In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 juli 2020 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling van cliënte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Het verzoek was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de COVID-19 maatregelen, is vastgesteld dat cliënte op dat moment geen verzet vertoonde tegen haar verblijf in de accommodatie. Haar zoon en zorgverleners bevestigden dat cliënte zich meewerkend opstelde en dat er geen noodzaak was voor gedwongen verblijf. De rechtbank oordeelde dat er nog onderzoek moest plaatsvinden naar een duidelijke diagnose, maar zolang cliënte vrijwillig op de afdeling verbleef en geen acties ondernam om te vertrekken, was er geen dwingend karakter voor de voortzetting van de inbewaringstelling. De advocaat van cliënte pleitte voor afwijzing van het verzoek, wat de rechtbank uiteindelijk heeft gedaan. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter M.G.J. Post, met de griffier L. Stoevenbelt aanwezig. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 6 augustus 2020.