ECLI:NL:RBGEL:2020:4174

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
05/170445-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van bankbiljetten en bezit van drugs

Op 17 augustus 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het uitgeven van vals geld en het in bezit hebben van drugs. De verdachte, geboren in 1998, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Cras. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon na een aangifte van een slachtoffer die vals geld ontving bij een sushi-bestelling. De verdachte had op verschillende momenten, met name op 2 februari 2018, in Nijmegen en Beek Ubbergen, valse bankbiljetten van 50 euro uitgegeven en in bezit gehad, evenals een hoeveelheid MDMA. Tijdens de zitting op 3 augustus 2020 heeft de verdachte een bekentenis afgelegd met betrekking tot enkele feiten, maar ontkende betrokkenheid bij het incident met het sushi-bestelling.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen, waaronder verklaringen van slachtoffers en de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de feiten 1, 2 en 3, maar niet voor feit 4, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk uitgeven van vals geld en het in voorraad hebben van valse bankbiljetten, evenals het bezit van MDMA. De rechtbank heeft rekening gehouden met de positieve ontwikkeling van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur en werd de verbeurdverklaring van de in beslag genomen valse bankbiljetten uitgesproken. Tevens werd een schadevergoeding van € 50,- toegewezen aan een benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/170445-18
Datum uitspraak : 17 augustus 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 augustus 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 2 februari 2018 te Nijmegen, althans in Nederland, een of meerdere malen opzettelijk een of meer bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was, als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 2 februari 2018 te Nijmegen, althans in Nederland, een of meerdere malen opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven;
2
hij op of omstreeks 2 februari 2018 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal, opzettelijk een of meer bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 2 februari 2018 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,57 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer bankbiljet(ten) van 50 euro dat/die hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem/haar/hen, toen hij/zij deze ontving(en) bekend was/waren, als echt en onvervalst heeft/hebben uitgegeven;
subsidiair:
hij op of omstreeks te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vier ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft vrijspraak van feit 4 bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten 1, 2 en 3
Verdachte is een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen feit 1:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 13-14;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 16;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 86-88;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 17;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 augustus 2020.
Bewijsmiddelen feit 2:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 29 met bijlagen, p. 35-37;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 17;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 augustus 2020.
Bewijsmiddelen feit 3:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 29;
- het proces-verbaal NFiDENT, p. 47;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 augustus 2020.
Feit 4
[slachtoffer 3] heeft op 17 januari 2018 een bestelling voor sushi ontvangen via thuisbezorgd.nl. Het ging om een bestelling van totaal € 103,43 op naam van ‘Danny’ met vermelding van telefoonnummer [telefoonnummer] . Toen [slachtoffer 3] belde met Danny kreeg zij te horen
dat hij alleen briefjes van € 50,- had. De bezorger ontving inderdaad drie briefjes van € 50,-. [slachtoffer 3] controleerde de briefjes en de scanner gaf aan dat de briefjes nep waren. Zij zag zelf ook dat de briefjes allemaal hetzelfde serienummer hadden. De politie heeft vervolgens ook geconstateerd dat de briefjes vals waren en dat het serienummer op de briefjes overeenkomt met dat op andere bij verdachte aangetroffen valse biljetten.
De bezorger heeft een signalement gegeven van de twee mannen aan wie hij de bestelling had afgegeven en van wie hij het geld kreeg. Volgens de verbalisant die verdachte heeft verhoord, heeft het opgegeven signalement overeenkomsten met het signalement van verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van deze bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte dat [telefoonnummer] zijn telefoonnummer is, wettig en overtuigend bewezen is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is er weliswaar voldoende wettig bewijs, maar heeft zij niet de overtuiging dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Daarbij is van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon in die periode wel eens uitleende en aan meerdere mensen valse briefjes van € 50,- met hetzelfde serienummer zijn uitgedeeld. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring van verdachte en vindt de omstandigheid dat een door de bezorger opgegeven signalement overeenkomsten zou vertonen met verdachte dan te weinig overtuigend om tot een bewezenverklaring te komen. Hierbij speelt nog een rol dat verdachte ter zitting de overige feiten heeft bekend, maar ontkend heeft bij dit incident betrokken te zijn geweest.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1 primair
hij op
een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks2 februari 2018 te Nijmegen,
althans in Nederland, een ofmeerdere malen opzettelijk een
of meerbankbiljet
(ten)van 50 euro,
dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/ofwaarvan de valsheid
en/of vervalsinghem, toen hij deze ontving bekend was, als echt
en onvervalstheeft uitgegeven;
2
hij op
of omstreeks2 februari 2018 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal, opzettelijk een
of meerbankbiljet
(ten)van 50 euro,
dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/ofwaarvan de valsheid
en/of vervalsinghem, toen hij deze ontving bekend was, met het oogmerk om deze als echt
en onvervalstuit te geven
en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
3
hij op
of omstreeks2 februari 2018 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,57 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijndeMDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair: opzettelijk een bankbiljet waarvan de valsheid hem bekend was toen hij het ontving, als echt uitgeven, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk een bankbiljet waarvan de valsheid hem bekend was toen hij het ontving, in voorraad hebben met het oogmerk om het als echt uit te geven;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 100 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de ouderdom van de zaak, de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt en de mogelijke gevolgen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de Verklaring Omtrent Gedrag die verdachte voor zijn werk nodig heeft.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft begin 2018 meerdere keren met mensen geld gewisseld en hen toen vals geld gegeven. Hij heeft daarmee mensen die hem wilden helpen benadeeld en hun vertrouwen geschaad. Ook heeft verdachte thuis vals geld en harddrugs aanwezig gehad.
De reclassering heeft in het rapport van 19 maart 2020 geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Ten tijde van het delict zat verdachte niet lekker in zijn vel. Inmiddels heeft hij op eigen kracht zijn leven weer goed op de rit gekregen. Verdachte woont sinds juni 2019 zelfstandig, werkt als ZZP’er in de zorg, studeert voor Sociaal Maatschappelijk Werker en heeft een goed inkomen. Er zijn geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. Daarbij heeft hij afstand genomen van verkeerde vrienden.
Uit het Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister volgt dat verdachte is bestraft voor mishandeling en overtreding van de APV en (in Duitsland) voor rijden onder invloed. De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot de Nederlandse veroordelingen artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank ziet geen reden om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals is gevorderd door de officier van justitie. Verdachte heeft een positieve wending aan zijn leven gegeven en de reclassering schat in dat het risico op herhaling laag is. De rechtbank vindt daarom dat het tweeëneenhalf jaar na dato opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf geen doel meer dient. Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard dan waar de officier van justitie bij het formuleren van haar eis vanuit is gegaan, legt de rechtbank vanwege de ernst van de feiten wel een hogere taakstraf op dan door de officier van justitie is gevorderd, te weten een taakstraf van 140 uur.

8.Beslag

De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen valse bankbiljetten worden onttrokken aan het verkeer. Op grond van artikel 214bis van het Wetboek van Strafrecht dienen deze echter verbeurd te worden verklaard.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter verkrijging van € 50,- schadevergoeding.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen een schade van € 50,- heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal het bedrag vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 4)
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter verkrijging van € 150,- schadevergoeding.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsvrouw heeft zich vanwege de bepleite vrijspraak voor dit feit op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
[slachtoffer 3] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu verdachte is vrijgesproken van feit 4. Zij kan derhalve haar vordering tegen verdachte alleen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 209 en 214bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van 140 uur, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 verklaart verbeurd de onder verdachte in beslag genomen vals bevonden bankbiljetten;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 50,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] een bedrag te betalen van € 50,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal één dag gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 4) niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en
mr. J.M.J.M. Doon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 augustus 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Zuid, basisteam Nijmegen-Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018293549, gesloten op 4 september 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.