ECLI:NL:RBGEL:2020:4169

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
05/102827-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in Nijmegen met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 12 augustus 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 50-jarige man uit Nijmegen, die werd beschuldigd van diefstal met geweld. De verdachte heeft op 13 april 2020 in Nijmegen, op de Hatertseweg, een tas en portemonnee van een vrouw gestolen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen zowel de vrouw als haar moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt, wat resulteerde in een gebroken wijsvinger bij de moeder, aangeduid als slachtoffer 2. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en hem verplicht tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de gebroken vinger niet als zwaar lichamelijk letsel werd gekwalificeerd, de gevolgen van het geweld voor de slachtoffers aanzienlijk waren. De verdachte heeft een strafblad met eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten en diefstal, wat de rechtbank heeft meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling voor verslavings- en agressieproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/102827-20
Datum uitspraak : 12 augustus 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Grave.
raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 april 2020, in de gemeente Nijmegen,
op de openbare weg de Hatertseweg in elk geval op een openbare weg,
een tas en/of een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door zich onverhoeds te begeven in de auto waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich toen daar bevonden en/of door de tas, die die [slachtoffer 2] vast hield, vast te grijpen en/of vast te houden en/of daaraan te trekken en/of door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp die [slachtoffer 2] in de hand(en) te steken
of te snijden en/of door een of meer stekende en/of snijdende bewegingen te maken naar en/of in de richting van de borststreek, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of terwijl die [slachtoffer 1] bedoelde tas ook vasthield, met dat mes, althans met dat scherpe en/of puntige voorwerp een of meer stekende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] ,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel bij mevrouw [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad, te weten een gebroken wijsvinger.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte heeft op 13 april 2020 in de gemeente Nijmegen op de openbare weg de Hatertseweg een tas met daarin een portemonnee gestolen van [slachtoffer 1] . [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit waarbij verdachte met een mes heeft gestoken en een van de aangeefsters zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat hij zich bewust is van de aanwezigheid van bewijsmiddelen met betrekking tot gebruik van een mes, maar verdachte heeft ontkent dat hij bij de diefstal een mes heeft gebruikt. De raadsman heeft bestrijd dat op de camerabeelden een puntig voorwerp te zien zou zijn. Hij heeft daarnaast bepleit dat niet bewezen kan worden dat door toedoen van verdachte een vinger van een van de aangeefsters is gebroken en dus sprake is van zwaar lichamelijk letsel als gevolg van zijn handelen. Verdachte moet voor die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Geweld en bedreiging met geweld
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat ze zag dat een man achter in de auto stapte, waar zij op dat moment samen met haar moeder in zat (beiden voorin). Ze heeft haar moeder geholpen de tas terug te trekken. Ze zag dat de man de tas niet losliet. Ze zag dat de man met een mes stekende bewegingen aan het maken was in haar richting. Ze liet de tas los omdat hij een mes in zijn hand had. [3]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zag dat een man achter in de auto stapte en naar de handtas van haar dochter greep. Ze voelde dat hij hard aan de tas trok. Ze trokken met zijn drieën aan de tas. Ze zag dat hij met vermoedelijk een mes op haar in aan het steken was. Ze zag en voelde dat hij in de richting van haar borst aan het steken was. Hierop heeft ze haar handen voor haar borst gehouden en de tas losgelaten. Haar wijsvinger is gebroken en ze heeft verschillende sneetjes in haar hand. [4] Een dokter heeft vastgesteld dat aangeefster [slachtoffer 2] een gebroken wijsvinger heeft. [5]
Tijdens de fouillering van verdachte is bij hem een multitool aangetroffen met meerdere tools waaronder een mes. [6]
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat sprake is van diefstal met geweld en bedreiging met geweld door verdachte door in de auto de tas van [slachtoffer 1] te grijpen en aan de tas te trekken terwijl beide aangeefsters die vasthielden en een of meer stekende bewegingen te maken met een mes in de richting van beide aangeefsters en aangeefster [slachtoffer 2] met dat mes in haar hand te snijden.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank komt, in tegenstelling tot de raadsman, tot de conclusie dat de gebroken wijsvinger van aangeefster [slachtoffer 2] is ontstaan tijdens het door verdachte uitgeoefende geweld. De rechtbank is echter van oordeel dat een gebroken (wijs)vinger op zichzelf geen zwaar lichamelijk letsel oplevert. Daarnaast is uit de stukken niet, althans onvoldoende, gebleken van omstandigheden die dit oordeel anders zouden moeten maken. De rechtbank acht daarom het tenlastegelegde gevolg van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Gelet op bovenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal met geweld en bedreiging met geweld op de openbare weg.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks13 april 2020, in de gemeente Nijmegen,
op de openbare weg, de Hatertseweg
in elk geval op een openbare weg,
een tas en
/ofeen portemonnee,
in elk geval enig goed, datdie
geheel of ten deleaan een ander toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en
/ofom, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door zich
onverhoedste begeven in de auto waarin die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] zich toen daar bevonden en
/ofdoor de tas, die die [slachtoffer 2] vast hield, vast te grijpen en
/ofvast te houden en
/ofdaaraan te trekken en
/ofdoor met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerpdie [slachtoffer 2] in de hand
(en)te
steken
of tesnijden en
/ofdoor
een of meerstekende en/of snijdende bewegingen te maken naar en/of in de richting van de borststreek
, althans het lichaamvan die [slachtoffer 2] en
/ofterwijl die [slachtoffer 1] bedoelde tas ook vasthield, met dat mes,
althans met dat scherpe en/of puntige voorwerp een of meerstekende
en/of snijdendebewegingen heeft gemaakt naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] ,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel bij mevrouw [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad, te weten een gebroken wijsvinger;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname en verblijven in een beschermde woonvorm als door de reclassering geadviseerd, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, maar de rechtbank wel verzocht geen ambulante behandelverplichtingen op te leggen aan verdachte, aangezien het advies daartoe van de reclassering niet is gebaseerd op de verdiepingsdiagnostiek.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 9 juli 2020;
- een voorlichtingsrapportage van GGZ ERW Novadic-Kentron, gedateerd 17 juli 2020.
Verdachte is op een parkeerterrein bij een winkelcentrum achter in een geparkeerde auto gestapt waar op dat moment beide aangeefsters, moeder en dochter, nietsvermoedend voorin zaten na het doen van boodschappen. In deze kleine, gesloten ruimte waar hij is binnengedrongen en aangeefsters zich veilig waanden, heeft hij vervolgens de tas van een van beide aangeefsters gegrepen. De drie inzittenden hebben vervolgens over en weer aan de tas getrokken. Toen bleek dat de aangeefsters de tas niet loslieten, heeft verdachte met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van beide aangeefsters. Hierdoor hebben zij de tas moeten loslaten en is verdachte met de tas uit de auto kunnen stappen. Een van de aangeefsters, de 79-jarige mevrouw [slachtoffer 2] , is gewond geraakt door het gepleegde geweld door verdachte. Zij heeft haar wijsvinger gebroken en tevens sneeën in haar hand opgelopen. Ondanks de gelegenheid daartoe heeft verdachte kennelijk op geen enkel moment gedurende het verzet van beide aangeefsters overwogen zijn handelingen te staken en de auto zonder buit te verlaten, maar was het verzet juist reden voor hem om meer geweld te gebruiken. Ook het -voor verdachte onverwachts- aantreffen van een oudere vrouw in de auto heeft verdachte er niet van weerhouden om fors geweld te gebruiken om de tas in zijn bezit te krijgen. Hij heeft enkel oog gehad voor het eigen financiële gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Namens mevrouw [slachtoffer 2] heeft een van haar dochters, tijdens het uitoefenen van het spreekrecht, ter zitting verklaard dat mevrouw [slachtoffer 2] doodsangsten heeft uitgestaan en nog steeds in behandeling is voor haar hand en er last van heeft. Ze heeft voor het eerst van haar leven angst om in een auto te zitten, om alleen te wandelen en om het slaapkamerraam open te zetten. Ook haar dochter heeft nog steeds nachtmerries en is bang in de auto en met boodschappen doen.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de gebroken vinger juridisch niet gezien kan worden als zwaar lichamelijk letsel, is de rechtbank zich wel bewust van de pijn en de gevolgen die het gewelddadige handelen van verdachte voor mevrouw [slachtoffer 2] heeft gehad en zal dit ook meewegen in de strafmaat.
Verdachte heeft een uitgebreid strafblad met vermogensdelicten en geweldsdelicten. Ook is hij eerder veroordeeld voor diefstal met geweld en er is aldus sprake van recidive.
De reclassering heeft geconcludeerd dat het (delict)gedrag van verdachte in grote mate wordt bepaald door zijn langdurige en forse verslavingsproblematiek. Dit houdt instabiliteit op meerdere leefgebieden in stand; hij heeft schulden, geen vaste huisvesting, geen dagbesteding en kan geen beroep doen op een steunend sociaal netwerk. Vanaf jonge leeftijd moest hij zich alleen staande zien te houden en ontwikkelde hij een overlevingsmechanisme dat bestond uit het plegen van delicten om in zijn onderhoud en het gebruiken van middelen te kunnen voorzien. Hij heeft binnen diverse begeleide woonvormen gewoond en in klinieken verbleven, maar dit heeft niet geleid tot blijvende positieve gedragsverandering en het verminderen van recidive. Naar aanleiding van de uitkomsten van een verrichte verdiepingsdiagnostiek is verdachte aangemeld bij beschermd wonen Beekbergen van Iriszorg. De bedoeling is dat verdachte hier voor een langere periode kan verblijven en kan werken aan het verkrijgen en behouden van stabiliteit.
Het herhalingsgevaar wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
-meldplicht bij de reclassering;
-ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
-begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin zijn weliswaar oriëntatiepunten opgenomen voor een straatroof (met licht geweld), maar deze dekken hier de lading niet gezien het forse geweld dat is gebruikt door verdachte tegen onder meer een vrouw op leeftijd en het letsel dat zij heeft opgelopen, alsmede de kleine, beperkte en veilig gewaande ruimte van de eigen auto van een van de aangeefsters waarbinnen de diefstal met geweld heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht een forse gevangenisstraf hier op zijn plaats en ziet, onder meer gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De rechtbank legt een groter deel van de straf voorwaardelijk op dan door de officier van justitie geëist om het belang van het meewerken door verdachte aan de opgelegde voorwaarden te benadrukken.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.322,50. Tevens wordt verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting verzocht een bedrag van € 6.090,49 toe te wijzen en voor het overige deel de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij voor het materiële deel in zijn geheel toe te wijzen. Hij heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat die vordering voor wat betreft de immateriële schade kan worden toegewezen gelet op het psychische en fysieke leed dat is veroorzaakt door verdachte. Hij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het bepalen van de hoogte van het bedrag dat toegewezen kan worden. De officier van justitie verzoekt daarnaast het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel en het toe kennen van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat het aan verdachte te wijten is dat de vinger van aangeefster is gebroken. Daarnaast is niet goed vast te stellen wat de gevolgen van het misdrijf zijn geweest voor haar huidige medische toestand, omdat bij aangeefster al sprake was van een medische voorgeschiedenis. Hij verzoekt de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering voor wat betreft de materiële schade.
Voor zover de vordering ziet op een vergoeding voor lichamelijke pijn en letsel verzoekt hij de vordering af te wijzen. Voor zover de vordering ziet op het geestelijk letsel is die onvoldoende onderbouwd. Mocht de rechtbank toch toekomen aan vaststelling van enig bedrag ter vergoeding van immateriële schade verzoekt de raadsman dit bedrag te matigen op grond van de leeftijd van aangeefster.
Tevens heeft de raadsman verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat het risico bestaat dat verdachte de schadevergoeding niet kan betalen binnen de daarvoor geldende termijn en dat vervangende hechtenis wordt toegepast op het moment dat hij een plaats heeft in een instelling voor beschermd wonen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, de vordering voldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom de vordering voor wat betreft de medische kosten, reis- en parkeerkosten, verzorging en begeleiding, huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid daarom toewijzen voor een bedrag van € 2.090,49 en de benadeelde partij ten aanzien van het ten behoeve van het eventuele hoger beroep extra gevorderde bedrag niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij dan ook voor vergoeding van immateriële schadevergoeding in aanmerking. Aangevoerd is dat de benadeelde partij doodsangsten heeft uitgestaan en nog steeds in behandeling is voor het opgelopen lichamelijk letsel en daar last van heeft. Ze heeft voor het eerst van haar leven angst om in een auto te zitten, om alleen te wandelen en om het slaapkamerraam open te zetten. Gelet op deze omstandigheden stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.250,-. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen totaalbedrag van € 4.340,49 ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De rechtbank zal ook de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 13 april 2020.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.500,00. Tevens wordt verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting gesteld dat de aard en ernst van de normschending en de relevante gevolgen zo evident zijn dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft jaren onder behandeling gestaan voor pleinvrees en die inspanningen zijn teniet gedaan door dit strafbare feit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor immateriële schadevergoeding toegewezen kan worden gelet op het psychische leed dat is veroorzaakt door verdachte. Hij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het bepalen van de hoogte van het bedrag dat toegewezen kan worden. De officier verzoekt daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te kennen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat bij haar psychische schade is ontstaan en verzoekt haar vordering af te wijzen.
Tevens heeft de raadsman verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat het risico bestaat dat verdachte de schadevergoeding niet kan betalen binnen de daarvoor geldende termijn en dat vervangende hechtenis wordt toegepast op het moment dat hij een plaats heeft in een instelling voor beschermd wonen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit op andere wijze in haar persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit brengen namelijk met zich mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor benadeelde zo voor de hand liggen dat de aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij is in haar auto van haar tas beroofd, onder bedreiging van een mes en met gebruikmaking van geweld richting haar en haar moeder. Dit feit heeft bovendien geleid tot een terugval in pleinvrees. Er is dan ook sprake van een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,- en de vordering toewijzen voor dit bedrag. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag van € 1.000,- ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De rechtbank zal ook de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 13 april 2020.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
8 (acht) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
drie jarenwordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich uiterlijk
binnen 3 dagenna het ingaan van de proeftijd zal melden bij reclassering
Iriszorg op het adres Nieuwe Oeverstraat 65 in Arnhemen gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich zal laten behandelen voor zijn verslavings- en psychische problematiek bij
Iriszorgof een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- zich zal laten behandelen voor zijn agressie problematiek bij
Kairosof een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- zich zal laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert naar aanleiding van bijvoorbeeld een terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik;
- zal verblijven in de beschermde woonvorm
Beekbergen van Iriszorgof een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf zal de gehele proeftijd duren of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 4.340,49 (vierduizenddriehonderdveertig euro en negenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro), met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. A. Erades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant M.S.C. Tielbeke van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2020165608, gesloten op 16 april 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 15-17, en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 15.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 9-10.
5.Geneeskundige verklaring met registratienummer PL0600-2020164122-1, ongenummerd.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 37.