ECLI:NL:RBGEL:2020:4081

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
05/720115-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging doodslag door met ijzeren voorwerp op hoofd te slaan; beroep op noodweer verworpen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Gelderland op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij op 19 maart 2018 in Millingen aan de Rijn, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte, de broer van de verdachte, betrokken waren. De verdachte heeft de aangever, [benadeelde 1], meerdere keren met een ijzeren voorwerp op het hoofd geslagen terwijl deze op de grond lag, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte als gericht op de dood van de aangever kon worden gekwalificeerd, en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 34 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en kende de benadeelde partij een schadevergoeding toe van € 1.004,80. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat de feiten in verminderde mate aan hem konden worden toegerekend, maar dat de ernst van het geweld en de omstandigheden van de zaak een aanzienlijke straf rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720115-18
Datum uitspraak : 28 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres verdachte] ,
raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 juni 2018 en 14 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en
Dal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke
hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen
en/of gestompt en/of
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal tegen zijn (boven)lichaam heeft
geschopt en/of getrapt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand
in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen en/of
gestompt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal, met een (zwaar) (ijzeren) voorwerp
tegen zijn (achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en
Dal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [benadeelde 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke
hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen
en/of gestompt en/of
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal tegen zijn (boven)lichaam heeft
geschopt en/of getrapt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand
in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen en/of
gestompt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal, met een (zwaar) (ijzeren) voorwerp
tegen zijn (achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en
Dal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[benadeelde 1] heeft mishandeld door:
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke
hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam te slaan en/of
stompen en/of
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal tegen zijn (boven)lichaam te schoppen
en/of trappen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand
in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam te slaan en/of stompen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal, met een (zwaar) (ijzeren) voorwerp
tegen zijn (achter)hoofd te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
Op 19 maart 2018 heeft er een vechtpartij plaatsgevonden in Millingen aan de Rijn waarbij verdachte, medeverdachte [medeverdachte] (de broer van verdachte) en aangever [benadeelde 1] betrokken waren. Daarbij heeft verdachte aangever [benadeelde 1] één klap gegeven. Daarnaast heeft verdachte die [benadeelde 1] drie keer met een ijzeren voorwerp op zijn hoofd geslagen, terwijl [benadeelde 1] op de grond lag. [2]
[benadeelde 1] heeft als gevolg hiervan drie barstwonden opgelopen waarbij de schedelhuid (regio achterhoofd) geheel door is geweest. Door de forensisch arts is geconcludeerd dat het letsel potentieel dodelijk is. [3]
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als gericht op de dood van [benadeelde 1] . Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen met het zwaar ijzeren voorwerp wordt geslagen, de aanmerkelijke kans bestaat dat daardoor zodanig ernstig schedel- en hersenletsel ontstaat dat dit de dood veroorzaakt. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Verdachte heeft door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde 1] zou kunnen overlijden, zodat in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het slaan met een ijzeren voorwerp op het hoofd van [benadeelde 1] kwalificeren als een poging tot doodslag.
Het geven van een klap zal de rechtbank kwalificeren als mishandeling, nu een enkele klap geen poging tot doodslag oplevert.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks19 maart 2018 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en
Dal,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk
van het leven te beroven,
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke
hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen
en/of gestompt en/of
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal tegen zijn (boven)lichaam heeft

geschopt en/of getrapt en/of

- (vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand
in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam heeft geslagen en/of
gestompt en/of
-
(vervolgens)die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen,
althans eenmaal,met een (zwaar) (ijzeren) voorwerp
tegen zijn (achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en
hij op
of omstreeks19 maart 2018 te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en
Dal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
[benadeelde 1] heeft mishandeld door:
- die [benadeelde 1]
meermalen, althanseenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke
hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam te slaan en/of
stompen
en/of
- die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal tegen zijn (boven)lichaam te schoppen

en/of trappen en/of

- (vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand
in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam te slaan en/of stompen en/of
- (
- (vervolgens) die [benadeelde 1] (terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond
lag) meermalen, althans eenmaal, met een (zwaar) (ijzeren) voorwerp
tegen zijn (achter)hoofd te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van “mishandeling” en “poging tot doodslag”.

5.De strafbaarheid van de feiten

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel putatief noodweer toekomt. De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte zag dat zijn broer (en medeverdachte) uit het niets door [benadeelde 1] werd geslagen en dat daarna een vechtpartij volgde. Verdachte zag dat [benadeelde 1] een wapen bij zijn broeksband had, althans hij was in de veronderstelling dat [benadeelde 1] een wapen bij zich had. Verdachte wilde zijn broer helpen door in te grijpen en heeft in paniek een ijzeren voorwerp gepakt en daarmee [benadeelde 1] op zijn hoofd geslagen. Verdachte heeft zich daarmee verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die gericht was op zijn broer, aldus de raadsman.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, nu verdachte op zitting heeft verklaard dat toen hij terugkwam in de hal met het ijzeren voorwerp, zijn broer niet meer in gevecht was met [benadeelde 1] . Daarnaast bevat het dossier geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een wapen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op (putatief) noodweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat terwijl medeverdachte en [benadeelde 1] in gevecht waren, hij naar buiten is gelopen en een ijzeren voorwerp heeft gepakt. Toen hij terugkwam, waren medeverdachte en [benadeelde 1] niet meer in gevecht. [benadeelde 1] lag volgens verdachte op de grond en medeverdachte was weggelopen naar een andere ruimte. Verdachte heeft [benadeelde 1] vervolgens drie keer met het ijzeren voorwerp op het hoofd van [benadeelde 1] geslagen totdat hij ‘out’ was. Gelet op die verklaring is de rechtbank van oordeel dat er op het moment dat verdachte met het ijzeren voorwerp ging slaan, van een aanranding van zijn broer geen sprake meer was, zodat er ook geen gerechtvaardigde reden was om de op de grond liggende [benadeelde 1] drie keer met het ijzeren voorwerp op zijn hoofd te slaan.
Het beroep op putatief noodweer steunt op de veronderstelling van verdachte dat [benadeelde 1] een wapen bij zich had en naar zijn broeksband greep. Medeverdachte heeft verklaard geen wapen bij [benadeelde 1] te hebben gezien. Op de camerabeelden is niet te zien dat [benadeelde 1] een wapen bij zijn broeksband heeft en de politie heeft bij de gewonde [benadeelde 1] geen wapen aangetroffen. Het dossier biedt dus geen enkel aanknopingspunt voor de aanwezigheid van een wapen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een situatie dat verdachte mocht menen dat hij zichzelf of zijn broer moest verdedigen tegen een wapen, alleen omdat verdachte meende dat [benadeelde 1] naar zijn broeksband zou hebben gegrepen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de schending van de redelijke termijn en een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke taakstraf.
De beoordeling door de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft ernstig, potentieel dodelijk, geweld uitgeoefend op aangever. Hij heeft [benadeelde 1] drie keer met een ijzeren voorwerp op zijn hoofd geslagen. Aangever heeft hierdoor letsel opgelopen. Daarnaast heeft verdachte aangever een vuistslag gegeven. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. De geweldpleging vond plaats bij een oud ijzer handel, een ruimte waar klanten getuige hadden kunnen zijn van het incident.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 28 mei 2020. Daaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de reclasseringsadviezen van 11 maart 2020 en 7 april 2020 en de Pro Justitia rapportage van 7 juni 2018. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat aangever kennelijk uit was op een (gewelddadige) confrontatie. Naar het oordeel van de rechtbank is, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de mate van eigen schuld van aangever, een gevangenisstraf van 34 maanden passend en geboden. Op papier is deze straf hoger dan de eis van de officier van justitie. In de praktijk betekent het echter dat verdachtes detentie, gezien de voorwaardelijke invrijheidstelling, korter kan zijn dan wanneer de rechtbank de eis van de officier van justitie zou volgen. De rechtbank ziet geen reden voor een voorwaardelijk strafdeel.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.009,60, bestaande uit vergoeding van reiskosten en immateriële schade.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een brief van [benadeelde 2] , waarin schadevergoeding wordt verzocht ter hoogte van een bedrag van € 250,-- wegens schoonmaak- en herstelkosten van de plaats delict.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de officier van justitie gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen. Met betrekking tot het verzoek van [benadeelde 2] heeft de officier van justitie verzocht [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren, nu de gestelde schade niet is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de mate van eigen schuld bij de benadeelde partij lastig vast te stellen is. Ten aanzien van het verzoek van [benadeelde 2] heeft de verdediging gesteld dat het verzoek niet is onderbouwd en dat [benadeelde 2] om die reden niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
[benadeelde 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte aansprakelijk is.
Materiële schade
Dit deel van de vordering betreft de schadepost reiskosten. Nu deze schadepost naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd en zij haar redelijk voorkomt, is de rechtbank van oordeel dat deze kan worden toegewezen (€ 9,60).
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal de rechtbank de geleden schade vaststellen op een bedrag van € 2.000,--.
Eigen schuld
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in beginsel jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade, maar dat bij het bepalen van de omvang van die civielrechtelijke aansprakelijkheid een rol speelt of en zo ja in welke mate de benadeelde partij zelf de schuld heeft. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken is aannemelijk geworden dat de benadeelde partij degene is geweest die als eerste heeft geslagen. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank ziet daarom aanleiding de helft van de schade voor rekening van de benadeelde partij te laten en het toe te wijzen bedrag te halveren, wat neerkomt op een bedrag van
€ 2.009,60,-- / 2 = € 1.004,80.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 1.004,80 Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering. De rechtbank bepaalt daarbij dat verdachte ten aanzien van de materiële schade ( € 4,80) niet meer tot vergoeding is gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 19 maart 2018.
[benadeelde 2]
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde kosten onvoldoende in de vordering zijn onderbouwd. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij de gelegenheid te geven de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] :
  • veroordeelt veroordeelde tot betaling van
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende materiële schadebedrag (€ 4,80) is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag
te betalen van € 1.004,80 (duizend vier euro en tachtig eurocent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 20 (twintig) dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] :
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Bertens, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2020.
mr. T. Bertens en mr. C.J.M. van Apeldoorn zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018119072
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 6-7 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2020.
3.De letselverklaring van [forensisch arts] , forensisch arts, d.d. 16 juni 2018.