ECLI:NL:RBGEL:2020:3998

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
05/720125-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van woningoverval met geweld, wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met bankpassen

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man zonder vaste woonplaats, die werd beschuldigd van het medeplegen van een woningoverval, wederrechtelijke vrijheidsberoving, en het pinnen met gestolen bankpassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan deze feiten op 4 maart 2019 in Nijmegen. Tijdens de overval werden de bewoners bedreigd met een vuurwapen en een stanleymes, en werden zij opgesloten in een kamer. De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de rol van de verdachte als man 3 werd vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, die ook in het strafproces waren betrokken. De rechtbank overwoog dat de overval grote angst en onveiligheid bij de slachtoffers had veroorzaakt, en dat de verdachte geen lering had getrokken uit eerdere veroordelingen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en wees het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720125-19
Datum uitspraak : 15 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsman: mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 25 september en 4 december 2019 en 5 februari, 15 april en 12 juni 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Onderzoek Hoefblad, zaaksdossier 2:
1.
hij op of omstreeks 4 maart 2019 in de gemeente Nijmegen, in een woning gelegen aan [adres] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
  • ongeveer 150 Euro en/of
  • ongeveer 5 gouden baren en/of
  • 3 bankpassen ( [naam bank 1] , [naam bank 2] en [naam bank 3] ) en een creditcard met de bijbehorende pincodes en/of
  • een kluis, inhoudende onder meer gouden munten, sieraden, diverse aktes en aandelen registers en/of
  • meerdere horloges en/of
  • een aanzienlijke hoeveelheid sieraden,
in elk geval enig goed en/of enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van:
  • ongeveer 150 Euro en/of
  • ongeveer 4 gouden baren en/of
  • 3 bankpassen ( [naam bank 1] , [naam bank 2] en [naam bank 3] ) en een creditcard met de bijbehorende pincodes en/of
  • een kluis, inhoudende onder meer gouden munten, sieraden, diverse aktes en aandelen registers en/of
  • meerdere horloges en/of
  • een aanzienlijke hoeveelheid sieraden,
in elk geval van enig goed en/of enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s),
  • voorzien van (een) vuurwapen(s), in ieder geval een op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) en/of een stanleymes, in ieder geval een dergelijk scherp (steek/snij) voorwerp en/of een hamer, in ieder geval een dergelijk slagvoorwerp en/of handschoenen en/of (een) bivakmuts(en), in ieder geval gezichtsbedekkende kleding en/of donkere kleding naar voornoemde woning is/zijn gegaan en/of
  • voornoemde woning is/zijn binnengedrongen en/of
  • aan voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een stanleymes, in ieder geval een dergelijk scherp (steek/snij) voorwerp heeft/hebben getoond en/of een vuurwapen op die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
  • tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] dreigend heeft/hebben geroepen "Dit is een overval en wij willen geld zien." en/of dat die [benadeelde 1] de kluis moest openmaken, anders zouden ze hem wat aan doen, in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • die [benadeelde 1] heeft/hebben gedwongen mee te lopen naar boven en naar beneden en (vervolgens) tegen hem heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte en zijn mededader(s) hen zou gaan opsluiten en/of
  • voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] in een kamer in voornoemde woning heeft/hebben opgesloten en/of de toegangsdeur van die kamer op slot heeft/hebben gedraaid;
2.
hij op of omstreeks 4 maart 2019 in de gemeente Nijmegen, in een woning gelegen aan [adres] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk wederrechtelijk [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] in een kamer in hun woning heeft/hebben opgesloten en/of de toegangsdeur van die kamer op slot heeft/hebben gedraaid;
3.
hij op of omstreeks 4/5 maart 2019, in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening met behulp van een bankpas ( [naam bank 2] ) en een bankpas ( [naam bank 3] ) ten name van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft weggenomen een geldbedrag van 1000 en 1250 Euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of tot de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door de (geheime) pincode van voornoemde bankpas te gebruiken, terwijl hij en/of zijn mededader(s) door de rekeninghouder van de bankpas niet tot dat gebruik gerechtigd of gemachtigd was, in ieder geval door middel van een valse sleutel;
4.
hij op of omstreeks 5 maart 2019, in de gemeente Duiven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of tot de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, de (geheime) pincode van een creditcard ( [naam bank 1] ) en een bankpas ( [naam bank 1] ) heeft gebruikt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) door de rekeninghouder van de bankpas niet tot dat gebruik gerechtigd of gemachtigd was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van alle feiten (Onderzoek Hoefblad, zaaksdossier 2):
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Daarbij heeft hij ten aanzien van feit 1 gesteld dat de diefstal van twee gouden baren bewezen kan worden, in tegenstelling tot het in de tenlastelegging genoemde aantal van vijf gouden baren. Ook heeft hij ten aanzien van feit 4 gesteld dat alleen bewezen kan worden dat gebruik is gemaakt van de creditcard en niet van een andere bankpas.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat zij, op grond van artikel 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM en onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:1016 en 1017), aanspraak heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen te (doen) ondervragen. Naar de opvatting van de verdediging heeft zij niet kunnen beschikken over deze mogelijkheid, aangezien [medeverdachte 1] zich in het verhoor bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De verdediging heeft gesteld dat een bewezenverklaring alleen kan worden gegrond op de verklaring van [medeverdachte 1] . Nu een ondervragingsmogelijkheid voor de verdediging heeft ontbroken en het ontbreken hiervan niet is gecompenseerd, dient de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] uit te sluiten van het bewijs. Ten slotte heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [medeverdachte 1] , zodat deze niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 3 en 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verweer ten aanzien van de ondervragingsmogelijkheden van de verdediging
De verdediging heeft op grond van artikel 6, derde lid, onder aanhef en onder d, EVRM en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [2] en de Hoge Raad (HR) [3] , aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
De Hoge Raad heeft bepaald dat de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, er niet aan in de weg staat dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsmogelijkheden. De rechtbank overweegt dat zij tijdens een eerdere zitting het verzoek tot het horen van [medeverdachte 1] als getuige door de rechter-commissaris heeft toegewezen. [medeverdachte 1] heeft zich tijdens dit verhoor echter beroepen op zijn verschoningsrecht en geen antwoord gegeven op de aan hem gestelde vragen. Daarmee heeft de verdediging van verdachte inderdaad niet kunnen beschikken over een effectieve mogelijkheid om [medeverdachte 1] te ondervragen.
De rechtbank dient vervolgens dan ook te beoordelen of het bewijs voor de tenlastegelegde feiten geheel of in beslissende mate op de verklaring van [medeverdachte 1] steunt. Bij de beantwoording van deze vraag komt belang toe aan de mate waarin deze verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [medeverdachte 1] belangrijke bewijsmiddelen in de onder de feiten uitgewerkte bewijsconstructie vormt. De bewezenverklaring in deze zaak is echter niet geheel of in beslissende mate op deze verklaring gebaseerd. Het strafdossier in het onderzoek Linde, waarvan de verklaringen deel uitmaken, bevat meerdere bewijsmiddelen die op vele punten de verklaringen van [medeverdachte 1] ondersteunen. De rechtbank wijst daarbij – zonder volledig te willen zijn – op de uitwerking van verschillende camerabeelden, de analyses van telefoongegevens, de uitkomsten van DNA-onderzoek, de verklaringen van medeverdachten en de bevindingen naar aanleiding van doorzoekingen van woningen en een auto. Ook de bewezenverklaring ten aanzien van de afzonderlijke feiten is steeds niet geheel of in beslissende mate gebaseerd op de verklaring van [medeverdachte 1] .
Nu de rechtbank van oordeel is dat de bewijsconstructie niet in beslissende mate op de verklaringen van [medeverdachte 1] steunt, staat er niets aan het gebruik van deze verklaringen in de weg. De rechtbank zal dan ook, anders dan de verdediging heeft verzocht, niet overgaan tot het uitsluiten van deze verklaringen van het bewijs.
Feit 1 (Onderzoek Hoefblad, zaaksdossier 2):
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 maart 2019 omstreeks 22:45 uur zaten aangever [benadeelde 1] en aangeefster [benadeelde 2] in hun woning aan [adres] te Nijmegen naar de televisie te kijken. Op dat moment kwamen er drie mannen de woonkamer binnen. De mannen waren het huis binnengedrongen via het raam van de slaapkamer op de begane grond. Man 1 had een zwart pistool met een zilveren slede in zijn hand, dat door hem gericht werd op de aangevers. Man 2 had een zilverkleurig en niet-uitschuifbaar stanleymes in zijn hand en man 3 had een hamer met twee bollen vast, waarvan de onderkant van de steel roodkleurig was. Alle mannen waren in het zwart gekleed en droegen bivakmutsen. Daarnaast had man 1 witte handschoenen aan. Man 2 kwam voor aangeefster staan en zei: “Dit is een overval en wij willen geld zien”. Aangever [benadeelde 1] zei toen dat zij een kluis hadden. Hierop zijn man 2 en man 3 met [benadeelde 1] naar de bovenverdieping gegaan. Daar zeiden de mannen dat aangever de kluis open moest maken en dat ze hem anders iets aan zouden doen. Toen aangever er niet in slaagde om de kluis te openen, hebben de mannen de kluis in zijn geheel meegenomen. Deze kluis is door man 2 naar buiten gebracht. Terwijl man 2 en man 3 boven waren, is man 1 beneden bij aangeefster gebleven. Hij heeft haar om de bankpassen en de bijbehorende pincodes gevraagd. Hij haalde de bankpassen zelf uit de portemonnee en schreef de pincodes op een briefje, dat hij vervolgens in zijn broekzak deed. Aangeefster hoorde hem even later rommelen in de lade van een kast waarin sierraden opgeborgen lagen. Vervolgens verliet man 2 de slaapkamer met een gevulde blauwwitte plastic tas. Hierna hoorde aangeefster man 1 en man 2 overleggen over wat er moest gebeuren met de aangevers. Uiteindelijk hebben zij aangevers opgesloten in een kamer en hebben zij de woning verlaten.
De mannen hebben de volgende goederen van de aangevers weggenomen:
 drie bankpassen ( [naam bank 1] , [naam bank 2] en [naam bank 3] );
 één creditcard ( [naam bank 1] );
 150 euro aan contanten;
 twee goudbaren;
 een kluis, inhoudende onder meer gouden munten, sieraden, diverse aktes en aandelenregisters;
 meerdere horloges; en
 een aanzienlijke hoeveelheid sieraden. [4]
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte één van de mannen was die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de hiervoor genoemde woningoverval.
Aangeefster [benadeelde 2] heeft over de mannen onder meer het volgende verklaard:
“Man 1. Deze man was volledig in het zwart gekleed. Wat opviel was dat hij witte handschoenen droeg en een bivakmuts op had. De man was kleiner dan ik, ik denk dat hij ongeveer 160 cm lang was. Ik hoorde de man steeds roepen dat ik niet naar hem moest kijken. Ik hoorde dat deze man met een accent sprak. Mogelijk was dit Marokkaans maar het zou ook Turks kunnen zijn. De man droeg een bivakmuts. De man had bij binnenkomst een pistool in de zijn handen. Dit pistool was zwart van kleur en had een zilveren bovenkant. De man had het pistool in zijn rechterhand. De man had een normaal postuur. Ik zag dat hij bij zijn ogen een getinte huidskleur had.
Man 2. Deze man was beduidend langer dan de twee andere mannen. Ik denk dat deze man ongeveer 180 a 185 cm lang was en hij was erg slank. Deze man droeg ook een bivakmuts. Boven op zijn hoofd zat een wit puntje van de bivakmuts. De ogen waren wat ruimer uitgesneden dan de andere twee mannen. Ik zag daardoor dat deze het minst getint was van de drie. De man zei tegen mij dat zijn naam [bijnaam] was en dat hij niks zou doen als we maar geld gaven. Ik hoorde dat deze man een accent had. Hij vergat wat woorden in de zinnen die hij zei, het leek een Marokkaans accent maar het zou ook Turks kunnen zijn. Bij binnenkomt in de woning had deze man een stanleymes in zijn hand. Hij was volledig in het zwart gekleed.
Man 3. Deze man was donkerder dan de andere twee mannen. Dat kon ik zien door de randen bij zijn ogen. Deze man droeg ook een bivakmuts en was volledig in het zwart gekleed. Wat opviel was dat zijn bivakmuts niet strak om zijn gezicht zat. Waardoor dat kwam durf ik niet te zeggen. Deze man was ongeveer 160 cm lang en was wat steviger gebouwd dan de andere twee. Deze man had een hamer in zijn hand. De man zei niet veel. Ik hoorde hem zeggen dat hij niet aan aandenkens van mijn moeder zou komen. Hij sprak met een accent. Ik denk dat dit Marokkaans is geweest maar het zou ook Turks kunnen zijn.” [5]
Aangever [benadeelde 1] heeft een verklaring afgelegd die overeenkomt met die van zijn vrouw. [6]
Verdachte [medeverdachte 1] heeft bij zijn zevende politieverhoor het volgende verklaard:
“V: Je vertelde dat je vier jongens hebt opgehaald aan de Voorstadslaan. Wie waren dit?
A: Dit waren, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , en twee andere voor mij onbekende jongens.
(…)
V: Hoe zagen ze eruit?
A: Ze waren allemaal donkerbruin kleurig, donker getint waarvan een jongen heel donker. [medeverdachte 3] heeft lange haren, dreadlocks. De andere twee die ik niet ken droegen beiden mutsen. Het waren zwart gekleurde mutsen, misschien een soort bivakmuts die ze nog niet over de ogen hadden getrokken maar dit kon ik niet zien.
V: En vervolgens belde [medeverdachte 2] jou dus?
A: Ja. Hij belde mij, hij zei yo met [medeverdachte 2] en dat hij mijn nummer van [medeverdachte 4] had gekregen. Hij zei dat ik naar de ophaalplek moest komen, maar ik wist niet waar de ophaalplek was. Ik heb [medeverdachte 4] gebeld. Bij die ophaalplek stonden de jongens al. Ze waren helemaal zwart aangekleed. Dat vond ik vreemd. Toen zijn ze allemaal ingestapt. [medeverdachte 2] ging voorin zitten. Die andere jongens gingen achterin zitten. Dat waren die [medeverdachte 3] en die twee andere onbekende. Ik ken die twee andere jongens echt niet.
V: Had je het idee dat de jongens elkaar kenden?
A: Dat idee had ik wel. Dat ze elkaar kenden maar dat ze niet hun namen wilden noemen tegen mij.
V: Weet je wie waar in de auto ging zitten?
A: Dat weet ik niet, ik weet alleen dat [medeverdachte 2] voorin zat en de andere jongens achterin.
V: En toen?
A: Ik kreeg aanwijzingen waar ik naartoe moest rijden, die gaf [medeverdachte 2] . Die andere jongens waren stil.
V: Hoe was de sfeer in de auto?
A: Ik kreeg een beetje een onderbuikgevoel, maar ik dacht ik doe het gewoon, misschien valt het
wel mee. De sfeer was gewoon normaal, de muziek stond aan.(…)
We kwamen in die straat,
[straatnaam] . Ik heb zelf het huis niet gezien, ik wist ook niet precies waar het huis was. Ik stond
geparkeerd bij parkeervakken haaks op de [straatnaam] . [medeverdachte 2] had gezegd dat ik daar moest parkeren. Iedereen stapte daar uit en liep naar het huis. Ze zeiden dat ik moest wachten.
O: Verdachte laat op Google Maps zien waar hij geparkeerd stond. Een screenshot is bijgevoegd als bijlage 4 bij dit proces-verbaal.
A: Ik moest daar wachten zeiden ze. Het duurde best wel lang eigenlijk. Ik dacht even dat ze niet
terugkwamen, maar op een gegeven moment kwam [medeverdachte 2] terug gerend. Hij stapte bij mij in de auto en toen moest ik voor het huis gaan staan. Ik ben heel rustig naar het huis gereden, gewoon
normaal. Ik heb niet gelet op of er mensen op straat waren. Ik vond het best een groot huis. Het leek op een villa maar ik kon het niet helemaal goed zien, omdat het donker was. Toen kwamen ze met een kluis naar buiten. [medeverdachte 2] had die kluis opgetild en in de auto gegooid. [medeverdachte 2] was nog steeds hetzelfde gekleed, maar hij had die muts zo half op zijn hoofd. Hij gooide de kluis op de achterbank. Toen ik bij de woning stond liet ik de auto aan. [medeverdachte 2] haalde de kluis uit de woning en deed die in de auto. Toen kwamen ook die anderen en zijn we weggegaan. Die anderen gingen achterin zitten, dat was wel krap. Ik heb een 3-deursauto, ze stapten via de bijrijderskant in.
(…)
V: Kon [medeverdachte 2] de kluis makkelijk tillen?
A: Dat weet ik niet. Hij kwam in ieder geval wel in zijn eentje aan met die kluis. Hij kwam uit de
voordeur. Hij had toen de muts helemaal over zijn gezicht. Toen hij bijna bij mij was had hij hem even omhoog gedaan en toen deed hij de kluis erin. Ik had de stoel naar voren gedaan toen hij uit was gestapt. Toen de kluis erin lag kwamen de anderen naar de auto gerend. Die kwamen ook uit de voordeur. Zij hadden ook een bivakmuts op, toen ze bij de auto kwamen deden ze die half omhoog. Eén van de mutsen had één gat, alleen voor de ogen, en de andere mutsen hadden drie gaten, voor de mond en de ogen. [medeverdachte 3] had de muts met één gat op.
V: Hoeveel tijd zat er tussen dat jij parkeerde en dat [medeverdachte 2] bij jou terug kwam?
A: Half uur ongeveer denk ik. Ik heb een beetje sigaretten gerookt en gepraat. Via Snapchat en via de app. Ik vroeg wat ze aan het doen was en ik zei dat ze bezig waren.
V: Had je in de tussentijd contact met die jongens?
A: Nee.
V: Wat gebeurde er nadat de jongens weer waren ingestapt?
A: Ik kreeg aanwijzingen van waar ik naartoe moest. Ik kreeg die van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Ze zeiden waar ik naartoe moest. Er was heel veel spanning in de auto. Ik wilde vragen wat er in de kluis zat, maar ik durfde het niet te vragen. Ze zeiden alleen dat het goed gedaan was en dat het gelukt was, meer ook niet. Ik durfde niks te vragen op dat moment.” [7]
Bij een fotoconfrontatie tijdens dit verhoor heeft [medeverdachte 1] de persoon op een foto van [medeverdachte 2] herkend als de persoon die hij ‘ [medeverdachte 2] ’ noemt. Daarnaast heeft hij de persoon op een foto van [medeverdachte 3] herkend als de persoon die hij ‘ [medeverdachte 3] ’ noemt. [8] Bij het achtste verhoor van [medeverdachte 1] heeft hij de persoon op een foto van [verdachte] herkend als de derde persoon die bij de overval aanwezig was. [9]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij 187 of 188 cm meter lang is. [10] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij ongeveer 1,75 meter lang is. [11] [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ongeveer 1,68 meter lang is. [12]
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] één van de mannen was die hij op 4 maart 2019 naar de [straatnaam] heeft gebracht. De rechtbank overweegt verder dat het signalement van [verdachte] overeenkomt met de beschrijving die aangeefster van man 3 heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] over de gang van zaken op de avond van 4 maart 2019 zeer gedetailleerd is en steun vindt in een aantal andere bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen zullen hierna uiteen worden gezet.
De camerabeelden van studentenhuis [naam] , gelegen aan de [straatnaam] [huisnummer 1] te Nijmegen, zijn veiliggesteld. De camera is gericht op een parkeerplaats tussen de percelen [straatnaam] [huisnummer 2] en [straatnaam] [huisnummer 3] , in de directe nabijheid van het huis van de aangevers. Op de beelden is te zien dat er om 22:25:42 uur een donkerkleurige auto de parkeerplaats opdraait. Vervolgens stappen drie personen uit de auto en lopen zij – nadat zij eerst nog een keer teruglopen naar de auto – in de richting van de overvallen woning. Om 23:37:28 uur is te zien dat een persoon in de richting van de geparkeerde auto rent, waarna de auto de parkeerplaats verlaat en in de richting van de overvallen woning rijdt. [13]
De telefoongegevens van het nummer [telefoonnummer 1] zijn geanalyseerd. [verdachte] heeft tijdens een politieverhoor verklaard dat dit telefoonnummer aan hem toebehoort. [14] Het telefoonnummer is ten tijde van de overval niet in het netwerk aanwezig. Het nummer van [verdachte] heeft op de avond van 4 maart 2019 meerdere malen contact gehad met het nummer van [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 2] ). [15] Verder heeft verdachte op de avond van de overval via WhatsApp contact gehad met verdachte [medeverdachte 1] . [16]
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting zijn betrokkenheid bij het feit ontkent. Hij heeft toen een alternatief scenario geschetst ten aanzien van de gang van zaken op de avond van 4 maart en in de nacht van 5 maart 2019. Hij verklaarde dat hij pas op 5 maart 2019 rond 0:00 uur of 0:30 uur gebeld werd door één van de bij de overval betrokken mannen omdat er problemen zouden zijn. Hierna zou hij door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] opgehaald zijn bij station Nijmegen Dukenburg om vervolgens te gaan pinnen in Arnhem en Duiven. Hij verklaarde dat hij nooit in de auto zou zijn gestapt als [medeverdachte 2] daar ook in had gezeten, omdat zij al geruime tijd ruzie met elkaar hadden. Verdachte zou [medeverdachte 2] daardoor al sinds september 2018 niet meer hebben gesproken. Soms was er telefonisch contact, maar dan werd er alleen maar ruzie gemaakt of gescholden.
De rechtbank overweegt dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet wordt ondersteund door enig bewijsmiddel in het dossier. De rechtbank heeft daarentegen wel feiten en omstandigheden aangetroffen die het alternatieve scenario van verdachte onaannemelijk maken. Zo is uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte gebleken dat er op 4 maart 2019 na 20:36 uur geen registraties meer hebben plaatsgevonden. De eerstvolgende registratie dateert van 5 maart 2019 om 03:56 uur. Ook uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] blijkt niet van een registratie van een telefoongesprek met het nummer van verdachte in het door hem genoemde tijdsbestek. De rechtbank overweegt dan ook dat er in deze gegevens geen steun te vinden is voor de stelling dat verdachte pas rond middernacht door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] gebeld zou zijn om te gaan pinnen. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, is wel gebleken dat het nummer van verdachte op de avond van 4 maart 2019 meermaals contact heeft gehad met de nummers van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Ook is uit de analyse gebleken dat het telefoonnummer van verdachte in de periode van 2 februari 2019 tot en met 23 juli 2019 in totaal 126 keer contact heeft gehad met het telefoonnummer van [medeverdachte 2] . [17] Deze gegevens lijken moeilijk verenigbaar met de stelling van verdachte dat er sprake was van ruzie en dat er slechts incidenteel telefonisch contact plaatsvond. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het alternatieve scenario van verdachte niet wordt ondersteund door de verklaring die zijn ex-vriendin heeft afgelegd tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris. Zij kan zich niet herinneren of verdachte inderdaad rond middernacht de woning heeft verlaten. Nu de verklaring van [verdachte] niet is onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk is geworden, zal de rechtbank deze ter zijde schuiven.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders schuldig heeft gemaakt aan de onder dit feit tenlastegelegde woningoverval. De rechtbank acht bewezen dat hij daarbij de rol heeft vervuld van de door aangeefster als man 3 beschreven persoon.
De rechtbank dient ten slotte nog de vraag te beantwoorden of door verdachte en zijn mededaders geweld is uitgeoefend jegens de aangevers, of dat hier enkel mee gedreigd is. De officier van justitie heeft gesteld dat er sprake is geweest van geweld, aangezien verdachte en zijn mededaders de aangevers opgesloten hebben in een kamer. De rechtbank vindt dat een dergelijke handeling niet kan worden aangemerkt als het uitoefenen van fysiek geweld. Daarom wordt verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en de vermelde bewijsmiddelen wel bewezen dat verdachte en zijn mededaders hebben gedreigd met de toepassing van geweld.
Feit 2 (Onderzoek Hoefblad, zaaksdossier 2):
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 maart 2019, kort voor middernacht, zijn aangever [benadeelde 1] en aangeefster [benadeelde 2] na een woningoverval door de daders opgesloten in een kamer van hun woning aan [adres] te Nijmegen. Hierna hebben zij door middel van lichtsignalen, het maken van geluid en het tonen van een briefje met ‘HELP, 112’ een voorbijganger kunnen alarmeren. [18] Op 5 maart 2019 omstreeks 00:45 uur zijn de aangevers door de ter plaatse gekomen verbalisanten bevrijd uit de kamer. [19]
De beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de beide aangevers door hen op te sluiten in een kamer van de woning.
De rechtbank heeft onder feit 2 vastgesteld dat verdachte één van de personen was die op 4 maart 2019 als overvaller aanwezig was in de woning van de aangevers. Ook is vastgesteld dat hij de persoon is die door aangeefster werd omschreven als man 3. De overwegingen hieromtrent dienen hier als ingelast beschouwd te worden. Ten aanzien van het onderhavige feit zal de rechtbank bij de beoordeling van het bewijs uitgaan van deze eerder gedane vaststellingen.
Aangeefster [benadeelde 2] heeft het volgende verklaard:
“Ik hoorde de lange man vragen aan de man met de witte handschoenen: wat doen we met ze? Opsluiten zei de man met de witte handschoenen. De man met de witte handschoenen pakte een touwtje. De lange man zei dat dit te lang duurde. Ze waren aan het overleggen om ons in een kamer te krijgen die op slot kon. Uiteindelijk vroeg één van de mannen of het kleine kamertje op slot kon. Zij riepen dat wij die kamer in moesten.” [20]
Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde 2] blijkt dat zij met ‘de lange man’ doelt op man 2. Ook blijkt hieruit dat de persoon die zij beschrijft als man 1 witte handschoenen droeg. [21]
Aangever [benadeelde 1] heeft een verklaring afgelegd die overeenkomt met die van zijn vrouw. [22]
Verdachte is samen met twee mededaders gewapend, in donkere kleding, met handschoenen aan en een bivakmuts op, de woning van aangevers binnengedrongen. Hij is samen met dader 2 met [benadeelde 1] naar boven gegaan om de kluis leeg te halen. Uit de verklaringen omtrent de identiteit van de door aangeefster omschreven personen blijkt dat man 1 en man 2 voorafgaand aan het verlaten van de woning hoorbaar overlegden over wat er met de aangevers moest gebeuren. Tijdens dit overleg werd gezegd dat het vastbinden van de aangevers te lang duurde en daarom is besloten hen op te sluiten in een kamer van de woning en zijn zij gesommeerd die kamer in te gaan. Hierna is de kamer afgesloten en hebben die overvallers de woning verlaten. Verdachte was tijdens al deze gebeurtenissen aanwezig in de woning en moet het gesprek over het opsluiten hebben gehoord. Uiteindelijk is bij het verlaten van de woning onder meer de kluis en een aantal betaalpassen en een creditcard meegenomen toen de daders de woning verlieten. Het was verdachte die later die nacht met de betaalpassen en creditcard geld heeft gepind en heeft geprobeerd geld te pinnen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers tijdens een woningoverval kunnen worden vastgebonden of opgesloten om de overvallers de tijd te geven met de buit te vertrekken en/of gebruik te maken van de buitgemaakte bankpassen voordat zij worden geblokkeerd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en zijn mededaders onder bovengenoemde omstandigheden in nauwe en bewuste samenwerking een woningoverval hebben gepleegd, maar dat ook de daarop volgende wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstallen gezamenlijk zijn gepleegd. De rollen van de verdachten waren inwisselbaar. Verdachte heeft dan ook op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de aangevers. Het enkele feit dat aangevers niet verklaren dat verdachte zich heeft gemengd in het overleg over de opsluiting, doet hieraan niet af.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de beide aangevers.
Feit 3 (Onderzoek Hoefblad, zaaksdossier 2):
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
 het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , met bijlagen, p. DD-404-435;
 het proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde 1] , p. DD-466-469;
 schriftelijk bescheid in de vorm van een transactieoverzicht van rekeningnummer [rekeningnummer 1] , p. BOB-470-471;
 schriftelijk bescheid in de vorm van een transactieoverzicht van rekeningnummer [rekeningnummer 2] , p. BOB-483-484;
 het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. PD6-34-35;
 de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 juni 2020.
Feit 4 (Onderzoek Hoefblad, zaaksdossier 2):
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , met bijlagen, p. DD-404-435;
- het proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde 1] , p. DD-466-469;
 schriftelijk bescheid in de vorm van een transactieoverzicht van rekeningnummer [rekeningnummer 3] , p. BOB-490-491;
 het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. PD6-34-35;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 juni 2020.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
Onderzoek Hoefblad, zaaksdossier 2:
1.
hij op
of omstreeks4 maart 2019 in de gemeente Nijmegen, in een woning gelegen aan [adres] , tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
  • ongeveer 150 Euro en
  • ongeveer2 gouden baren en
    /of
  • 3 bankpassen ( [naam bank 1] , [naam bank 2] en [naam bank 3] ) en een creditcard met de bijbehorende pincodes en
  • een kluis, inhoudende onder meer gouden munten, sieraden, diverse aktes en aandelen registers en
  • meerdere horloges en
  • een aanzienlijke hoeveelheid sieraden,
in elk geval enig goed en/of enig geldbedrag,geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
  • ongeveer 150 Euro en/of
  • ongeveer 4 gouden baren en/of
  • 3 bankpassen ( [naam bank 1] , [naam bank 2] en [naam bank 3] ) en een creditcard met de bijbehorende pincodes en/of
  • een kluis, inhoudende onder meer gouden munten, sieraden, diverse aktes en aandelen registers en/of
  • meerdere horloges en/of
  • een aanzienlijke hoeveelheid sieraden,
in elk geval van enig goed en/of enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en), dat verdachte en
/ofzijn mededader(s),
  • voorzien van
  • voornoemde woning
  • aan voornoemde [benadeelde 1] en
  • tegen die [benadeelde 1] en
  • die [benadeelde 1]
  • voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] in een kamer in voornoemde woning heeft/hebben opgesloten en/of de toegangsdeur van die kamer op slot heeft/hebben gedraaid;
2.
hij op
of omstreeks4 maart 2019 in de gemeente Nijmegen, in een woning gelegen aan [adres] , tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
opzettelijk wederrechtelijk [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] van de vrijheid heeft beroofd en
/ofberoofd gehouden, immers
heeft/hebben hij, verdachte en
/of één of meer vanzijn mededader
(s
)die [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] in een kamer in hun woning
heeft/hebbenopgesloten en
/ofde toegangsdeur van die kamer op slot
heeft/hebbengedraaid;
3.
hij op
of omstreeks 4/5 maart 2019, in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening met behulp van een bankpas ( [naam bank 2] ) en een bankpas ( [naam bank 3] ) ten name van [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] heeft weggenomen een geldbedrag van 1000 en 1250 Euro,
in elk geval enig geldbedrag,geheel
of ten deletoebehorende aan die [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en
/ofzijn mededader
(s
) zich de toegang de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of totde
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door de (geheime) pincode van voornoemde bankpas te gebruiken, terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s
)door de rekeninghouder van de bankpas niet tot dat gebruik gerechtigd of gemachtigd waren,
in ieder gevaldoor middel van een valse sleutel;
4.
hij op
of omstreeks5 maart 2019, in de gemeente Duiven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en
zich de toegang de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of totde
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder
zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, de (geheime) pincode van een creditcard ( [naam bank 1] )
en een bankpas ( [naam bank 1] )heeft gebruikt, terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s
)door de rekeninghouder van de bankpas niet tot dat gebruik gerechtigd of gemachtigd waren.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat in het geval van een bewezenverklaring een gevangenisstraf dient te worden opgelegd die de duur van het voorarrest niet overstijgt. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat in het geval van de oplegging van een langere straf een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd door de reclassering, opgelegd zou moeten worden. Het voorwaardelijke deel van deze straf zou niet groter moeten zijn dan een derde van de totale straf. Ten slotte heeft de verdediging de rechtbank verzocht om bij de oplegging van een straf rekening te houden met zwaardere detentieomstandigheden als gevolg van het coronavirus.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 1 mei 2020;
  • een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 19 december 2019;
  • een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 3 oktober 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een woningoverval, waarbij de daders via de tuin en het raam van de slaapkamer de woning zijn binnengedrongen. De overval vond laat op de avond plaats, terwijl de bewoners op de bank zaten en naar de televisie keken. De overvallers droegen bivakmutsen, handschoenen en donkere kleding. Ook hadden zij een stanleymes, een vuurwapen en een hamer bij zich. In de woning hebben zij de bewoners onder bedreiging geld, goud en andere goederen afhandig gemaakt. Vervolgens hebben zij de bewoners opgesloten in een kamer van de woning en zijn zij vertrokken. Pas na enige tijd zijn de bewoners door de politie uit deze kamer bevrijd. Later die nacht zijn verdachte en zijn mededaders met de gestolen bankpassen en creditcard gaan pinnen in Arnhem en Duiven, waarbij de transactie in Duiven niet is geslaagd.
Verdachte heeft door zo te handelen de bewoners van de woning in sterke mate angst aangejaagd. Zij zijn overvallen terwijl zij verbleven in hun eigen woning: de plek waar ieder mens zich juist veilig zou moeten kunnen voelen. Door deze gebeurtenissen is het veiligheidsgevoel van de bewoners in sterke mate aangetast en ook in de samenleving leiden nieuwsberichten over gewapende woningovervallen tot gevoelens van afschuw en angst. Ook hebben verdachte en zijn mededaders er blijk van gegeven dat zij geen respect hebben voor de eigendommen van anderen.
De rechtbank overweegt dat uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in het recente verleden niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is gebleken dat verdachte in 2013 is veroordeeld voor een gewelddadige straatroof. De rechtbank constateert dat verdachte kennelijk geen lering heeft getrokken uit de straf en de bijzondere voorwaarden die hem voor dit feit werden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend is. De rechtbank zal wel in enigszins straf verminderende zin rekening houden met het feit dat zij, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat door verdachte en zijn mededaders geweld is gebruikt bij de woningoverval.
De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak rekening te houden met de gevolgen van het coronavirus voor de detentieomstandigheden. De rechtbank is namelijk van oordeel dat niet is aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat detentie voor verdachte zwaarder zou zijn dan voor andere gedetineerden. Daarbij betrekt de rechtbank overigens ook dat de maatregelen omtrent het coronavirus voor penitentiaire inrichtingen inmiddels zijn versoepeld.
Gelet op al het voorgaande en gelet op straffen die door strafrechters in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden.
Verzoek opheffing voorlopige hechtenis
Gelet op de bewezenverklaring van alle vier de feiten en de opgelegde gevangenisstraf wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich beide in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feiten 1, 2 en 3 bewezenverklaarde. Beide partijen vorderen een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Daarbij is toewijzing van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 1] is na het indienen van zijn vordering overleden. Zijn erfgenamen zullen voor wat betreft de vordering in zijn plaats treden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat beide vorderingen integraal dienen te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak. Verder heeft de verdediging ten aanzien van de beide vorderingen geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen door het onder de feiten 1, 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 3.000,00worden toegekend aan beide benadeelde partijen. De benadeelde partijen zullen in het overige deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 4 maart 2019.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 282, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

wijst afhet verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] :
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 tot betaling van
  • verklaart de (erfgenamen van de)
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de (erfgenamen van de) benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] :
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. F.E. Venema, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. Elbersen en mr. J.M.P. van der Meulen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek ON5R019030 Linde, dossiernummer PL0600-2019205618, gesloten op 26 oktober 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.EHRM 10 juli 2012, ECLI:NL:XX:2012:BX3071.
3.HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016 en 1017.
4.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , p. DD-404-434; proces-verbaal van verhoor aangeefster [benadeelde 2] , p. DD-435-443; proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] , p. DD-466-468; proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 1] , p. DD-469-476.
5.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , p. DD-405.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 1] , p. DD-472-473.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. PD1-98-102.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. PD1-98-116.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. PD1-132-146; proces-verbaal van bevindingen, p. PD1-146.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. PD2-61.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. PD4-69.
12.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 juni 2020.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. DD-589-590.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. PD6-32.
15.Rapportage analyse gebruiker [telefoonnummer 1] , p. DD-1082.
16.Rapportage analyse historische verkeersgegevens [telefoonnummer 1] , p. DD-1079.
17.Rapportage analyse historische verkeersgegevens [telefoonnummer 1] , p. DD-1078.
18.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , p. DD-404-434; proces-verbaal van verhoor aangeefster [benadeelde 2] , p. DD-435-443; proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] , p. DD-466-468; proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 1] , p. DD-469-476.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. DD-535-537.
20.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , p. DD-406.
21.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , p. DD-405.
22.Proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 1] , p. DD-467.