ECLI:NL:RBGEL:2020:4085

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
05/720116-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor mishandeling met verworpen beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak vond plaats in Millingen aan de Rijn op 19 maart 2018, waar een vechtpartij plaatsvond tussen de verdachte, medeverdachte en het slachtoffer, [benadeelde 1]. De verdachte heeft tijdens de vechtpartij het slachtoffer meermalen met zijn vuisten geslagen, terwijl het slachtoffer in een kwetsbare positie op de grond lag. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van mishandeling, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar dat de verdachte wel schuldig was aan het meer subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat het geweld van de verdachte niet gericht was op verdediging tegen een aanval van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 70 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720116-18
Datum uitspraak : 28 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres verdachte] ,
raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 juni 2018 en 14 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en
Dal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke
hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen
en/of gestompt en/of
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal tegen zijn (boven)lichaam heeft
geschopt en/of getrapt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand
in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen en/of
gestompt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal, met een (zwaar) (ijzeren) voorwerp
tegen zijn (achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en
Dal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [benadeelde 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke
hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen
en/of gestompt en/of
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal tegen zijn (boven)lichaam heeft
geschopt en/of getrapt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand
in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen en/of
gestompt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal, met een (zwaar) (ijzeren) voorwerp
tegen zijn (achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en
Dal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[benadeelde 1] heeft mishandeld door:
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke
hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam te slaan en/of
stompen en/of
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal tegen zijn (boven)lichaam te schoppen
en/of trappen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand
in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam te slaan en/of stompen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal, met een (zwaar) (ijzeren) voorwerp
tegen zijn (achter)hoofd te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 maart 2018 heeft er een vechtpartij plaatsgevonden in Millingen aan de Rijn waarbij verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en aangever [benadeelde 1] betrokken waren. Daarbij heeft de verdachte die [benadeelde 1] meerdere keren met zijn vuisten geslagen op (in ieder geval) zijn hoofd. Tijdens de vechtpartij is [benadeelde 1] op de grond gevallen, waarna verdachte boven op [benadeelde 1] is gaan zitten en hem nogmaals heeft geslagen. [2] [medeverdachte] heeft tijdens de vechtpartij ook een klap uitgedeeld. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van mishandeling. Volgens de officier van justitie is er geen sprake van een noodweersituatie nu verdachte na de eerste klap de ruimte kon verlaten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat enkel het meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, namelijk dat er sprake is geweest van een eenvoudige mishandeling door [benadeelde 1] met gebalde vuist en/of vlakke hand meermalen althans eenmaal tegen het hoofd en/of gelaat en/of bovenlichaam te slaan en/of stompen. Van het overige dient verdachte vrijgesproken te worden. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat verdachte op die wijze heeft gehandeld omdat hij zichzelf moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf door [benadeelde 1] en dat deze verdediging gerechtvaardigd was.
De beoordeling door de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, nu het door verdachte gepleegde geweld onvoldoende is om aan te nemen dat verdachte opzet had op de dood van [benadeelde 1] dan wel opzet had om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin bevat het dossier voldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat verdachte wist of ermee rekening had moeten houden dat zijn medeverdachte een ijzeren voorwerp zou pakken en [benadeelde 1] daarmee op het hoofd zou slaan, zodat ook het medeplegen van die handelingen niet bewezen verklaard kan worden.
Noodweer?
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen in het dossier over de aanleiding en het verloop van het incident uiteenlopen.
[benadeelde 1] heeft verklaard dat hij (meende dat hij) [medeverdachte] zag in het kantoor en dat hij [medeverdachte] aantikte en zei: “Wat zit jij nou over ons te lullen”, en dat, toen hij bemerkte dat de persoon die hij aantikte niet [medeverdachte] was, maar dat [medeverdachte] twee meter van hem afstond, [medeverdachte] en de andere man gelijk op hem in begonnen te slaan. Op enig moment heeft hij zijn evenwicht verloren en is hij ten val gekomen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij zag dat [benadeelde 1] binnenkwam en dat [benadeelde 1] zijn broer [naam] sloeg. [medeverdachte] had gelijk door dat het [benadeelde 1] was. [benadeelde 1] schrok toen hij zag dat hij niet [medeverdachte] maar iemand anders had geslagen. Volgens [medeverdachte] pakte [naam] toen [benadeelde 1] vast omdat [benadeelde 1] door ging met het slaan van [naam] en is er vervolgens een gevecht ontstaan waarbij [naam] en [benadeelde 1] elkaar probeerden te raken. Hij heeft zelf ook iemand geslagen. Op enig moment is [medeverdachte] naar buiten gegaan en heeft daar een ijzeren staaf met iets eraan gepakt. Met dat voorwerp heeft hij [benadeelde 1] op zijn hoofd geslagen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij twee klappen van [benadeelde 1] heeft gekregen en dat hij daarna [benadeelde 1] “zelf heeft aangepakt”. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij één klap heeft gekregen, dat [medeverdachte] toen richting [benadeelde 1] is gelopen en dat verdachte hen toen beiden naar de deur heeft geduwd waarna een gevecht is ontstaan. [benadeelde 1] is op enig moment op de grond gevallen en verdachte zat daarna over hem heen en verdachte heeft hem toen ook nog geslagen. Doordat verdachte over hem heen zat had [benadeelde 1] weinig kans meer om hem te raken. Zijn broer was toen buiten. Toen hij zelf ook buiten was is zijn broer terug naar binnen gegaan. Hij heeft niet gezien dat zijn broer op dat moment een voorwerp in zijn hand had.
De rechtbank stelt vast dat het dossier aanwijzingen bevat dat er sprake was van onenigheid tussen [benadeelde 1] en [medeverdachte] en dat [benadeelde 1] al voorafgaand aan zijn bezoek ervan op de hoogte was gebracht dat [medeverdachte] zich in het kantoor zou bevinden. Gelet daarop kan de rechtbank niet uitsluiten dat [benadeelde 1] , zoals verdachte en [medeverdachte] stellen, direct nadat hij het kantoor binnenkwam verdachte heeft geslagen. De rechtbank zal daarom uitgaan van deze lezing en niet van de lezing van [benadeelde 1] dat hij de man die hij voor [medeverdachte] aanzag enkel heeft “aangetikt” en aangesproken.
Zowel [benadeelde 1] als [medeverdachte] verklaren dat het [benadeelde 1] eigenlijk vrijwel direct duidelijk was dat hij zich tot de verkeerde persoon had gewend. [medeverdachte] verklaart dat hij zag dat [benadeelde 1] schrok. De rechtbank leidt daaruit af dat het niet de bedoeling van [benadeelde 1] is geweest om verdachte te slaan. Gelet op die gang van zaken acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [benadeelde 1] nadat hij had bemerkt dat hij niet [medeverdachte] maar iemand anders had geslagen en dat [medeverdachte] verderop in de ruimte stond door is gegaan met het slaan van verdachte. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte hierover ook wisselend heeft verklaard: bij de politie verklaarde hij dat hij twee keer werd geslagen en later verklaart hij dat hij één keer is geslagen. De rechtbank volgt de verklaring van [benadeelde 1] dat [medeverdachte] en verdachte direct op hem zijn gaan inslaan.
Uit de omschrijving die verdachte van zijn handelen heeft gegeven – dat hij [benadeelde 1] heeft “aangepakt” – en de omstandigheid dat verdachte en zijn broer direct na de eerste klap op [benadeelde 1] zijn gaan inslaan zonder zich ervan te vergewissen of er nog een dreiging van [benadeelde 1] uitging en met het geweld zijn doorgegaan ook op momenten dat [benadeelde 1] verdachte niet meer kon raken, leidt de rechtbank af verdachte en zijn broer de klap van [benadeelde 1] hebben aangegrepen om [benadeelde 1] te mishandelen. Hun handelen was niet gericht op verdediging tegen een (verdere) aanval door [benadeelde 1] . Een beroep op noodweer kan daarom niet slagen.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het schoppen/trappen tegen het lichaam van [benadeelde 1] onvoldoende uit het dossier blijkt. Met betrekking tot het slaan met een voorwerp tegen het hoofd van [benadeelde 1] is de rechtbank van oordeel dat deze handeling niet door verdachte is verricht. Niet is gebleken dat het opzet van verdachte mede daarop was gericht. Verdachte zal dan ook van deze onderdelen in de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks19 maart 2018 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en
Dal,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
[benadeelde 1] heeft mishandeld door:
- die [benadeelde 1] meermalen
, althans eenmaalmet gebalde vuist en/of met vlakke
hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam te slaan en/of
stompen en/of
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal tegen zijn (boven)lichaam te schoppen

en/of trappen en/of

- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen
, althans eenmaalmet gebalde vuist en/of met vlakke hand
in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam te slaan en/of stompen
en/of
- (vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal, met een (zwaar) (ijzeren) voorwerp
tegen zijn (achter)hoofd te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘medeplegen van mishandeling’.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 70 uur taakstraf, te vervangen door 35 dagen hechtenis met aftrek van de tijd in inverzekeringstelling doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, in het geval het tot een veroordeling komt, rekening te houden met de schending van de redelijke termijn en het feit dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Volgens de verdediging kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf van 20 uur.
Beoordeling door de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 28 mei 2020. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de reclasseringsadviezen van 29 mei 2019 en 29 juni 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij is door gegaan met slaan en/of stompen tot het slachtoffer bewegingloos op de grond lag. Verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De mishandeling vond plaats bij een oud ijzerhandel in een ruimte waar klanten getuige hadden kunnen zijn van het incident.
Naar het oordeel van de rechtbank is, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de mate van eigen schuld van het slachtoffer, een taakstraf van 70 uren zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.009,60, bestaande uit vergoeding van reiskosten en immateriële schade.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een brief van [benadeelde 2] , waarin schadevergoeding wordt verzocht ter hoogte van een bedrag van € 250,-- wegens schoonmaak- en herstelkosten van de plaats delict.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de officier van justitie gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, nu er onvoldoende causaal verband bestaat tussen het door verdachte toegepaste geweld en de geleden schade. Met betrekking tot het verzoek van [benadeelde 2] heeft de officier van justitie [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren, nu de gestelde schade niet is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren, nu de geleden schade niet is ontstaan door het handelen van verdachte. Ten aanzien van het verzoek van [benadeelde 2] heeft de verdediging gesteld dat het verzoek niet is onderbouwd en dat [benadeelde 2] om die reden niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
[benadeelde 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte aansprakelijk is.
Materiële schade
Dit deel van de vordering betreft de schadepost reiskosten. Nu deze schadepost naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd en zij haar redelijk voorkomt, is de rechtbank van oordeel dat deze kan worden toegewezen (€ 9,60).
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal de rechtbank de geleden schade vaststellen op een bedrag van € 750,--.
Eigen schuld
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in beginsel jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade, maar dat bij het bepalen van de omvang van die civielrechtelijke aansprakelijkheid een rol speelt of en zo ja in welke mate de benadeelde partij zelf schuld heeft. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken is aannemelijk geworden dat de benadeelde partij degene is geweest die als eerste heeft geslagen. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank ziet daarom aanleiding de helft van de schade voor rekening van de benadeelde partij te laten en het toe te wijzen bedrag te halveren, wat neerkomt op een bedrag van € 759,60 / 2 = € 379,80.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 379,80. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering. De rechtbank bepaalt daarbij dat verdachte niet meer tot vergoeding is gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 19 maart 2018.
[benadeelde 2]
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde kosten onvoldoende in de vordering zijn onderbouwd. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij de gelegenheid te geven de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafgedurende
70 (zeventig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen);
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 (twee) uren in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] :
 veroordeelt veroordeelde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 1], van een bedrag van
€ 379,80 ( driehonderdnegenenzeventig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag
te betalen van € 379,80 ( driehonderdnegenenzeventig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 7 (zeven) dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] :
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Bertens, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2020.
mr. T. Bertens en mr. C.J.M. van Apeldoorn zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018119072, gesloten op 4 mei 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 6-7 en het proces-verbaal getuigenverhoor [verdachte] afgelegd bij het kabinet van de rechter-commissaris op 21 november 2018.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 69.