ECLI:NL:RBGEL:2020:4080

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
369497
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering leerling tot herinschrijving en toelating tot ROC na onterecht verwijdering

In deze zaak vorderde een leerling van ROC Nijmegen, geboren op 19 januari 2001, dat de voorzieningenrechter de uitschrijving van de leerling voor de opleiding tot Allroundconstructiewerker ongedaan zou maken. De leerling was op 17 maart 2020 definitief verwijderd na een incident op 6 maart 2020, waarbij hij een medeleerling zou hebben aangereden. De leerling stelde dat de procedure tot verwijdering niet correct was gevolgd en dat de toedracht van het incident niet juist was vastgesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat ROC de procedurele regels niet had nageleefd, zoals vastgelegd in het Studentenstatuut. De mondelinge schorsing was niet schriftelijk bevestigd en de leerling was niet in de gelegenheid gesteld om op het voornemen tot verwijdering te reageren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verwijderingsbesluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er een reële kans bestond dat dit besluit in een eventuele bodemprocedure niet in stand zou blijven. Daarom werd de vordering van de leerling toegewezen, met de verplichting voor ROC om de uitschrijving ongedaan te maken en de leerling opnieuw in te schrijven voor de opleiding, onder voorbehoud van de geldende coronamaatregelen. De vordering tot toelating tot de stageplaats werd afgewezen, omdat de leerarbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd. ROC werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/369497 / KG ZA 20-132
Vonnis in kort geding van 21 juli 2020
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.A. Schenke te Nijmegen,
tegen
de stichting
STICHTING R.O.C. NIJMEGEN E.O.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. W.Th.A. Kampschreur te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en ROC worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6 van 11 mei 2020,
  • een brief met het verweer en producties 1 tot en met 10 van 13 mei 2020 namens ROC,
  • een e-mailbericht met een bijlage van 20 mei 2020 namens ROC,
  • de in verband met de Corona-maatregelen vooraf toegezonden pleitnota namens [eiser],
  • de mondelinge behandeling, vanwege de Corona-maatregelen gehouden via Skype op
20 mei 2020.
1.2.
Partijen zijn na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld te onderzoeken of zij alsnog overeenstemming konden bereiken ter beslechting van het tussen hen bestaande geschil. Bij brief van 29 mei 2020 is door mr. Schenke namens beide partijen verzocht om het kort geding nog eenmaal voor een termijn van vier weken aan te houden. Dat verzoek is door de voorzieningenrechter gehonoreerd. Partijen zijn er nadien echter niet in geslaagd tot een minnelijke oplossing te komen. Bij brief van 19 juni 2020 is namens [eiser] alsnog verzocht vonnis te wijzen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser], geboren op 19 januari 2001, en ROC hebben een onderwijsovereenkomst gesloten, die op respectievelijk 23 augustus 2018 en 16 september 2018 is ondertekend (hierna: de onderwijsovereenkomst), op grond waarvan [eiser] per 1 augustus 2018 is ingeschreven voor de driejarige opleiding ‘Allround constructiewerker’ via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL).
2.2.
In de op de onderwijsovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden staat, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, het volgende:
Artikel 10 – Disciplinaire maatregelen
1. De student is verplicht gehoor te geven aan het verzoek van een personeelslid van ROC Nijmegen de opleidingsactiviteit te verlaten indien de student deze opleidingsactiviteit naar het oordeel van het personeelslid verstoort.
2. Tegen de student kunnen – bij nalatigheid of het handelen van de student in strijd met de onderwijsovereenkomst en/of studentenstatuut en alle daarbij behorende reglementen – disciplinaire maatregelen worden genomen, waaronder schorsing en definitieve verwijdering. Voor nadere bepalingen betreffende disciplinaire maatregelen wordt verwezen naar het studentenstatuut.
Artikel 11 – Duur/voortijdige ontbinding overeenkomst
(…)
3. Deze overeenkomst eindigt:
(…)
 door de definitieve verwijdering van de student (artikel 10);
(…)
2.3.
In het Studentenstatuut, behorende bij de onderwijsovereenkomst, staat voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende:
Artikel 10 Disciplinaire- en ordemaatregelen
10.1
Bij nalatigheid of het handelen van studenten in strijd met onderwijsovereenkomst en/of studentenstatuut en daarbij behorende reglementen, praktijkovereenkomst, gedragscode, algemene huisregels en/of een orde- of locatiereglement, kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen. (…) Daarbij dient evenredigheid tussen strafmaat en ernst van de overtreding worden betracht.
10.2
ROC Nijmegen kent disciplinaire- en ordemaatregelen. Het opleggen van disciplinaire- en ordemaatregelen is voorbehouden aan de teammanager of de onderwijsdirecteur zoals verder in dit artikel beschreven. De disciplinaire maatregelen betreffen:
1. Waarschuwing of berisping;
2. Schorsing;
3. Definitieve verwijdering van de instelling.
10.3
ROC kan de student voorts schorsen bij wijze van ordemaatregel wanneer het belang van de school zulks dringend vereist. De schorsing kan worden opgelegd voor de duur van twee weken. De maatregel kan eenmaal met ten hoogste twee weken worden verlengd. Tijdens de duur van de schorsing kan onderzoek worden gedaan naar de verwijtbaarheid van de nalatigheid of het handelen van de student. Een ordemaatregel verschilt van een disciplinaire maatregel in de zin dat bij een ordemaatregel (nog) geen sprake is van vastgesteld verwijtbaar handelen.
10.4
De schorsing bij wijze van ordemaatregel kan mondeling dan wel schriftelijk worden opgelegd. Mondeling opgelegde schorsing wordt onverwijld bevestigd door schriftelijke schorsing. Schriftelijke schorsing geschiedt bij aangetekend schrijven onder vermelding van motivering en duur van de schorsing. De teammanager stelt de docenten van wie de student les krijgt, de onderwijsdirecteur en de ouders/wettelijk vertegenwoordigers (bij minderjarigheid van de student) op de hoogte van de schorsing.
10.5
De teammanager of diens plaatsvervanger is bevoegd de in 10.2 genoemde disciplinaire maatregelen van waarschuwing of berisping en schorsing op te leggen, alsmede om de in artikel 10.3 genoemde schorsing bij wijze van ordemaatregel op te leggen.
10.6
Schorsing als disciplinaire maatregel geschiedt met inachtneming van de volgende bepalingen:
1. De teammanager kan de student gedurende 5 werkdagen schorsen welke termijn eenmaal met maximaal 5 werkdagen kan worden verlengd.
2. De schorsing kan mondeling dan wel schriftelijk gebeuren.
3. Mondeling opgelegde schorsing wordt onverwijld bevestigd door schriftelijke schorsing.
4. Schriftelijke schorsing geschiedt bij aangetekend schrijven onder vermelding van motivering en duur van de schorsing.
5. De teammanager stelt de docenten van wie de student les krijgt, de onderwijsdirecteur en de ouders (bij minderjarigheid van de student) op de hoogte van de schorsing.
6. De schorsing is gekoppeld aan een taak die als strafmaatregel wordt opgelegd.
10.7
De student en/of de ouders kunnen overeenkomstig artikel 12 van dit statuut bezwaar aantekenen tegen een opgelegde schorsing bij de onderwijsdirecteur.
10.8
Op voorstel van de teammanager kan de onderwijsdirecteur de student, die zich schuldig maakt aan herhaalde dan wel ernstige overtreding van de regels van de instelling, de in 10.2 genoemde disciplinaire maatregel van definitieve verwijdering van de instelling (eenzijdige beëindiging van de onderwijsovereenkomst) opleggen met inachtneming van de volgende bepalingen:
1. De onderwijsdirecteur kan besluiten tot verwijdering van een student nadat betrokkene en bij minderjarigheid ook diens ouders in de gelegenheid zijn gesteld inzake het voornemen tot verwijdering te worden gehoord.
(…)
3. Het voornemen tot verwijdering van een student is met redenen omkleed en wordt schriftelijk aan de (ouders van) betrokkene en aan het College van Bestuur meegedeeld, (…).
4. De student (bij minderjarigheid diens ouders) wordt in de gelegenheid gesteld binnen 5 werkdagen na dagtekening van het voornemen tot verwijdering zijn reactie daarop mondeling dan wel schriftelijk aan de onderwijsdirecteur kenbaar te maken. Deze termijn kan op verzoek van de student met maximaal 5 werkdagen worden verlengd.
5. Binnen 10 werkdagen na het horen van de student verzendt de onderwijsdirecteur gemotiveerd en bij aangetekend schrijven zijn besluit.
6. De onderwijsdirecteur kan de student gedurende de procedure tot verwijdering de toegang tot de school ontzeggen.
(…)
Artikel 12 Procedure bij bezwaren en klachten
12.1
ROC Nijmegen kent een klachtenregeling voor klachten van algemene aard, welke onderdeel uitmaakt van dit studentenstatuut. De klachtenregeling bepaalt dat studenten (en bij minderjarigheid hun ouders/wettelijk vertegenwoordigers) het recht hebben een klacht in te dienen bij de ombudsfunctionaris of de teammanager. Daarnaast hebben studenten het recht een klacht in te dienen bij de onderwijsdirecteur.
(…)
2.4.
Een deel van de BBL-opleidingen bij de sector Techniek van ROC, waaronder de opleiding van [eiser], is op basis van een samenwerkingsovereenkomst door ROC uitbesteed aan de bedrijfstakschool van Stichting Vakopleiding Techniek (hierna: Stichting Vakopleiding).
2.5.
In januari 2019 hebben ROC, [eiser] en [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]) een beroepspraktijkvormingsovereenkomst gesloten. [eiser] en [naam bedrijf] hebben toen tevens een leerarbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten op grond waarvan [eiser] met ingang van 28 januari 2019 bij [naam bedrijf] in dienst is getreden als leerling-Constructiebankwerker-lasser.
2.6.
Het schooljaar 2019-2020 is het tweede leerjaar van de opleiding. [eiser] liep van maandag tot en met woensdag stage bij [naam bedrijf] en volgde op donderdag en vrijdag lessen op school bij de Stichting Vakopleiding.
2.7.
Op vrijdag 6 maart 2020 heeft zich na schooltijd tussen [eiser] en een medestudent, [naam 1], een incident voorgedaan op de parkeerplaats van de Stichting Vakopleiding.
2.8.
Naar aanleiding van dat incident heeft [naam 2], directeur van de Stichting Vakopleiding, (hierna: [naam 2]) op woensdag 11 maart 2020 telefonisch aan [eiser] meegedeeld dat hij was geschorst voor de daaropvolgende donderdag, dat dat kan betekenen dat hij van school wordt verwijderd en dat hij op vrijdag 13 maart 2020 op school moest komen voor een gesprek.
2.9.
Bij brief van 12 maart 2020 heeft [naam bedrijf] het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“U bent op donderdag 12 maart 2020 omstreeks 10.00 uur door uw leidinggevende [naam 3] geschorst met verlies van loonaanspraak tot nader order. Dit is mondeling aan u medegedeeld.
Met u is afgesproken dat deze schorsing duurt zo lang er sprake is van een schorsing door opleidingsinstantie Vakopleiding Techniek. Met betrekking tot het vervolg hierin volgen wij Vakopleiding Techniek. Zodra zij de schorsing opheffen en u weer toelaten tot de opleiding, heffen wij ook de schorsing op en zullen we samen in gesprek gaan om te bespreken of er nog voldoende basis is om het dienstverband te continueren. Indien Vakopleiding Techniek besluit over te gaan tot beëindiging van de opleiding, stopt per die einddatum ook uw leerarbeidsovereenkomst met [naam bedrijf].
Aanleiding voor de schorsing is een onacceptabel incident op het terrein van de Vakopleiding Techniek, welke uitvoerig is besproken in het gesprek van 12 maart 2020 om 10.00 uur met u, uw leidinggevende [naam 3] en [naam 4] van HR. Incidenten van deze strekking zijn voor ons volstrekt onacceptabel en zien wij als ernstig wangedrag. Wij hebben ons daarom genoodzaakt gezien u per onmiddellijk te schorsen met verlies van loonaanspraak. Na afloop van het gesprek met u heeft u uw jouw spullen ingeleverd bij jouw leidinggevende. (…)”
2.10.
Op 12 maart 2020 heeft de vader van [eiser], [eiser], aan [naam 2] een e-mailbericht gezonden, waarin is vermeld dat hij vindt dat zijn zoon na een ‘ondoordachte actie’ een te zware straf boven zijn hoofd hangt en waarin hij een goed woordje voor hem doet en ervoor pleit dat die ondoordachte actie niet leidt tot een besluit met ernstige gevolgen voor de toekomst van zijn zoon.
2.11.
Op vrijdag 13 maart 2020 heeft [naam 2] eerst gesproken met [naam 1] en diens vriend, die getuige was van het incident. Later op die dag heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 2] en [eiser], waarbij ook diens mentor van de Stichting Vakopleiding, [naam 5], aanwezig was. In dat gesprek is onder meer aan [eiser] meegedeeld dat hij van school zou worden verwijderd.
2.12.
Na het gesprek met [eiser] is [naam 2] op 13 maart 2020 nog door de moeder van [eiser] gebeld omdat zij een gesprek met [naam 2] wilde. [naam 2] heeft dat geweigerd omdat [eiser] meerderjarig is.
2.13.
In opdracht van de onderwijsdirecteur van ROC, de heer [naam 6] (hierna: [naam 6]), heeft per 17 maart 2020 de uitschrijving van [eiser] bij ROC plaatsgevonden. Op 18 maart 2020 is dit telefonisch aan [eiser] doorgegeven door een medewerkster van ROC. Bij brief van 19 maart 2020 heeft ROC aan [eiser] een officiële bevestiging van de uitschrijving gezonden.
2.14.
Op 25 maart 2020 heeft [naam 1] jegens [eiser] aangifte van poging tot zware mishandeling gedaan.
2.15.
Bij e-mailbericht van 15 april 2020 heeft ROC het volgende aan de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser] bericht:
De uitschrijving van de heer [eiser] voor de BBL opleiding allround constructiewerker staat wat ons betreft vast.
ROC Nijmegen is een nazorgtraject gestart om de heer [eiser] te ondersteunen bij het vinden van een alternatieve opleiding.
Ik heb begrepen dat het nazorgtraject al heeft geleid tot een voorkeur voor een opleiding bij een ander ROC.
2.16.
Bij ongedateerde brief, die door [eiser] op of rond 12 mei 2020 is ontvangen, heeft [naam 6] het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“Door middel van deze brief bevestigt ondergetekende jou hierbij ook formeel dat je wegens ernstige overtreding van de regels van ROC Nijmegen en de Vakopleiding Techniek met ingang van woensdag 11 maart 2020 bij wege van ordemaatregel bent geschorst en dat je vervolgens met ingang van 17 maart 2020 bij wege van disciplinaire maatregel definitief bent verwijderd van de instelling.
De schorsing en het voornemen tot jouw verwijdering van de instelling zijn op woensdag 11 maart 2020 namens mij telefonisch aan jou medegedeeld door de heer [naam 2], directeur van de Vakopleiding Techniek.
De definitieve verwijdering is jou vervolgens namens mij medegedeeld in het gesprek dat de heer [naam 2] en jouw mentor op vrijdag 13 maart 2020 met jou hebben gevoerd en is op 17 maart daaropvolgend geëffectueerd door jouw uitschrijving als student van ROC Nijmegen.
De eerder aan jou toegezonden bevestiging van die uitschrijving met het formulier “Afsluitend opleidingsblad ROC Nijmegen” voeg ik te allen overvloede als bijlage bij deze brief.
De belangrijkste reden voor jouw verwijdering van de instelling is het ernstig incident van 6 maart 2020, waarbij je bij het verlaten van school met jouw auto een medestudent kennelijk opzettelijk van achteren hebt aangereden. De medestudent is daarbij op de motorkap beland, waarna je eerst een dot gas hebt gegeven en vervolgens aan het einde van de weg, die van het parkeerterrein achter het schoolgebouw langs het schoolgebouw naar de uitgang loopt, op de rem hebt getrapt waardoor de betreffende student van jouw auto is gevallen en op de straatstenen terecht is gekomen.
Wij verwijten jou dat jij je daarmee schuldig hebt gemaakt aan een levensgevaarlijke actie, die zomaar ook veel ernstiger had kunnen aflopen en die op zich al jouw verwijdering van de instelling volledig rechtvaardigt.
Bij het besluit tot verwijdering is mede in aanmerking genomen dat zich op school al vaker problemen rond jouw houding en gedrag hebben voorgedaan en dat de aangereden student zich door voornoemd incident en door jouw latere uitlatingen aan zijn adres ernstig bedreigd en geïntimideerd voelt en van hem niet verlangd kan worden dat hij op school nog met jou wordt geconfronteerd.
Bovenstaande is conform onze onderwijsovereenkomst met jou en het daarop toepasselijk Studentenstatuut. Artikel 10 van het Studentenstatuut regelt de mogelijkheid van het nemen van disciplinaire en ordematregelen, terwijl artikel 12 van het Studentenstatuut regels bevat over het indienen van bezwaren en klachten. (…)”
2.17.
[eiser] is op 13 mei 2020 door de politie Nijmegen gehoord naar aanleiding van de aangifte van [naam 1]. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit kort geding op 20 mei 2020 was er nog geen afschrift van het proces-verbaal daarvan voorhanden.
2.18.
[eiser] is ter zake van de beëindiging van zijn leerarbeidsovereenkomst een procedure tegen [naam bedrijf] gestart bij de kantonrechter van deze rechtbank. Niet bekend is of in die procedure reeds een uitspraak is gedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, bij wege van een voorlopige voorziening, ROC zal gelasten om met onmiddellijke ingang, althans binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, de uitschrijving voor de opleiding tot Allroundconstructiewerker, niveau 3, van [eiser] d.d. 17 maart 2020 (gedaan op 19 maart 2020) ongedaan te maken en gelijktijdig met die ongedaanmaking [eiser] opnieuw in te schrijven voor gemelde opleiding en weer toe te laten tot de school en zijn stagebedrijf [naam bedrijf], een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 in geval van overtreding van dit gebod, dan wel enig onderdeel daarvan, met veroordeling van ROC in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
ROC voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de stellingen van [eiser].
4.2.
[eiser] legt, kort samengevat, aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij door ROC onterecht is verwijderd van de opleiding en dat bij het besluit strekkende tot zijn verwijdering door ROC niet de daarvoor geldende regels zijn toegepast.
ROC voert daartegen aan dat zij op juiste gronden het besluit tot verwijdering van [eiser] van de opleiding heeft genomen. ROC erkent dat de verwijderingsprocedure in formele zin weliswaar niet volledig conform het geldende Studentenstatuut heeft plaatsgevonden, maar voert aan dat ROC daarnaar wel materieel juist heeft gehandeld.
4.3.
Niet in geschil is dat zich op 6 maart 2020 een incident heeft voorgedaan tussen [eiser] en een medeleerling, [naam 1]. [eiser] en ROC verschillen echter van mening over de toedracht van het incident en de rol van [eiser] daarbij.
[eiser] stelt dat hij op 6 maart 2020 stapvoets reed richting de uitgang van het parkeerterrein van de Stichting Vakopleiding. [naam 1] liep, samen met een andere leerling, voor zijn auto uit en maakte zich breed. Toen hij vlak achter hen reed is [naam 1] op de voorkant van de motorkap van zijn auto gaan zitten, waarop hij impulsief reageerde door de koppeling in te houden en een dotje gas te geven, aldus [eiser]. De auto reed enkele meters door en stopte toen omdat [eiser] remde, waardoor [naam 1] van de motorkap gleed en voor de auto terecht kwam. Vervolgens kwam [naam 1] naar hem toe, terwijl hij nog in de auto zat. [naam 1] had zich volgens [eiser] niet bezeerd en zijn kleding was niet beschadigd. Hij merkte wel dat [naam 1] boos was, maar hij heeft het verder niet met [naam 1] kunnen uitpraten en daarna ging ieder zijns weegs, aldus [eiser].
Volgens ROC heeft [eiser] [naam 1] bij het verlaten van school met zijn auto echter opzettelijk van achteren aangereden waardoor [naam 1] op de motorkap van de auto van [eiser] is beland. [eiser] zou daarop volgens ROC een dot gas hebben gegeven en vervolgens aan het einde van de weg, die van het parkeerterrein achter het schoolgebouw langs naar de uitgang loopt, hard op de rem hebben getrapt waardoor [naam 1] van de auto is gevallen en op de straat terecht is gekomen.
Volgens ROC heeft [eiser] in het gesprek van 13 maart 2020 uiteindelijk toegegeven dat het zo is gegaan als [naam 1] heeft verklaard. [eiser] betwist dat hij dat heeft toegegeven. Hij stelt dat hij in dat gesprek bij zijn eigen verhaal is gebleven, maar dat wel heeft verklaard dat hij spijt had van zijn actie en dat hij [naam 1] zijn excuses wilde aanbieden.
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of ROC de uitschrijving ongedaan dient te maken en [eiser] weer dient in te schrijven voor de opleiding en dient toe te laten tot de school, zal in de eerste plaats moeten worden beoordeeld of ROC bij het nemen van het verwijderingsbesluit de juiste procedure(s) heeft gevolgd. In dit verband geldt het volgende.
4.5.
Vast staat dat [naam 2], directeur van de Stichting Vakopleiding, na het incident voor het eerst op woensdag 11 maart 2020 telefonisch contact met [eiser] heeft gehad en hem heeft meegedeeld dat hij vanwege de ernst van de kwestie tot nader order is geschorst en dat hij mogelijk van de opleiding zou worden verwijderd. Diezelfde dag heeft [naam 2] de werkgever van [eiser] geïnformeerd, die [eiser] een dag later eveneens heeft geschorst. Vervolgens is [eiser] op vrijdag 13 maart 2020 door [naam 2] gehoord naar aanleiding van het incident. Daaraan voorafgaand heeft [naam 2] [naam 1] gehoord en diens vriend, die getuige was van het incident. In dat gesprek is door [naam 2] aan [eiser] meegedeeld dat het een levensgevaarlijke actie is geweest, dat hij de regels van de school ernstig had overtreden en dat verwijdering van de opleiding, mede op advies van de Leerplichtambtenaar, de enige juiste beslissing was. Op 17 maart 2020 heeft [naam 6], onderwijsdirecteur van ROC, de definitieve verwijdering van [eiser] in gang gezet. Dat is door ROC bij brief van 19 maart 2020 aan [eiser] bevestigd. Eerst bij ongedateerde brief Van [naam 6], die door [eiser] op of omstreeks 12 mei 2020 is ontvangen, is de reden voor de verwijdering van de opleiding schriftelijk aan [eiser] meegedeeld.
Ter mondelinge behandeling heeft [naam 6] verklaard dat hij door K. van Duijvenvoorde, teammanager van ROC, die contact had met [naam 2], steeds op de hoogte is gehouden over de kwestie. Voorts is door ROC verklaard dat de schorsing van 11 maart 2020 een ordemaatregel betrof en geen disciplinaire maatregel.
4.6.
Op grond van de hiervoor weergegeven handelswijze van ROC moet worden vastgesteld dat ROC niet de procedurele regels heeft gevolgd die in dit verband gelden, hetgeen overigens ook door ROC is erkend. Volgens artikel 10.4 van het geldende Studentenstatuut dient een mondeling opgelegde ordemaatregel van schorsing immers onverwijld schriftelijk te worden bevestigd, per aangetekend schrijven onder vermelding van de motivering en duur van de schorsing. Dit heeft ROC niet gedaan. [naam 2] heeft [eiser] enkel op 11 maart 2020 mondeling per telefoon meegedeeld dat hij was geschorst. Vervolgens is kort daarna in het gesprek op 13 maart 2020 door [naam 2] aan [eiser] meegedeeld dat hij definitief werd verwijderd van de opleiding, hetgeen op 17 maart 2020 door [naam 6] formeel is geëffectueerd en op 19 maart 2020 schriftelijk aan [eiser] is bevestigd, overigens zonder enige motivering. Ook ten aanzien van het voornemen en het besluit tot verwijdering van [eiser] heeft ROC de procedure zoals voorgeschreven in het Studentenstatuut (artikel 10.8) niet nageleefd. Het voornemen tot verwijdering is niet schriftelijk en met redenen omkleed aan [eiser] meegedeeld, [eiser] is niet in de gelegenheid gesteld om binnen de voorgeschreven termijn van vijf dagen op dit voorgenomen besluit te reageren en evenmin is het besluit tot het verwijderen binnen tien dagen nadat [eiser] is gehoord aan hem toegezonden. [eiser] heeft immers pas op of rond 12 mei 2020, dus twee maanden nadat hij door [naam 2] is gehoord, een met redenen omkleed besluit van [naam 6] ontvangen. In het licht van het voorgaande moet daarom voorshands worden aangenomen dat het verwijderingsbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat [eiser] de mogelijkheid is ontnomen om zijn reactie op het voorgenomen besluit tot verwijdering aan [naam 6] kenbaar te maken. Nog daargelaten of de bevoegde persoon het besluit tot verwijdering heeft genomen, nu dit feitelijk door [naam 2] is genomen, terwijl volgens het Studentenstatuut [naam 6] als onderwijsdirecteur daartoe bevoegd was. Weliswaar heeft [naam 2] verklaard dat hij namens [naam 6] handelde, maar dat is in het bestek van deze kort geding procedure niet komen vast te staan.
4.7.
Voorts moet beoordeeld worden of het besluit tot verwijdering, ondanks dat het niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, materieel juist is geweest. Daarvoor is van belang wat zich daadwerkelijk op 6 maart 2020 heeft voorgedaan tussen [eiser] en [naam 1]. In het kader van deze kort geding procedure is dat niet komen vast te staan, nu [eiser] en [naam 1] ieder een andere lezing geven over het incident. ROC volgt kennelijk de verklaring van [naam 1] op basis van een summier onderzoek, namelijk het horen van [naam 1] en [eiser] afzonderlijk van elkaar op 13 maart 2020. ROC voert weliswaar aan dat [eiser] in dat gesprek de door [naam 1] gestelde toedracht heeft erkend, maar [eiser] heeft dat betwist en stelt dat tijdens dat gesprek het oordeel van [naam 2] al vaststond. Dat [eiser] de erkenning heeft gedaan staat dus niet vast. De overgelegde verklaring van de mentor van [eiser], M. [naam 5], in diens e-mailbericht van 19 mei 2020 is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat vooralsnog niet vaststaat wat zich precies op 6 maart 2020 heeft voorgedaan en of dat dermate ernstig was, dat dit het besluit tot verwijdering van [eiser] van de opleiding rechtvaardigt. Daarvoor zal nadere bewijslevering moeten plaatsvinden en daar leent de procedure in kort geding zich niet voor.
4.8.
Hierbij wreekt zich ook dat de procedure op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. [eiser] is weliswaar gehoord op 13 maart 2020, maar toen waren het voornemen tot verwijdering en de redenen daarvoor nog niet schriftelijk aan hem kenbaar gemaakt. Ook is hij niet in staat gesteld op dat voornemen schriftelijk te reageren. Wellicht had [eiser] zich willen laten bijstaan door zijn ouders, maar die mogelijkheid is hem niet geboden. Weliswaar was hij ten tijde van het incident 19 jaar oud en dus meerderjarig, maar uit het feit dat zijn vader na de schorsing een e-mailbericht aan [naam 2] heeft gezonden en er op 13 maart 2020 na het bericht dat hij van de opleiding was verwijderd nog contact is geweest met zijn moeder, volgt dat zijn ouders van de hele kwestie op de hoogte waren en dat [eiser] mogelijk behoefte had aan bijstand van zijn ouders. Ter mondelinge behandeling heeft [naam 2] verklaard dat hij niets met het e-mailbericht van de vader van [eiser] heeft gedaan en dat hij niet is ingegaan op het verzoek van de moeder van [eiser] om alsnog een gesprek te hebben, omdat [eiser] meerderjarig is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat te kort door de bocht. In een zorgvuldige procedure zou [eiser], mede gelet op de ernstige gevolgen voor hem bij het effectueren van het voornemen tot verwijdering van de opleiding, de mogelijkheid moeten zijn geboden om zich desgewenst door zijn ouders of een andere vertrouwenspersoon te laten bijstaan toen hij werd gehoord, dan wel in ieder geval een termijn moeten zijn gegund om (in alle rust) schriftelijk te reageren op het voornemen tot verwijdering, nadat dat schriftelijk en met redenen omkleed aan hem kenbaar zou zijn gemaakt. Dat alles is niet gebeurd. Bovendien is er geen verslag gemaakt van het horen van [eiser], zodat ook niet vast staat wat er toen met hem is besproken en op welke wijze. Voorts valt niet in te zien waarom ROC niet langer de tijd heeft genomen om te onderzoeken wat zich op 6 maart 2020 heeft voorgedaan en wat daarbij de rol van [eiser] is geweest. [eiser] was immers bij wijze van ordemaatregel geschorst en ingevolge artikel 10.3 van het Studentenstatuut kon die maatregel worden opgelegd voor de duur van twee weken, met de mogelijkheid van verlenging met nogmaals twee weken. Mede gelet op het feit dat een definitieve verwijdering van [eiser] van de opleiding verstrekkende gevolgen voor hem heeft, had ROC uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet overhaast het besluit tot verwijdering van [eiser] van de opleiding moeten nemen.
4.9.
In het bestek van dit kort geding is dan ook niet aannemelijk geworden dat ROC in redelijkheid tot de getroffen maatregel van verwijdering heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter is daarom vooralsnog van oordeel dat er een reële kans bestaat dat het besluit van ROC tot verwijdering van [eiser] van de opleiding in een eventuele klachtenprocedure en/of bodemprocedure niet in stand zal blijven. Onder die omstandigheden kan in dit kort geding niet tot het voor [eiser] verstrekkende oordeel worden gekomen dat de onderwijsovereenkomst is beëindigd door definitieve verwijdering van [eiser] van de opleiding.
4.10.
Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] om de uitschrijving van 17 maart 2020 ongedaan te maken en hem weer in te schrijven voor zijn opleiding en toe te laten tot de school in beginsel kunnen worden toegewezen. Voor zover ROC zich op het standpunt stelt dat zij niet kan voldoen aan die veroordelingen omdat de Stichting Vakopleiding [eiser] niet meer wenst toe te laten, geldt dat dat [eiser] in het licht van het voorgaande niet kan worden tegengeworpen en dat dat voor rekening en risico van ROC komt, aangezien het de keuze is geweest van ROC om de uitvoering van de opleiding uit te besteden aan Stichting Vakopleiding.
Inmiddels is het studiejaar 2019-2020 echter afgesloten en is de zomervakantie aangebroken, zodat het de vraag is welk belang [eiser] thans nog heeft bij toewijzing van zijn vorderingen. De voorzieningenrechter zal de zaak echter beoordelen naar de stand van zaken op het moment van het sluiten van de mondeling behandeling (20 mei 2020) en niet weersproken is dat [eiser] toen in ieder geval belang had bij toewijzing van zijn vorderingen. Overigens is ook niet gesteld of gebleken dat [eiser] thans geen enkel belang meer heeft bij toewijzing van zijn vorderingen. Voormelde vorderingen zullen daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de vordering tot toelating tot school wordt toegewezen voor zover de (dan) geldende coronamaatregelen dat niet beletten.
4.11.
De vordering van [eiser] om hem weer toe laten tot de stageplaats bij [naam bedrijf] zal worden afgewezen. Onweersproken is dat de tussen [eiser] en [naam bedrijf] gesloten leerarbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd per datum einde van het lopende schooljaar, zodat [eiser] thans geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij dat deel van zijn vordering.
4.12.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.13.
ROC zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- betekening oproeping € 106,47
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.390,47
4.14.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gelast ROC om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de uitschrijving voor de opleiding tot Allroundconstructiewerker, niveau 3, van [eiser] d.d. 17 maart 2020 (gedaan op 19 maart 2020) ongedaan te maken en gelijktijdig met die ongedaanmaking [eiser] opnieuw in te schrijven voor die opleiding en hem (na de zomervakantie) weer toe te laten tot de school, voor zover de (dan) geldende coronamaatregelen dat niet beletten,
5.2.
veroordeelt ROC om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 per overtreding van (een van) de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling(en), tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt ROC in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot aan de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.390,47, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat,
5.4.
veroordeelt ROC in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ROC niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.