ECLI:NL:RBGEL:2020:3981

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
05/720001-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 73-jarige man voor brandstichting in zijn eigen woning met gevaar voor de buren

Op 27 juli 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 73-jarige man uit Wapenveld, die werd beschuldigd van brandstichting in zijn eigen woning. De man stak op 4 januari 2020 met een gasaansteker gordijnen in brand, wat leidde tot gemeen gevaar voor de aangrenzende woning van zijn buren. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de brand in de woning van de verdachte was ontstaan, er geen levensgevaar voor de buren was, omdat er op dat moment niemand in hun woning aanwezig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op levensgevaar, maar achtte wel bewezen dat er gemeen gevaar voor goederen was ontstaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was vanwege mogelijke psychische problemen en dat een zorgmachtiging na zijn detentie de meest passende maatregel zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720001-20
Datum uitspraak : 27 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1947 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres]
thans gedetineerd in de P.I. Arnhem
raadslieden: mr. D.A.J. Spierings en mr. J.P.J. Botterblom, advocaten te Nijkerk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 april 2020 en 13 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 januari 2020, te Wapenveld, gemeente Heerde, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de Stationsweg [huisnummer] door met een gasaansteker een of meer gordijnen die in die woning hingen in de brand te steken, althans open vuur in aanraking te brengen meteen of meer gordijnen, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die gordijnen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in die woning en/of aangrenzende woningen bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor in de bovenliggende en naastgelegen woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 januari 2020 heeft verdachte in zijn woning aan de Stationsweg [huisnummer] in Wapenveld met een gasaansteker gordijnen in zijn woning in brand gestoken. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken. Daartoe is aangevoerd dat er geen gevaar voor personen is geweest nu het zelfdovende gordijnen betrof. Daarnaast was er geen gevaar voor andere goederen dan de goederen in de woning van verdachte, en is het niet strafbaar om je eigen goederen in gevaar te brengen.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat in de woning van verdachte brand is ontstaan. De woning van verdachte maakt onderdeel uit van een pand waarin nog een ander gezin met drie personen woonde, zijnde de familie [naam 1] . [bewoner 1] bevond zich buiten haar woning toen verdachte de brand stichtte. [bewoner 2] liep terug naar zijn woning maar kwam weer naar buiten toen [bewoner 1] rook zag en is dus maar enkele seconden binnen geweest na de brandstichting. Hun zoon was niet bij het pand aanwezig.
Op het moment van de brand was er dus feitelijk niemand in de naastgelegen woning aanwezig. Om gevaar voor personen aan te kunnen nemen, is dit wel een vereiste. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de brand die verdachte in zijn huis heeft gesticht levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen heeft veroorzaakt. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De gordijnen waren weliswaar zelfdovend, maar dat wil niet zeggen dat het vuur, toen de gordijnen nog brandden, niet had kunnen overslaan naar andere huisraad. Dit gevaar heeft zich ook bijna verwezenlijkt, nu de vloerbedekking schroeiplekken had en het kleed op een bijzettafeltje deels was verschroeid. [3]
Deze goederen zijn weliswaar van verdachte, maar als de brand was aangewakkerd door ontbranding van die of andere goederen zou de brand kunnen overslaan naar de belendende woning. Er is door het handelen van verdachte dus wel degelijk gevaar voor goederen ontstaan.
De rechtbank acht het feit dan ook bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks 04 januari 2020, te Wapenveld, gemeente Heerde, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de Stationsweg [huisnummer] door met een gasaansteker
een of meergordijnen die in die woning hingen in de brand te steken,
althans open vuur in aanraking te brengen meteen of meer gordijnen, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die gordijnen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor zich in
die woning en/ofaangrenzende woningen bevindende goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor in de bovenliggende en naastgelegen woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderente duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie hoopt dat de tijd die verdachte nog in detentie moet doorbrengen voldoende is voor de realisatie van een zorgmachtiging.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in geval van bewezenverklaring een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 27 mei 2020;
- een tweetal voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland gedateerd 7 januari 2020 en 25 februari 2020;
- een trajectconsult van [naam 2] , psycholoog, gedateerd 17 januari 2020.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft brand gesticht in zijn woning waardoor hij ook de woning van zijn buren in gevaar heeft gebracht. Dit is een ernstig feit. Wanneer de buren niet hadden ingegrepen, had de woning verder in brand kunnen vliegen en het vuur over kunnen slaan naar de andere woning in het pand.
In genoemd trajectconsult geeft de psycholoog aan dat er aanwijzingen zijn voor neurocognitieve problematiek (dementie c.q. psychogeriatrische problematiek) en mogelijk een verstandelijke beperking. Gelet hierop zal de rechtbank ervan uitgaan dat het feit verdachte in verminderde mate valt toe te rekenen.
De psycholoog adviseert het in werking zetten van de Wet Zorg en Dwang voor betrokkene. Aan alle vereisten hiervoor is voldaan maar het lukt niet om verdachte in een passende accommodatie geplaatst te krijgen, ondanks inspanningen daartoe. Uitzicht op plaatsing is er niet of nauwelijks, terwijl verdachte in afwachting daarvan wel in detentie verblijft en mogelijk nog veel langer zou gaan verblijven indien hernieuwde pogingen zouden worden afgewacht. Van belang daarbij is dat geenszins zeker is dat die nieuwe pogingen wel tot plaatsing zouden leiden, integendeel. De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheid in de strafoplegging rekening te houden met de mogelijkheid van een zorgmachtiging.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 9 maanden. Het is de rechtbank duidelijk dat thuis wonen thans voor verdachte geen wenselijke en mogelijk wederom gevaarlijke situatie is. Een zorgmachtiging na ommekomst van en aansluitend aan detentie blijft daarom de meest passende weg.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.M. Poland, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2020.
De griffier en mr. Poland zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 3] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020006500, gesloten op 6 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 20 april 2020; proces-verbaal van verhoor getuige [bewoner 1] , p. 47.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 29.