In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 juli 2020 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, die op dat moment verbleef in een Wzd-accommodatie. De cliënt was eerder overgeplaatst vanuit een Wvgzz-accommodatie en had zelf ingestemd met deze overplaatsing. Er was echter bezorgdheid over de mogelijke gevolgen van deze overplaatsing, met name dat de cliënt acuut zou kunnen decompenseren door de spanning die de overplaatsing met zich meebracht. Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de COVID-19 maatregelen, werd de cliënt gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, en waren er verschillende betrokkenen aanwezig, waaronder de regiebehandelaar en de curator van de cliënt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overplaatsing voorspoedig is verlopen en dat er op dat moment geen sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de cliënt. De advocaat van de cliënt pleitte voor afwijzing van het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling, aangezien het verzoek leek te zijn ingediend enkel vanwege de overplaatsing. De rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was voor voortzetting van de inbewaringstelling, vooral omdat de cliënt bereid was om vrijwillig in de accommodatie te blijven. De rechtbank heeft het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling dan ook afgewezen, met de overweging dat er geen sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat de cliënt geen verzet toonde tegen zijn verblijf.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter mr. J.S.W. Lucassen, met de griffier L. Stoevenbelt aanwezig. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 24 juli 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.