In deze zaak vorderde een leerling van ROC Nijmegen, geboren op 19 januari 2001, dat de voorzieningenrechter de uitschrijving van de leerling voor de opleiding tot Allroundconstructiewerker ongedaan zou maken. De leerling was op 17 maart 2020 definitief verwijderd na een incident op 6 maart 2020, waarbij hij een medeleerling zou hebben aangereden. De leerling stelde dat de procedure tot verwijdering niet correct was gevolgd en dat de toedracht van het incident niet juist was vastgesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat ROC de procedurele regels niet had nageleefd, zoals vastgelegd in het Studentenstatuut. De mondelinge schorsing was niet schriftelijk bevestigd en de leerling was niet in de gelegenheid gesteld om op het voornemen tot verwijdering te reageren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verwijderingsbesluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er een reële kans bestond dat dit besluit in een eventuele bodemprocedure niet in stand zou blijven. Daarom werd de vordering van de leerling toegewezen, met de verplichting voor ROC om de uitschrijving ongedaan te maken en de leerling opnieuw in te schrijven voor de opleiding, onder voorbehoud van de geldende coronamaatregelen. De vordering tot toelating tot de stageplaats werd afgewezen, omdat de leerarbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd. ROC werd veroordeeld in de proceskosten.