ECLI:NL:RBGEL:2020:393

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
C/05/359612 / HZ ZA 19-51
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aannemingsovereenkomst en auteursrecht in bouwproject

In deze zaak vordert Vroom Invest N.V. dat de rechtbank verklaart dat de gedaagden tekort zijn geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst van 7 juli 2017. Vroom Invest stelt dat de overeenkomst op 28 december 2018 rechtsgeldig is ontbonden en vordert betaling van een bedrag van € 237.010,79, alsmede instandhoudingskosten en gederfde omzet. De gedaagden, werkzaam als tandartsen, betwisten dat zij in verzuim zijn geraakt en stellen dat de facturatie ondoorzichtig was. De rechtbank oordeelt dat Vroom Invest op 30 november 2018 een opeisbare vordering had en dat de gedaagden in verzuim zijn geraakt. De rechtbank verklaart de ontbinding van de overeenkomst rechtsgeldig en wijst de vorderingen van Vroom Invest toe, met uitzondering van de vorderingen met betrekking tot auteursrecht en schadevergoeding wegens schorsing van de werkzaamheden. De rechtbank benoemt deskundigen om de waarde van de verrichte werkzaamheden vast te stellen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/359612 / HZ ZA 19-51
Vonnis van 29 januari 2020
in de zaak van
de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VROOM INVEST N.V.,
gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudend te Enschede,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: thans mr. J.G.M. Stassen te Enschede,
tegen

1.[naam gedaagde 1] ,

2.
[naam gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaten: mrs. P.H.A. [naam gedaagde 2] en Y.G. Busschers, beiden te Almelo.
Partijen zullen hierna Vroom Invest respectievelijk [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 oktober 2019
  • de akte vermeerdering van eis tevens houdende akte overlegging producties van [gedaagden]
  • de akte overlegging productie van 1 november 2019 van [gedaagden]
  • de akte overlegging producties van 7 november 2019 van [gedaagden]
  • de brief van 7 november 2019 van Vroom Invest met productie 62
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 november 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vroom Invest is een aannemingsbedrijf dat zich gespecialiseerd heeft in het bouwen van luxe villa’s. [gedaagden] zijn werkzaam als tandartsen.
2.2.
Op 28 februari 2017 hebben partijen een overeenkomst ontwerpwerkzaamheden (hierna: de ontwerpovereenkomst) gesloten. Daarin staat dat [gedaagden] voornemens zijn door Vroom Invest een nieuwe woning te laten bouwen in Hoog Soeren, dat Vroom Invest daarvoor een schetsontwerp heeft vervaardigd en een prestatiebestek heeft geschreven welke in principe voldoen aan de verwachtingen van [gedaagden] en dat [gedaagden] , alvorens de definitieve aannemingsovereenkomst te ondertekenen, eerst meer duidelijkheid willen hebben over het totale kostenplaatje. [gedaagden] geven opdracht aan Vroom Invest voor onder meer het omzetten van het schetsontwerp naar een digitale tekening, het indienen van de bouwaanvraag en het verwerken van alle nieuwe informatie in het prestatiebestek en de bijlagen, voor een bedrag van € 40.000,00 ex 21 % btw.
In de ontwerpovereenkomst staat dat deze kosten worden gezien als voorschot op de definitieve aanneemsom.
2.3.
Over auteursrecht vermeldt deze ontwerpovereenkomst:
“Onverminderd de bepalingen van de Auteurswet heeft de opdrachtneemster het uitsluitend recht van verwezenlijking, openbaarmaking en verveelvoudiging van haar ontwerpen, schetsen, tekeningen, modellen, enz. Het ter hand stellen van de ontwerpen, tekeningen, enz. geeft niet het recht deze zonder schriftelijke toestemming van de opdrachtneemster al of niet gewijzigd uit te voeren of te doen uitvoeren, evenmin deze stukken te tonen aan derden die ze te eigen behoeve of in het belang van anderen in strijd met de Auteurswet zouden willen aanwenden. Ingeval van overtreding zal de overtreder gehouden zijn tot het betalen van een schadevergoeding van 15% van de geraamde totale kostprijs van het bouwproject.”
2.4.
Op 23 juni 2017 heeft Vroom Invest aan [gedaagden] een offerte voorgelegd voor hun nieuw te bouwen woning. In de offerte staat dat als uitgangspunt gehanteerd worden de tekeningen van Architectuurstudio [naam architectenstudio] van 8 juni 2017 en het bijgevoegde bestek van 21 juni 2017 inclusief afwerkstaat, overzicht elektrische installatie en overzicht sanitair. Voorts vermeldt deze offerte:
“(…) De verkoopprijs voor de bouw van bovengenoemde woning, volgens het afwerkniveau van het bijgevoegde bestek, bedraagt € 989.600 incl. BTW. Naast de directe kosten voor de bouw van de woning zijn in dit bedrag ook de kosten meegenomen voor het verder uitwerken van het ontwerp en het aanvragen van de bouwvergunning. Hiervoor is reeds € 61.790,- in rekening gebracht (€ 2.500,-, € 48.400,-, € 10.890,-) (…)”
Volgens de offerte zijn de volgende opties voorlopig buiten de offerte gelaten: overdekt terras/veranda en openingen t.b.v. kantelbare zonnelamellen, uitbouw keukenruimte, optionele vergroting keukenruimte, huislift en warmtepompinstallatie.
Voorts vermeldt de offerte dat een van de kenmerken van de woning het uitzonderlijk hoge afwerkingsniveau is, dat wordt bepaald door onder andere (…) de luxe stijldeuren van het merk Svedex, het luxe beslag op de binnendeuren en de buitenkozijnen.
2.5.
Op 7 juli 2017 is aan [gedaagden] de aannemingsovereenkomst ter ondertekening voorgelegd. Daarin wordt opdracht gegeven conform het prestatiebestek van 21 juni 2017 de woning te bouwen voor de aanneemsom ad € 1.147.350,00 incl. btw. Daarvan is al een bedrag van € 61.790,00 betaald, zodat resteert te betalen het bedrag van € 1.085.560,--, te betalen in de volgende termijnen:
1. Bij het tekenen van de aannemingsovereenkomst 10% € 108.556,00
2. Bij aanvang van de werkzaamheden op bouwlocatie 5% € 54.278,00
3. Bij het storten van de kelder- en zwembadvloer 5% € 54.278,00
4. Bij leveren van de kelderwanden 10%
5. Bij het leveren van de vloerdelen voor de begane grondvloer
op de bouwlocatie 10% € 108.556,00
6. Bij gereedkomen van het ruw metselwerk (binnenblad) van de
wanden van de begane grond 5% € 54.278,00
7. Bij het leveren van de vloerdelen voor de 1ste verdiepingsvloer
op de bouwlocatie 5% € 54.278,00
8. Bij gereedkomen van het ruw metselwerk (binnenblad) van de
wanden van de 1ste verdiepingsvloer 5% € 54.278,00
9. Bij het leveren van de dakelementen op de bouwlocatie 5% € 54.278,00
10. Bij het gereedkomen van het leggen van de dakelementen
(excl. dakbedekking en evt. dakkapellen) 5% € 54.278,00
11. Bij het gereedkomen van het leggen van de dakbedekking 5% € 54.278,00
12. Bij aanvang van het vuilmetselwerk (buitenblad) 5% € 54.278,00
13. Bij gereed ruwbouw loodgieter/cv/elektra werkzaamheden 5% € 54.278,00
14. Bij gereed stukadoorswerkzaamheden 5% € 54.278,00
15. Bij gereed afwerkvloeren 5% € 54.278,00
16. Bij gereed loodgieter/cv/elektra werkzaamheden 5% € 54.278,00
17. Voor de definitieve oplevering/sleuteloverdracht 5%
€ 54.278,00
Totaal (100%) €1.085.560,00
2.6.
De overeenkomst bepaalt voorts dat betaling van 5% van de opleveringstermijn, conform artikel 768 [bedoeld wordt 7:768, rb] van het Burgerlijk Wetboek kan worden opgeschort ter dekking van de onderhoudstermijn van 3 maanden.
Over de betaling van meerwerk vermeldt de overeenkomst dat 50% wordt gedeclareerd bij de opdracht daartoe, te betalen binnen 7 dagen na factuurdatum, en dat 50% wordt verdeeld over de termijn waar het meerwerk betrekking op heeft.
Op de overeenkomst worden de bijgevoegde algemene verkoop-, leverings- en betalingsvoorwaarden van Vroom Invest van toepassing verklaard voor zover daarvan in de overeenkomst niet uitdrukkelijk is afgeweken. De opdrachtgever verklaart de algemene voorwaarden te hebben ontvangen.
[gedaagden] hebben deze overeenkomst ondertekend, op iedere bladzijde geparafeerd en per e-mail van 10 juli 2017 aan Vroom Invest teruggestuurd.
2.7.
In artikel 12 van de algemene voorwaarden is een bepaling opgenomen gelijk aan de bepaling over het auteursrecht in de ontwerpovereenkomst, zoals hiervoor geciteerd onder r.o. 2.3.
2.8.
In het bij de offerte behorende prestatiebestek van 21 juni 2017 wordt de offerte verder uitgewerkt. Dit bestek en de bijlagen zijn door [gedaagden] , voorzien van enkele opmerkingen en per bladzijde door hen geparafeerd, aan Vroom Invest teruggestuurd.
2.9.
Medio december 2017 is gestart met de bouw van de woning. Vroom Invest heeft voor de bouwwerkzaamheden bouwbedrijf [naam bouwbedrijf] ingeschakeld.
2.10.
[gedaagden] hebben medio februari 2018 [naam bedrijf] ingeschakeld. Bij e-mail van 13 februari 2018 heeft [naam werknemer] van dit bedrijf zich bij Vroom Invest geïntroduceerd en geschreven dat hij het bouwproject voor [gedaagden] zal gaan begeleiden. [naam werknemer] schrijft in deze e-mail onder meer:
“(…) Omdat wij zijn aangesteld om de druk op de familie te verminderen –deze druk wordt vooral veroorzaakt door het tempo waarop de beslissingsmomenten en termijnen op hen afkomen waarbij zij moeite hebben het inhoudelijk te volgen- leg ik het volgende verzoek voor: (…)”
[naam werknemer] verzoekt om inzicht te verschaffen in de eerstvolgende beslissingen die genomen moeten worden en om een overzicht van de termijndata.
2.11.
Vroom Invest heeft gedurende de bouw aan [gedaagden] facturen gezonden voor termijnbetalingen. Het meer- en minderwerk heeft zij vastgelegd in nota’s van aanvullingen en wijzigingen en deze nota’s ter accordering aan [gedaagden] gestuurd. In die verschillende nota’s wordt verwezen naar meer- en minderwerkcalculaties.
2.12.
Bij e-mail van 13 november 2018 heeft Vroom Invest aan [gedaagden] geschreven:
“(…) Bijgaand meerwerk offerte M062. Indien wij de opleverdatum van 21 december 2018 gestand dienen te houden dient ook deze offerte komende week getekend in ons bezit te zijn.
Daarnaast staan er meerdere facturen open:
2018.10.151
2018.10.155
2018.10.156
2018.10.158
Willen wij voldoen aan de opleverdatum dienen deze facturen komende week betaald te zijn.
Factuur 2018.10.155 dient ons inziens betaald te worden, deze termijn betreft “het leggen van de dakbedekking” en niet de zinken afwerking, deze valt onder termijn nr 16. De eerder toegestuurde foto’s geven aan, dat de dakbedekking aanwezig is.
Wat betreft het tegelwerk (factuur 2018.10.151), is voor 97% uitgevoerd, echter door het wijzigen van binnenkozijnen, waardoor tegelplinten niet kunnen worden aangebracht en het niet kunnen realiseren van het bad ombouw (niet onze onderaannemer), kan het laatste stukje tegelwerk niet afgemaakt worden. (…)”
Een kopie van deze e-mail is aan [naam werknemer] gestuurd.
2.13.
[naam werknemer] heeft op 13 november 2018 aan Vroom Invest voorgesteld om op vrijdag 23 november 2018 om 10 uur de zaak te bespreken. Vroom Invest heeft op 20 november 2018 [naam werknemer] als volgt geantwoord.
“(.,..) Wat mij betreft is het akkoord om komende vrijdag 10u af te spreken op de voorwaarde dat onderstaande facturen per ommegaande worden voldaan:
2018.10.151 d.d. 23-l0-2018 á € 26.265,23
2018.10.155 d.d. 31-10-2018 á € 54.278,00
2018.10.156 d.d.31-10-20l8 á € 10.867,25
2018.10.158 d.d. 31-10-2018 á € 1.637,06
De familie [gedaagden] heeft de betalingstermijn hiervan reeds ruimschoots overschreden is hierdoor in betalingsverzuim. Ik verzoek langs deze weg bovenstaande bedragen per ommegaande te voldoen.
Daarnaast verloopt morgen factuur 20l8 11.161 d.d. 14-11-2018 á € 54.278,00.
Ook hiervan verzoeken wij correcte betaling.
Daarnaast zie ik voor de afspraak van komende vrijdag de ondertekende nota 11 retour. Het merendeel van deze werkzaamheden zijn reeds afgerond.
Wellicht vermeld ik ten overvloede dat ik vorige week vrijdag reeds op de bouw geweest om overleg te kunnen voeren zoals afgesproken.
U en de familie [gedaagden] heeft het echter nagelaten hierbij aanwezig te zijn. (…)”
Een kopie van deze e-mail is aan [gedaagden] gestuurd.
2.14.
[naam werknemer] heeft op 21 november 2018 aan Vroom Invest geschreven:
“(…) Hierbij een terugkoppeling naar aanleiding van ons prettige telefonisch onderhoud van gistermiddag. Na een toelichting van mijn zijde met betrekking tot de onzekerheden van de opdrachtgever inzake betalingen (minderwerk tegenover betalingen) heeft u voorgesteld om de betreffende minderwerken te verrekenen met de te betalen termijnen.
Ik heb dit met [gedaagden][ [gedaagden] , rb]
besproken en wij zijn op basis van dit voorstel betaling van de termijnen 11 en 14 overeengekomen. Voorts zullen wij ons voorstel voor resterende termijnen verder uitwerken en u doen toekomen. Dit betreft ook de financiële afwikkeling van meer- en minderwerken, aanvullend werk en discussiepunten. (…)”
Deze e-mail is in kopie aan [gedaagden] gestuurd.
2.15.
[gedaagden] hebben de termijnen 11 en 14 onbetaald gelaten.
2.16.
Op 23 november 2018 hebben [gedaagden] per e-mail van 18.23 uur aan Vroom Invest meegedeeld:
“(…) Vanochtend dachten wij een statusbespreking te hebben met [naam bedrijf] en Vroom.
Door jouw afwezigheid konden wij ons voorstel niet met jou bespreken, maar wij wensen de bouwwerkzaamheden niet te stagneren.
Derhalve hebben wij onderstaande opsomming gemaakt ten einde onze openstaande gelden inzichtelijk te maken en te voldoen.
Dit in de lijn van de door jou goedgekeurde opzet zoals verwoord in de mail van d.d. 21-11-2018 van [naam werknemer] aan jou.
Wij hebben te maken met:
A. Termijnen, te voldoende conform termijnovereenkomst, groot: € 44.857,85.
B. Facturen m/m, welke akkoord zijn, groot: € 34.548,01.
C. Meer- en minderwerkopgaven, groot: -/- € 21.292,99.
D. 5% onderhoudstermijn, groot: € 44.857,85.
Natuurlijk onder enig voorbehoud aangezien wij wederzijds nog enige inhoudelijke discussie zouden kunnen voeren.
Toelichtingen:
A. Openstaande termijnen welke op basis van niet gereed werk vooralsnog ingehouden waren. En dus termijnen die nu moeten worden voldaan omdat werkzaamheden behorende bij de termijn gereed zijn.
B. Facturen zijn gefilterd op gereed werk, waarbij wij conform overeenkomst diverse meerwerken voor 50% betaald hebben/hadden en dus omwille van planning "vooruit" betalen en hebben betaald.
C. Conform mailcorrespondentie hebben wij hier ook de minderwerken verrekend die nog verder dienen te worden afgeprijsd.
D. Wij achten het wenselijk om zekerheid te hebben dat deze 5% ook daadwerkelijk aan het einde van de rit, bij oplevering, nog open staat.
Dit resulteert in het volgende, over te maken tussentijdse betaling van, groot: € 13.255,01. In de bijlage is het betalingsbewijs bijgevoegd. (...)”
[gedaagden] hebben een bedrag van € 13.255,01 aan Vroom Invest overgemaakt op 23 november 2018.
2.17.
Ook op 23 november 2018 heeft Vroom Invest aan [gedaagden] geschreven:
“(…) Zoals u bekend bevindt de afbouw van de woning te Hoog Soeren zich inmiddels in de afrondende fase en staat de oplevering gepland voor 21 december 2018.
Momenteel stagneert echter de voortgang en planning omdat wij nog steeds wachten op definitieve (schriftelijke) goedkeuringen op diverse meer- en minderwerkoffertes. In onze mails van 13 november 2018, en 20 november 2018 hebben wij hier al eerder melding van gemaakt. Daarnaast hebben wij enkele discussies omtrent werkzaamheden die afwijkend in het bestek en de calculatie staan. Het achterwege blijven van deze goedkeuringen en uitkomst van de discussiepunten heeft invloed op de geplande oplevering gelet op uitvoerings- en levertijden (rioolpomp, warmtepomp, etc.) van de diverse onderdelen. Hierop is u reeds meermaals gewezen.
Aanvullende op onze mail van 13 november 2018 genoemde meer- en minderwerk offertes en ondertekening van de 11° nota dienen wij tevens een akkoord c.q. duidelijk te krijgen over de volgende offertes:
• M062 - Binnentrappen
• M066 - Vensterbank
• M070 - Verplaatsen elektrapunten
• M071 - Onderkant trappen afwerken
Op onze mail van 13 november alsmede 20 november hebben wij geen reactie noch goedkeuring c.q. duidelijkheid van meerwerk mogen ontvangen. Ook de 11e nota hebben wij niet ondertekend retour mogen ontvangen. Op 16 november 2018 hadden wij een vergadering op de bouwlocatie te Hoog Soeren ingepland. U bent hier niet (zonder afmelding) verschenen.
Naast het achterwege blijven van (tijdige) goedkeuring op meer- en minderwerkoffertes is er sprake van betalingsverzuim uwerzijds. Momenteel is de betalingstermijn van de hieronder genoemde facturen inmiddels ruimschoots overschreden.
(…)
Op 20 november 2018 hebben wij u per mail verzocht om betaling van bovengenoemde facturen. Uw bouwmanager, [naam werknemer] van [naam bedrijf] , heeft ons op 22 november 2018 telefonisch aangegeven dat er (deels) door u betaald zou zijn e.e.a. conform de door hem verzonden mail van 21 november 2018. Niets blijkt echter minder waar.
Gezien deze gang van zaken zien wij af van het voorstel van laatstgenoemde om betreffende minderwerken te verrekenen met te betalen termijnen en houden vast aan hetgeen contractueel is overeengekomen.
U voldoet niet aan uw contractuele verplichtingen aangezien u niet aan uw betalingsverlichting voldoet. Wij stellen u derhalve bij deze in gebreke. Ik verzoek u en voor zover nodig sommeer ik u om alle bovenstaande bedragen over te maken op het op de facturen vermelde bankrekeningnummer zodoende dat deze bedragen uiterlijk dinsdag 27 november 2018 bij ons zijn bijgeschreven. Ingeval u met (tijdige) en algehele betaling in gebreke blijft zullen wij de bouwwerkzaamheden schorten en ons retentierecht uitvoeren. U zult dan aansprakelijk worden gesteld voor de gemaakte alsmede de te maken kosten. (…)”
2.18.
Hierop is bij brief van 27 november 2018 door [naam werknemer] namens [gedaagden] als volgt op gereageerd:
“(…) Op 28-11-2018 heeft familie [gedaagden] (hierna te noemen; opdrachtgever) uw brief van 23-11-2018 met als onderwerp Nieuwbouwwoning [adres] ontvangen. U stelt de opdrachtgever in deze brief in gebreke en dreigt met opschorten van de werkzaamheden aan de woning en het uitoefenen van uw retentierecht. Ik schrijf u deze brief in opdracht van opdrachtgever.
Wij betreuren het ten zeerste dat u de brief hebt verzonden, vooral omdat deze verschijnt op het moment dat er gezamenlijk met de opdrachtgever wordt gewerkt aan een voorstel om tot een oplossing te komen voor de financiële impasse. Dit uitwerken van de oplossing is zeker ook bij u bekend. U bent niet verschenen bij het reeds geplande overleg op 23-11-2018 waar wij met u dit voorstel wilden bespreken en u hebt daarentegen deze tijd benut voor het schrijven en versturen van de betreffende brief (naar ik aanneem).
Opdrachtgever herkent zich totaal niet in de inhoud van uw schrijven en is het derhalve dan ook totaal oneens met hetgeen u stelt in uw brief. Tevens zal de opdrachtgever niet ingaan op uw eisen. Dat opdrachtgever niet ingaat op uw eisen zal u niet verrassen, daar enkele van deze opgaven reeds onderwerp zijn van een langlopende discussie.
Wij zullen u in de loop van deze week benaderen met een voorstel om tot een oplossing te komen.
Ik verzoek u om in de tussentijd de werkzaamheden aan de woning te Hoog Soeren te continueren. Indien u besluit over te gaan op de acties zoals omschreven in uw brief dan stellen wij u aansprakelijk voor alle door de opdrachtgever geleden schade (in de breedste zin van het woord) als gevolg hiervan. (…)”
Deze brief is door [naam werknemer] en door [gedaagden] ondertekend.
2.19.
Per e-mail van 29 november 2018 heeft [naam werknemer] Vroom Invest uitgenodigd voor een bespreking op de volgende dag om 9.30 uur om onder meer de financiële status van het werk door te nemen.
2.20.
Vroom Invest heeft bij brief van 30 november 2018 het volgende aan [gedaagden] meegedeeld:
“(…) Op ons schrijven van 23 november 2018 is geen (algehele) betaling gevolgd. (…) Wel heb ik van u op 23 november 2018 alsmede op 27 november 2018 een reactie mogen ontvangen. In dit schrijven ga ik hierop in.
Van onderstaande facturen is de betalingstermijn, zoals eerder medegedeeld, reeds ruimschoots verstreken:
• Factuur 2018.10.151 d.d. 23-10-2018 á € 26.265,23 - Meerwerk MeMI-M055, meerwerk wand en vloertegels
• Factuur 2018.10.155 d.d. 31-10-2018 á € 54.278,00 - Gereedkomen leggen dakbedekking
• Factuur 2018.10.156 d.d. 31-10-2018 á € 10.867,25— Gereedkomen divers meerwerk
• Factuur 2018.10.158 d.d. 31-10-2018 á € 1.637,06 - 50% betaling bij opdracht meerwerk MeMi-M064
• Factuur 2018.11.161 d.d. 14-11-2018 á € 54.278,00 — Gereedkomen stucadoorswerkzaamheden
Inmiddels heeft u ook verzaakt onderstaande factuur (tijdig) te voldoen
• Factuur 2018.11.163 d.d. 22-11-2018 á € 18.239,18— Gereed divers meerwerk.
Vandaag zijn onderstaande facturen aan u verzonden gezien de werkzaamheden inmiddels zijn afgerond:
• Factuur 2018.11.165 d.d. 30-11-2018 á € 30.182,00 - Gereed meerwerk conform calculatie d.d. 3-10-2017 € 30.182,00
• Factuur 2018.11.166 d.d. 30-11-2018 á € 4.124,91 - Meerwerk MeMi-M020 - bliksem afleiding installatie
• Factuur 2018.11.167 d.d. 30-11-2018 á € 11.665,90— Meerwerk MeMi-M057 — Verrekening binnendeuren en kozijnen
Mail 20 november 2018
Op 20 november 2018 heb ik u een mail gestuurd als reactie op het verzoek van de heer [naam werknemer] (wederom) een bespreking te houden. In deze mail heb ik de langdurig openstaande facturen vermeld, en daarbij per ommegaande betaling van deze facturen gevorderd als voorwaarde voor deze hernieuwde bespreking. (…)
Op basis van mijn mail van 20 november 2018, heb ik de heer [naam werknemer] diezelfde dag
telefonisch gesproken. Hierbij is overeengekomen dat u niet alle termijnen zoals vermeld in de mail van 20 november 2018 hoefde te voldoen als voorwaarde, maar uitsluitend de
termijnen 11 (factuur 2018.10.155) en 14 (factuur 2018.11.161) gezien de discussie over de verrekening van het minderwerk. De heer [naam werknemer] bevestigd deze gang van zaken in zijn mail van 21 november 2018(…).
Aangezien u in de CC van deze mail zit, en deze uitspraak niet tegenspreekt, mochten wij er derhalve vanuit gaan dat u zich hierin kunt vinden. Daarnaast geeft de heer [naam werknemer] aan dat hij dit met u heeft besproken, en gezien u bijna alle communicatie via laatstgenoemde laat verlopen mochten wij ervan uit gaan dat deze toezegging nagekomen zou worden. Niets is echter minder waar gebleken.
Voor wat betreft de overige openstaande facturen (nr. 2018.10.151, nr. 2018.10.156 en nr. 2018.10.158) is destijds overeengekomen dat deze tijdelijk blijven openstaan om tot een verrekening te komen met (toekomstig) minderwerk. Dit nader te bepalen. Wij zijn dit immers contractueel niet verplicht, maar hebben dit voorgesteld om uit de betalingsimpasse te komen. De heer [naam werknemer] zou een voorstel uitwerken welke vrijdag 23 november 2018 aan ons gepresenteerd zou worden.
(…)
Schrijven 23 november 2018
Met verbazing heb ik in uw mail van 23 november 2018 kennisgenomen van de uitlating dat
u dacht dat wij op 23 november 2018 gezamenlijk een statusbespreking hadden. (…)
Gezien bovenstaande laakbare handelswijze hebben wij in onze sommatiebrief van 23 november 2018 aangegeven af te zien toekomstig minderwerk te verrekenen met de te
betalen termijnen, en houden daarbij vast aan hetgeen contractueel is overeengekomen en reeds voortdurend ten uitvoer is gelegd (verrekening minderwerk bij de betalingstermijn waarop het minderwerk betrekking heeft).
In uw mail van 23 november 2018 gaat u vervolgens geheel voorbij aan de
betalingsvoorwaarden zoals gesteld in de aannemingsovereenkomst van 23 juni 2017, alsmede onze sommatiebrief van 23 november 2018. (…)
Schrijven 27 november 2018
(…)
In uw mail van 29 november 2018 14:44 uur, laat u het wederom na met een voorstel te komen en stelt u enkel weer opnieuw een afspraak voor. Ditmaal op de eerstvolgende werkdag om 9:30 uur. Een dergelijk korte termijn is voor ons ondoenlijk om naar te handelen, en kunnen wij derhalve niet serieus nemen. U heeft daarnaast al weken de
tijd gehad om met een voorstel te komen. Feit is dat u dit voortdurend nalaat en vervolgens op eigen initiatief eenzijdig afwijkt van hetgeen contractueel is overeengekomen.
(…)
In uw schrijven van 27 november 2018 geeft u aan dat u "niet ingaat op onze eisen". Uit uw mededeling kan worden afgeleid dat u in de nakoming van de aannemingsovereenkomst te kort zult schieten zodat u gevolge artikel 6:83 lid c BW van rechtswege in verzuim bent, voor zover u dit al niet bent.
Schorsing bouwwerkzaamheden
(…) Derhalve zullen wij onze werkzaamheden met ingang van heden schorsen tot algehele betaling van de openstaande bedragen, groot € 211.537,53 waarop u de betaling van 23 november 2018, groot € 13.255,01 kan worden afgetrokken, resulterende in een te betalen bedrag van €198.282,52,-welke dient te worden betaald op het rekeningnummer zoals vermeld op de facturen. Wij hebben u op 31 oktober 2018 een 2-tal creditfacturen verzonden, deze bedragen (€ - 21.175,00 factuurnr. 2018.10.159 & € -3.647,43 factuurnr. 2018.10.157) mag u indien gewenst in mindering brengen op het totaal.
Door de schorsing van de werkzaamheden dienen wij onvoorziene maatregelen te treffen en
stagneert de planning en voortgang. Hierdoor worden wij geconfronteerd met extra kosten (o.a. instandhoudingskosten, (stagnatie)kosten onderaannemers, bouwplaatsinrichting, etc.), deze kosten dienen door u vergoed te worden. Tevens bent u de wettelijke rente verschuldigd vanaf de vervaldata van de facturen tot aan algehele voldoening. (…)”
2.21.
Op 11 december 2018 heeft Vroom Invest aan [gedaagden] bericht dat zij overgaat tot het uitoefenen van het retentierecht op de woning. Zij heeft de bouwwerkplaats met hekken afgesloten en in het kadaster een verklaring retentierecht ingeschreven.
2.22.
[gedaagden] hebben daarop per e-mail van [naam werknemer] van 17 december 2018 als volgt gereageerd.
“(…) Hoewel wij deze ontwikkeling ten zeerste betreuren geeft deze, laten we zeggen, time-out allen de gelegenheid om orde op zaken te stellen. (…) De familie meent dat er in de facturering een aantal substantiële onjuistheden zijn geslopen en wil dat in kaart brengen en bespreken. (…) Namens de familie nodig ik u uit voor een bouwoverleg op vrijdag 11 januari 2019 om 10.00 uur te Apeldoorn (…)”
2.23.
Bij brief van 28 december 2018 is door de door Vroom Invest in de arm genomen advocaat aan [gedaagden] het volgende meegedeeld:
“(…) Vast staat dat u niet op tijd aan uw verplichtingen hebt voldaan. Daarom ontbind ik bij deze namens cliënte de aanneemovereenkomst gedeeltelijk, namelijk voor de werkzaamheden die nog niet zijn uitgevoerd. Cliënte maakt aanspraak op betaling van het restant van de aanneemsom minus de bespaarde kosten. Ter zake zal dan een bouwdeskundige worden ingeschakeld die daarvoor een opstelling zal maken. U wordt uitgenodigd bij dit onderzoek aanwezig te zijn en vragen te stellen aan de deskundige en opmerkingen te maken ter zake de afrekening. Ik verzoek u mij binnen 5 dagen na heden te berichten of u bij dat onderzoek aanwezig wenst te zijn. Hoor ik niets van u binnen genoemde termijn dan ga ik er van uit dat u niet aanwezig wenst te zijn bij dat onderzoek. (…)”
2.24.
[gedaagden] hebben meegedeeld dat deze termijn voor hen niet haalbaar is en dat van hen een inhoudelijke reactie verwacht kan worden zodra zij zich hebben laten informeren.
2.25.
Per e-mail van 31 december 2018 is aan [gedaagden] meegedeeld dat direct rechtsmaatregelen genomen zullen worden als geen tijdige betaling volgt.
2.26.
Op 10 januari 2019 is Vroom Invest door [gedaagden] gesommeerd het retentierecht op te heffen. Vroom Invest heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.
Op 25 januari 2019 hebben [gedaagden] aangeboden ten behoeve van Vroom Invest een eerste recht van hypotheek te vestigen op (het pand van) hun tandartsenpraktijk als vervangende zekerheid. Vroom Invest heeft dit aanbod niet geaccepteerd.
2.27.
Op 25 januari 2019 is op verzoek van [naam bouwbedrijf] ten laste van Vroom Invest conservatoir derdenbeslag gelegd onder [gedaagden] .
2.28.
Op 31 januari 2019 is op verzoek van Vroom Invest ten laste van [gedaagden] conservatoir beslag gelegd op de tandartsenpraktijk van [gedaagden] en op de woning en daarnaast is conservatoir derdenbeslag gelegd onder enkele banken.
2.29.
Op 28 maart 2019 is de woning geschouwd, door [naam bedrijf] advies voor Vroom Invest en door [naam bedrijf] voor [gedaagden] .
2.30.
[gedaagden] hebben een kort geding aanhangig gemaakt en daarin opheffing van de ten laste van hen gelegde conservatoire beslagen en het retentierecht gevorderd. Bij op tegenspraak gewezen en uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 5 april 2019 heeft de voorzieningenrechter Vroom Invest op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 met een maximum van € 250.000,00 veroordeeld om binnen een dag na betekening van het vonnis aan haar het beroep op het retentierecht te staken en de beslagen, behalve die op de tandartsenpraktijk, op te heffen. Dit vonnis is diezelfde dag nog aan Vroom Invest betekend.
2.31.
Vroom Invest heeft op 5 april 2019 aan [gedaagden] bevestigd dat zij het beroep op het retentierecht staakt, dat zij het kadaster verzocht heeft het retentierecht in de registers door te halen en dat zij de gelegde beslagen, behalve die op de tandartsenpraktijk, opheft.
Op 6 april 2019 hebben partijen elkaar bij de woning getroffen. Vroom Invest heeft met een inbussleutel de hekken rondom de woning geopend en aan [gedaagden] de sleutel van het slot van de berging van de woning verstrekt.
2.32.
[gedaagden] hebben op 8 april 2019 Vroom Invest bericht dat Vroom Invest niet naar behoren uitvoering heeft gegeven aan het kort geding vonnis en dat zij daarom aanspraak maken op een bedrag van € 100.000,00 aan dwangsommen. Vroom Invest heeft [gedaagden] bericht dat zij niet beschikt over de andere sleutels van de woning. Na sommatie daartoe door Vroom Invest heeft [naam bouwbedrijf] op 10 april 2019 de andere sleutels van de woning aan [gedaagden] afgegeven.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
Vroom Invest vordert na wijziging van eis dat de rechtbank, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Aannemingsovereenkomst
I. Voor recht zal verklaren dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst van 7 juli 2017;
II. Primair: voor recht zal verklaren dat de aannemingsovereenkomst van 7 juli 2017 op 28 december 2018 rechtsgeldig is ontbonden;
Subsidiair: de aannemingsovereenkomst zal ontbinden op grond van de tekortkoming in de nakoming van [gedaagden] ;
III. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Vroom Invest te voldoen de somma van € 237.010,79, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom ad € 237.010,79 vanaf 2 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
Instandhoudingskosten
IV. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen aan Vroom Invest te voldoen
de nog te maken kosten ter zake instandhouding ter voorkoming van schade, de somma van € 20.890,20, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 10 april 2019;
Gederfde omzet
V. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen aan Vroom Invest te voldoen de door haar gederfde omzet over de na de ontbinding van de aanneemovereenkomst nog resterende werkzaamheden zoals tussen partijen in de aanneemovereenkomst en meer- en minderwerkovereenkomsten overeengekomen, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
Kosten deskundige [naam bedrijf]
VI. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Vroom te voldoen de somma van € 9.873,60, althans een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom ad € 9.873,60 vanaf 2 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
Auteursrecht
VII. primair: voor recht zal verklaren dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van de ontwerpovereenkomst van 28 februari 2017, door zonder schriftelijke toestemming van Vroom Invest het ontwerp en/of tekening van de woning aan het adres Hoog Soeren 84 te Apeldoorn, uit te voeren en/of te doen uitvoeren;
subsidiair: voor recht zal verklaren dat [gedaagden] inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van Vroom, door de woning aan de hand van het ontwerp verder te bouwen;
VIII. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Vroom Invest te voldoen de somma van € 218.173,77, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom ad € 218.173,77 vanaf 2 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
Kosten kort geding
IX. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Vroom te voldoen de somma van € 11.110,53, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom ad € 11.110,53 vanaf 26 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
Kosten procedure
X. [gedaagden] en Vroom hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure, die van de gelegde beslagen daaronder begrepen, te begroten volgens het gebruikelijke tarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de nakosten tot een bedrag van € 157,--, te vermeerderen met € 82,-- ingeval van betekening van het vonnis, en te bepalen dat zij eveneens de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd zijn als niet binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis alles is betaald, één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
[gedaagden] hebben bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de vordering onder III.
3.3.
[gedaagden] hebben geconcludeerd dat de rechtbank Vroom Invest in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans die vorderingen af zal wijzen, dan wel deze haar anderszins zal ontzeggen, althans de vorderingen van Vroom Invest volledig dan wel gedeeltelijk af zal wijzen, althans uiterst subsidiair de vordering toe zal wijzen zonder dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde zal verbinden dat Vroom Invest zekerheid stelt tot het toegewezen bedrag, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagden] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. Vroom Invest zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag ad € 403.677,80 zoals nader gespecificeerd onder punt 11 e.v. van de akte d.d. 18 oktober 2019, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen, alsmede;
II. De door Vroom Invest gehanteerde algemene voorwaarden zal vernietigen, dan wel meer
in het bijzonder het in die voorwaarden vervatte art. 8 en art. 10, althans voor recht zal verklaren dat Vroom Invest zich jegens [gedaagden] niet met succes op de algemene
voorwaarden c.q. art. 8 en art. 10 van die voorwaarden kan beroepen, dan wel Vroom Invest anderszins het recht zal ontzeggen zich op de algemene voorwaarden c.q. art. 8 en art. 10
van die voorwaarden te beroepen, dan wel het [gedaagden] anderszins toe zal staan hun vorderingen op Vroom Invest te verrekenen met diens vermeende vordering in conventie;
III. Voor zover de rechtbank onverhoopt in conventie enige vordering zijdens Vroom lnvest toewijst, deze vordering met de vordering zijdens [gedaagden] genoemd onder 1. zal verrekenen met inachtneming van het feit dat in die vordering zijdens [gedaagden] genoemd onder 1. reeds de vordering zijdens Vroom Invest was verdisconteerd conform de begrotingen en berekeningen weergegeven in de overgelegde deskundigenrapporten en hetgeen overwogen onder punt 9 en 10 van de akte d.d. 18 oktober 2079 met de eventuele vordering zijdens Vroom Invest, alsmede voor recht zal verklaren dat [gedaagden] ten gevolge van voornoemde verrekening geen betaling meer aan Vroom Invest zijn verschuldigd én Vroom Invest zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagden] te voldoen de in goede justitie te bepalen resterende vordering zijdens [gedaagden] na voornoemde verrekening, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente per datum dagvaarding (oproeping’) tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede
IV. De door Vroom Invest aangezegde boete op overtreding van diens beweerdelijke auteursrecht, zoals in ieder geval vervat in art. 12 van de door Vroom Invest gehanteerde
algemene voorwaarden en art. 2 van de Overeenkomst ontwerpwerkzaamheden ‘17, zal
vernietigen, althans voor recht zal verklaren dat Vroom Invest zich jegens [gedaagden] en
[naam gedaagde 2] niet met succes op die bepalingen en boete kan beroepen, dan wel Vroom Invest anderszins het recht zal ontzeggen zich op voornoemde bepalingen en de boete op overtreding van het beweerdelijk auteursrecht te beroepen, dan wel deze boete zal matigen tot nihil dan wel deze boete zal matigen tot een bedrag in goede justitie te bepalen;
V. Voor recht zal verklaren dat Vroom aansprakelijk is voor de schade zijdens [gedaagden]
ten gevolge van onder meer de schorsing van de bouwwerkzaamheden, de inroeping van het retentierecht, het beroep op ontbinding van de aannemingsovereenkomst en de vertraging in de oplevering van de woning en Vroom Invest zal veroordelen tot vergoeding van de door [gedaagden] geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat ten gevolge van voornoemde omstandigheden;
en Vroom Invest zal veroordelen in de kosten van beide procedures, met bepaling dat indien niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan, nadien wettelijke rente daarover is verschuldigd.
4.2.
Vroom Invest heeft geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] in hun vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hen deze zal ontzeggen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de nakosten tot een bedrag van € 246,00, dan wel, indien betekening van dit vonnis plaats vindt, op € 328,00.

5.De beoordeling

5.1.
De samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie is aanleiding de vorderingen samen te behandelen.
Het bezwaar van [gedaagden] tegen de wijziging van de vordering onder III van Vroom Invest.
5.2.
Vroom Invest heeft aanvankelijk onder III gevorderd dat [gedaagden] veroordeeld worden tot betaling van een bedrag van € 184.643,45 aan openstaande facturen en meerwerkoffertes. Zij vordert thans betaling van een bedrag van € 237.010,79 als waarde van de door haar verrichte werkzaamheden en verwijst daartoe naar het rapport van [naam bedrijf] van 29 maart 2019.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat in dit rapport feitelijk de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de vordering van Vroom Invest worden omgekeerd. Vastgesteld moet worden in hoeverre de woning is afgerond door Vroom Invest om te bepalen in hoeverre [gedaagden] gehouden zijn tot betaling. In het rapport wordt echter als uitgangspunt genomen dat Vroom Invest recht heeft op betaling van de volledige aanneemsom en meerwerken en dat [gedaagden] moeten stellen welke correcties ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. [gedaagden] verzoeken de rechtbank de gewijzigde grondslag buiten beschouwing te laten althans hen in de gelegenheid te stellen middels een aanvullend deskundigenrapport te reageren.
5.3.
Overwogen wordt dat volgens het thans voor deze zaak geldende procesrecht, de eiser bevoegd is zijn eis te wijzigen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Op het moment van de wijziging van eis door Vroom Invest was nog geen eindvonnis gewezen. Vroom Invest is daarom in beginsel bevoegd haar eis te wijzigen, zij het dat [gedaagden] daar bezwaar tegen kunnen maken als de wijziging in strijd is met de goede procesorde. Dat zal het geval kunnen zijn als zij door de eiswijziging in hun verdediging onredelijk worden bemoeilijkt of als de procedure daardoor onredelijk vertraagd wordt.
Wat er ook zij van de stelling van [gedaagden] dat door het in het geding brengen van het rapport van [naam bedrijf] de discussie (volgens [gedaagden] nodeloos) wordt gecompliceerd, gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] door de wijziging van eis onredelijk in hun verdediging worden bemoeilijkt of dat de procedure onredelijk wordt vertraagd. Vroom Invest heeft haar eis op 2 augustus 2019 gewijzigd. [gedaagden] hebben nadien bij akte van 18 oktober 2019 naar aanleiding van het rapport van [naam bedrijf] hun eis vermeerderd en zij zijn daarbij ook ingegaan op dat rapport. Bij akte van 1 november 2019 hebben zij het namens hen opgestelde rapport van [naam bedrijf] in het geding gebracht. Er bestaat daarom ook geen aanleiding meer [gedaagden] nog in de gelegenheid te stellen te reageren op het rapport van [naam bedrijf] .
Het bezwaar tegen de wijziging van eis wordt verworpen en er zal recht gedaan worden op die gewijzigde eis.
5.4.
Kern van het geschil tussen partijen is of [gedaagden] op 30 november 2018 in verzuim zijn geraakt bij de nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomsten met Vroom Invest.
Vroom Invest beantwoordt deze vraag bevestigend en ontleent daaraan de bevoegdheid de werkzaamheden op te schorten, het retentierecht uit te oefenen over de woning en de aanneemovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden.
[gedaagden] beantwoorden deze vraag ontkennend. Zij hebben aangevoerd dat van de vermeende vordering van Vroom Invest van € 180.845,24 voorafgaande aan de beëindiging van de aanneemovereenkomst een bedrag van € 114.850,13 niet opeisbaar was, omdat de betreffende werkzaamheden nog niet gereed waren. Na verrekening van minderwerk en ten onrechte door hen al betaalde bedragen, bedroeg de vordering van Vroom Invest op 23 november 2018 ten hoogste € 13.255,01. Dit bedrag hebben zij die dag nog aan Vroom Invest betaald. [gedaagden] betwisten daarom dat zij in verzuim zijn geraakt. Omdat de aanneemovereenkomst inmiddels is geëindigd en vast staat dat Vroom Invest de werkzaamheden niet meer zal afronden, zullen de facturen ook niet meer opeisbaar worden. Wel heeft Vroom Invest recht op een vergoeding naar evenredigheid van de staat van gereedheid van de betreffende werkzaamheden. Volgens [gedaagden] is deze vergoeding nihil na verrekening van door Vroom Invest verschuldigde teruggaven.
5.5.
Allereerst moet worden vastgesteld of Vroom Invest ten tijde van het opschorten van haar werkzaamheden op 30 november 2018 een opeisbare vordering op [gedaagden] had, dan wel of [gedaagden] in verband met ten onrechte gedane betalingen een vordering op Vroom Invest hadden.
De algemene voorwaarden
5.6.
Bij de beoordeling daarvan is van belang of de door Vroom Invest gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn, zoals Vroom Invest stelt en [gedaagden] betwisten. [gedaagden] hebben primair aangevoerd dat deze in het geheel niet van toepassing zijn, omdat ze niet aan hen ter hand zijn gesteld.
Daarover wordt overwogen dat in de aannemingsovereenkomst onder 19 staat vermeld dat op de overeenkomst de algemene voorwaarden van toepassing zijn. De bepaling daarboven, 18 van de overeenkomst, is doorgehaald en deze doorhaling is door partijen geparafeerd. Onder 22 van de overeenkomst verklaart de opdrachtgever de algemene voorwaarden te hebben ontvangen. Direct onder deze bepaling hebben [gedaagden] hun paraaf gezet.
Deze verklaring van [gedaagden] dat zij de algemene voorwaarden hebben ontvangen, levert dwingend bewijs op van die ontvangst, waartegen tegenbewijs openstaat. [gedaagden] hebben echter, mede gelet op het feit dat zij bij de ondertekening van de overeenkomst de betreffende bepalingen niet over het hoofd hebben kunnen zien, onvoldoende gesteld om tot het leveren van tegenbewijs te worden toegelaten.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij voor of bij het sluiten van de overeenkomst een exemplaar van de algemene voorwaarden hebben ontvangen.
5.7.
[gedaagden] hebben voorts aangevoerd dat zij de overeenkomst onder hoge druk van Vroom Invest hebben getekend, dat het Vroom Invest bekend was dat zij een hectische periode doormaakten en dat zij daarom de gevolgen van die ondertekening niet konden overzien. Hen is daarom geen redelijke mogelijkheid geboden van de algemene voorwaarden kennis te nemen en zijdens Vroom Invest is misbruik gemaakt van de emotioneel zware en ingrijpende situatie waarin zij verkeerden, aldus [gedaagden] .
Deze verweren treffen geen doel.
Vast staat dat op 23 juni 2017 de offerte en de te tekenen aanneemovereenkomst aan [gedaagden] zijn voorgelegd. Onweersproken is voorts dat [gedaagden] en een vertegenwoordiger van Vroom Invest elkaar op vrijdag 7 juli 2017 gesproken hebben in de tandartsenpraktijk van [gedaagden] en dat [gedaagden] die dag de aanneemovereenkomst naar huis heeft meegenomen om deze door [naam gedaagde 2] , die toen nog herstellende was van de (te vroege) bevalling van hun zoon op 5 juni 2017, te laten ondertekenen. [gedaagden] hebben de door hen ondertekende overeenkomst per e-mail van 10 juli 2017 aan Vroom Invest terug gestuurd.
Tussen het ter hand stellen van de aanneemovereenkomst en de retournering daarvan aan Vroom Invest ligt een periode van veertien dagen, zodat niet gezegd kan worden dat [gedaagden] geen redelijke mogelijkheid hebben gehad kennis te nemen van de algemene voorwaarden. Evenmin kan gelet op de feitelijke gang van zaken gezegd worden dat Vroom Invest misbruik heeft gemaakt van de situatie waarin [gedaagden] verkeerden.
Dit leidt tot het oordeel dat de algemene voorwaarden in beginsel van toepassing zijn op de overeenkomst.
5.8.
[gedaagden] hebben tevens de vernietiging van de algemene voorwaarden, subsidiair van de voorwaarden onder 8 en 10 ingeroepen. Voor de vernietiging van alle algemene voorwaarden hebben zij onvoldoende aangevoerd. Ten aanzien van de door hen ingeroepen vernietiging van artikel 8 hebben zij aangevoerd dat de daarin neergelegde uitsluiting van de bevoegdheid tot verrekening (de facturen dienen zonder aftrek of schuldvergelijking te worden voldaan) wordt vermoed onredelijk te zijn.
Vroom Invest heeft daartegenover aangevoerd dat het enkele feit dat [gedaagden] niet hebben begrepen dat verrekening is uitgesloten, zoals zij stellen en Vroom Invest betwist, onvoldoende is om tot vernietiging over te gaan.
Vroom Invest heeft niet weersproken dat [gedaagden] als consument moeten worden aangemerkt in hun relatie met Vroom Invest. Dat [gedaagden] geschoolde en ontwikkelde mensen zijn die zelf ook ondernemers zijn, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat zij bij het aangaan van de aanneemovereenkomst hebben gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Overwogen wordt dat artikel 6:237 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder g als een vermoedelijk onredelijk bezwarend beding aanmerkt het beding dat een de wederpartij toekomende bevoegdheid tot verrekening uitsluit of beperkt. Dat betekent dat Vroom Invest als gebruiker van de algemene voorwaarden moet stellen en zo nodig bewijzen dat het geding niet onredelijk bezwarend is. Vroom Invest heeft daartoe onvoldoende gesteld, zodat het beroep van [gedaagden] op vernietiging van deze bepaling doel treft, met dien verstande dat deze vernietiging slechts ziet op de uitsluiting van de verrekeningsbevoegdheid en niet op de overige bepalingen van dat artikel.
5.9.
Ten aanzien van de door hen ingeroepen vernietiging van artikel 10 van de algemene voorwaarden hebben [gedaagden] aangevoerd dat een beding waarbij hen maar een termijn van acht werkdagen de tijd is gegeven om te reclameren, als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt. Overwogen wordt dat in artikel 6:236 BW onder g is bepaald dat een beding waarmee een wettelijke verjarings- of vervaltermijn wordt verkort tot minder dan een jaar, een onredelijk bezwarend beding is.
Dit leidt tot het oordeel dat de ingeroepen vernietiging slaagt, voor zover deze betrekking heeft op de reclametermijn van 8 dagen.
De vordering onder II van [gedaagden] zal aldus worden toegewezen dat het in de algemene voorwaarden vervatte artikel 8 zal worden vernietigd, maar uitsluitend voor de daarin neergelegde uitsluiting van de bevoegdheid tot verrekening. Artikel 10 zal worden vernietigd, uitsluitend voor zover dit betreft de reclametermijn.
Had Vroom Invest op 30 november 2018 een opeisbare vordering op [gedaagden] ?
Deze vraag zal worden beantwoord aan de hand van de volgens Vroom Invest op 30 november 2018 opeisbare facturen. Voorts zal bij de beantwoording van deze vraag worden betrokken het volgens [gedaagden] nog te verrekenen minderwerk en de volgens hen ten onrechte betaalde bedragen.
De termijnbetalingen
5.10.
Voor wat betreft de termijnbetalingen ziet het geschil tussen partijen op de termijnen 11 (opeisbaar bij het gereedkomen van het leggen van de dakbedekking) ad € 54.278,00 (factuur 2018.10.155 van 31 oktober 2018) en 14 (bij gereed stukadoorswerk) ad € 54.278,00 (factuur 2018.11.161 van 14 november 2018).
[gedaagden] hebben ten aanzien van de termijnbetaling 11 behoudens hun beroep op verrekening niets aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat deze factuur niet opeisbaar was op 30 november 2018.
Ten aanzien van de termijnbetaling 14 hebben zij aangevoerd dat het stucwerk niet van het afgesproken niveau was en nog niet gereed. Voor dat laatste is geen steun te vinden in productie 28, de foto’s en verklaring van [naam werknemer] , en evenmin in het rapport van [naam bedrijf] (productie 76). Uit beide producties blijkt dat het stucwerk gereed was, zodat [gedaagden] gehouden waren deze termijn te voldoen. Het mag zo zijn dat er op- en aanmerkingen waren over de kwaliteit van het stucwerk, maar dat doet in beginsel niet af aan de betalingsverplichting. Daar komt bij dat Vroom Invest bij de mondelinge behandeling onweersproken heeft aangevoerd dat de klachten over de kwaliteit van het stucwerk onder de garantie vallen.
Het gefactureerde meerwerk
5.11.
Uit de brief van Vroom Invest van 30 november 2018 blijkt dat volgens haar toen opeisbaar waren de facturen nrs. 2018.10.151, 156, 158 (50%), 2018.11.163, 165, 166 en 167. Ten aanzien van deze facturen geldt het volgende.
5.12.
Factuur 2018.10.151 ad € 26.265,23 ziet op de meerwerknota MeMi M055 en heeft betrekking op meerwerk wand- en vloertegels. [gedaagden] zijn op 29 augustus 2018 akkoord zijn gegaan met deze meerwerknota. Met deze factuur 151 is de resterende 50 % van de meerwerknota van in totaal € 52.530,45 in rekening gebracht.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat deze nota nog niet opeisbaar was, omdat het tegelwerk van de buitenkeuken nog niet klaar was, de tegelplinten van de buitenkeuken nog niet waren geplaatst en de bekleding van het bad nog niet was uitgevoerd.
Vroom Invest heeft aangevoerd dat het tegelwerk nagenoeg gereed was. In haar e-mail van 13 november 2018 (haar productie 5) schrijft zij dat 97 % klaar is. Volgens Vroom Invest kon het ligbad niet worden betegeld omdat de onderaannemer van [gedaagden] heeft verzaakt het bad en de bijbehorende betimmering tijdig te plaatsen. [gedaagden] hebben pas op 26 november 2018 een offerte (MeMi-M053) getekend ten aanzien van de buitenkeuken en daarom valt het betegelen van de buitenkeuken niet onder de opdracht MeMi M055. [gedaagden] hebben dit niet weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Overigens is in het rapport van [naam bedrijf] steun te vinden voor de stelling van Vroom Invest dat het tegelwerk nagenoeg gereed was. Nu vast staat dat de door Vroom Invest ingevolge de meerwerkopdracht te verrichten tegelwerkzaamheden gereed waren, was de daarop betrekking hebbende factuur op 30 november 2018 opeisbaar.
5.13.
Factuur 2018.10.156 ad € 10.867,25 van 31 oktober 2018 ziet op “gereedkomen divers meerwerk”.
[gedaagden] hebben -behoudens hun beroep op verrekening- niets aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat deze factuur niet opeisbaar was per 30 november 2018.
5.14.
Met factuur 2018.10.158 ad € 1.637,06 van 31 oktober 2018 wordt de tweede termijn van 50 % van de meerwerknota MeMi 064 (ad € 3.274,11) in rekening gebracht.
De eerste termijn van 50 % is door [gedaagden] voldaan. Deze meerwerkpost heeft betrekking op het schakelmateriaal. [gedaagden] hebben aangevoerd dat het door Vroom Invest geoffreerde materiaal niet overeenstemde met het aangeboden hoge afwerkingsniveau en dat zij daarom zelf een passend lichtplan hebben laten maken waarvoor meer schakelmateriaal nodig was dan aanvankelijk was voorzien. Zij stellen dat Vroom Invest dit ten onrechte als meerwerk in rekening heeft gebracht. Het feit dat zij de meerwerkopdracht hebben getekend maakt dat volgens hen niet anders, omdat zij deze opdracht onder de druk van een stortvloed aan ondoorzichtige meerwerkopgaves hebben ondertekend. Ook was de meerwerkopgave slecht gespecificeerd en gebundeld met diverse andere meerwerkopdrachten als de 10e nota van aanvullingen en wijzigingen geoffreerd. Zij stellen dat de vordering van Vroom Invest met € 3.271,11 verminderd moet worden.
Zoals door Vroom Invest is aangevoerd, is in het bestek en met name in bijlage I van het bestek vermeld welk schakelmateriaal (merk Busch Jaeger type Duro 2000 SI Alpine wit) geleverd zou worden. In de bijlage staat per ruimte aangegeven welk materiaal voor welke aansluiting zal worden geïnstalleerd. Vast staat dat [gedaagden] akkoord zijn gegaan met deze offerte. De wens van [gedaagden] duurder (of meer) schakelmateriaal te laten installeren moet dan ook als meerwerk worden aangemerkt. Vast staat dat [gedaagden] akkoord zijn gegaan met dat meerwerk en de meerwerknota ook deels betaald hebben. Ten aanzien van hun stelling dat zij onder druk akkoord zijn gegaan heeft Vroom Invest onweersproken aangevoerd dat bij de meerwerkzaamheden [naam werknemer] betrokken is geweest en dat de meerwerkofferte van 9 oktober 2018 (productie 67 van [gedaagden] ) pas 17 dagen later door hen is geaccordeerd. [gedaagden] hebben volgens Vroom Invest voldoende tijd gehad om de offerte te bestuderen. De rechtbank volgt haar daarin, temeer omdat het een vrij eenvoudige meerwerkofferte betrof, bestaande uit het leveren en installeren van Busch Jaeger Future wit schakelmateriaal in plaats van het geoffreerde Busch Jaeger type Duro 2000 SI Alpine wit in de gehele woning en twee uur coördinatie en uitvoering. Het mag zo zijn dat het schakelmateriaal niet naar aantal gespecificeerd is, maar het moet voor [gedaagden] voldoende duidelijk zijn geweest wat dat meerwerk inhield. De meerwerkofferte is samen met enkele andere wijzigingen aan [gedaagden] ter goedkeuring voorgelegd. In de betreffende nota wordt verwezen naar de datum, het nummer en het bedrag van de meerwerkofferte. Voor [gedaagden] moet daarom ook voldoende duidelijk zijn geweest welke offerte zij goedkeurden.
Dat betekent dat [gedaagden] de laatste 50% van dit meerwerk dienden te betalen en geen aanspraak kunnen maken op terugbetaling van de al betaalde 50 %, zoals zij vorderen. Dit leidt tot het oordeel dat factuur 2018.10.158 opeisbaar was.
5.15.
Factuur 2018.10.163 ad € 18.239,18 van 22 november 2018 heeft betrekking op gereed divers meerwerk.
[gedaagden] hebben –behoudens hun beroep op verrekening- niets aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat deze factuur niet opeisbaar is. Ook deze factuur was dus opeisbaar.
5.16.
De rechtbank zal hierna ingaan op de stelling van [gedaagden] dat zij een aantal bedragen ten onrechte hebben betaald, welke bedragen volgens hun in mindering zouden moeten strekken op de vordering van Vroom Invest per 30 november 2018.
Volgens [gedaagden] ten onrechte gestelde en door hen betaalde facturen
Architectkosten
5.17.
[gedaagden] stellen dat Vroom Invest ten onrechte met de door hen betaalde facturen 2017.3.56 ad € 11.636,00 van 6 maart 2017 en 2017.5.62 ad € 2.649,90 van 3 mei 2017 architectkosten in rekening heeft gebracht, terwijl volgens het prestatiebestek werkzaamheden ter zake van het ontwerp van de woning en de aanvraag bouwvergunning onderdeel van de aanneemsom zijn.
Vroom Invest heeft aangevoerd dat deze architectkosten al voor het tekenen van de aanneemovereenkomst zijn gefactureerd en als zodanig niet zijn opgenomen als verrekenpost in de overeenkomst. In het geval [gedaagden] deze kosten wel onder de aanneemsom hadden willen brengen, dan hadden zij dit voor het sluiten van de overeenkomst kenbaar moeten maken en zou de aanneemsom verhoogd zijn met deze bedragen, aldus Vroom Invest.
Volgens de aanbiedingsbrief zijn in de aanneemsom meegenomen de kosten voor het verder uitwerken van het ontwerp en het aanvragen van de bouwvergunning en is hiervoor reeds € 61.790,- (€ 2.500,-, € 48.400,- en € 10.890) in rekening gebracht. Na het afsluiten van de aanneemovereenkomst zullen de tekeningen verder worden uitgewerkt, zo vermeldt de aanbiedingsbrief.
Overwogen wordt dat de door [gedaagden] als producties 35 en 36 in het geding gebrachte facturen geen steun bieden aan hun stelling dat deze facturen zien op werkzaamheden die volgens het bestek of de aanbiedingsbrief in de aanneemsom zijn begrepen. De betreffende bedragen staan ook niet vermeld in de aanbiedingsbrief. Factuur 2017.3.2017 ziet op “schetswerkzaamheden tot 24-2-2017” en op “werkzaamheden 24-2-2017 t/m 3-3-2017”. Ook uit factuur 2017.5.62 die kennelijk betrekking heeft op werkzaamheden in verband met “Salisbury” kan zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden vastgesteld dat deze ziet op werkzaamheden “het ontwerp, de aanvraag voor welstand en de aanvraag voor de bouwvergunning” betreffende.
[gedaagden] kunnen daarom geen aanspraak op terugbetaling van de met deze facturen in rekening gebrachte bedragen.
5.18.
Ten aanzien van de door hen betaalde factuur 2017.8.79 ad € 5.868,50 hebben [gedaagden] aangevoerd dat deze ziet op wijzigingen van het ontwerp van de woning, voortvloeiend uit geaccordeerde meerwerkopties voor wat betreft de veranda, de uitbouw van de keukenruimte, de lichtstraat boven de keuken, de lift en de warmtepompinstallatie.
Deze wijzigingen zijn als meerwerkopties geoffreerd en volgens [gedaagden] mochten zij ervan uitgaan dat in de geoffreerde bedragen ook de ontwerpkosten begrepen waren.
Deze stelling van [gedaagden] wordt verworpen. Vroom Invest heeft als productie 51 een e-mail aan [gedaagden] in het geding gebracht waarin hen wordt gevraagd of het akkoord is als de tekenkosten en constructeurskosten voor de wijzigingen bij hen in rekening worden gebracht. Daarbij wordt vermeld dat deze werkzaamheden los staan van de schets- en besprekingswerkzaamheden van de architect. Uit het feit dat zij de betreffende factuur hebben voldaan blijkt dat [gedaagden] hiermee akkoord zijn gegaan. Maar ook overigens is het gebruikelijk dat de architectkosten die gemoeid zijn met wijzigingen in het ontwerp apart in rekening worden gebracht en geen deel uitmaken van de meerwerkfactuur voor die wijziging.
[gedaagden] kunnen daarom geen aanspraak op terugbetaling van het met de factuur 2017.8.79 in rekening gebrachte bedrag.
5.19.
[gedaagden] stellen voorts, zo begrijpt de rechtbank, dat Vroom Invest hen een bedrag van € 2.106,36 meer in rekening heeft gebracht dan Vroom Invest aan de architect heeft moeten betalen.
Dat mag zo zijn, maar betekent niet dat [gedaagden] aanspraak op dit verschil kunnen maken. Voor de betalingsverplichting van [gedaagden] is immers niet van belang wat Vroom Invest met de architect is overeengekomen, maar wat [gedaagden] met Vroom Invest zijn overeengekomen.
De vloerverwarming
5.20.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat de woning zou worden uitgevoerd met vloerverwarming, waarbij volgens de offerte een zeer prettig binnenklimaat zou ontstaan. Vroom Invest heeft echter maar één thermostaat in de offerte opgenomen. [gedaagden] hebben alsnog verzocht om een zoneregeling voor de vloerverwarming door te voeren. Vroom Invest heeft daarvoor een bedrag van € 10.077,75 als meerwerk in rekening gebracht. [gedaagden] hebben daarvan 50 %, dus € 5.038,79, betaald. Thans stellen zij dat er geen sprake kan zijn van een zeer prettig binnenklimaat als in de hele woning een uniforme temperatuur heerst. De zoneregeling is volgens hen daarom conform de overeenkomst en kan niet als meerwerk in rekening worden gebracht. Zij vorderen terugbetaling/verrekening van het al betaalde bedrag van € 5.038,79.
Vroom Invest heeft betwist dat bij de geoffreerde wijze van verwarming in de hele woning dezelfde temperatuur zou zijn. Deze betwisting vindt steun in het bestek. Daarin is de temperatuur waarop de vloerverwarming wordt berekend per verdieping aangegeven. In het zwembad en de badkamers wordt uitgegaan van 24o, in de hal en de fitnessruimte van 18o en in de woonkamer van 22o.
Voorts geldt dat in het bestek staat vermeld dat de verwarming wordt bediend middels een kamerthermostaat type Itho Daalderop VAG 50000 Basic [en dus niet de Stiebel Eltron FEK, rb] in de woonkamer. [gedaagden] hebben aangevoerd dat daaruit niet zonder meer blijkt dat maar een thermostaat geplaatst zou worden, maar dat daaruit ook afgeleid zou kunnen worden dat bedoeld werd slechts het type thermostaat en de wijze van aanleg te specificeren. De rechtbank volgt hen niet in deze uitleg, nu in het bestek of de offerte geen andere thermostaten vermeld staan. Maar wat hier ook van zij, [gedaagden] mochten en konden op grond van de offerte en het prestatiebestek niet verwachten dat een zoneregeling onderdeel was van de overeenkomst, omdat daarin een dergelijke voorziening niet is opgenomen. De door hen gewenste zonering moet dan ook als meerwerk worden aangemerkt.
Vast staat dat [gedaagden] al in een vroeg stadium van de bouw akkoord zijn gegaan met het als meerwerk in rekening brengen van de zonering van de verwarming en dat de verwarming ook zo is aangelegd.
De zoneregeling van de vloerverwarming is daarom door Vroom Invest terecht als meerwerk in rekening gebracht.
Niet- gereed meerwerk zwembad
5.21.
[gedaagden] stellen dat factuur 2018.4.128 ziet op het gereedkomen van het meerwerk M007 met betrekking tot het zwembad. De werkzaamheden aan het zwembad waren echter op de factuurdatum 30 april 2018 nog niet gereed. Zo is de zwembadafdekking nog niet geplaatst, moet het zwembad nog worden aangesloten en zijn de benodigdheden voor de waterreiniging niet geleverd. [gedaagden] menen daarom dat zij ten onrechte deze factuur ad € 24.206,69 hebben betaald.
Vroom Invest heeft aangevoerd dat de zwembadafdekking gereed is en op afroep beschikbaar is om te worden geplaatst. In verband met deze procedure heeft zij de afdekking onder zich gehouden. De waarde van de afdekking is € 14.829,28 en van de benodigdheden voor de waterzuivering € 338,00. Worden deze bedragen in mindering gebracht op de factuur, dan resteert een bedrag van € 9.039,41 dat door [gedaagden] nog betaald moet worden, aldus Vroom Invest.
Vroom Invest verliest hierbij echter uit het oog dat [gedaagden] de factuur al hebben betaald.
Voor het antwoord op de vraag of en voor welk bedrag [gedaagden] mogelijkerwijs een vordering op Vroom Invest hebben, is van belang of de zwembadafdekking inmiddels aan [gedaagden] ter beschikking is gesteld. Ook moet worden nagegaan wat de waarde is van de door Vroom Invest wel al ten behoeve van het zwembad verrichte werkzaamheden en geleverde zaken. Zo staat vast dat het zwembad inmiddels is geplaatst. Dat het zwembad door Vroom Invest nog niet aan de leverancier is betaald, zoals [gedaagden] hebben aangevoerd, regardeert [gedaagden] niet. Overwogen wordt dat zouden [gedaagden] al aanspraak kunnen maken op terug betaling van een deel van hetgeen zij al betaald hebben voor dit meerwerk, nu niet de vraag beantwoord kan worden op welk bedrag zij aanspraak kunnen maken.
Deels betaalde maar inmiddels vervallen werkzaamheden
5.22.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat zij van de aanneemsom inmiddels 80 % hebben voldaan. Omdat Vroom Invest weigert de aanneemsom en de betalingstermijnen te corrigeren met de vervallen werkzaamheden en het minderwerk, hebben zij ten onrechte ook 80 % van de vervallen werkzaamheden en minderwerk voldaan. Deze betalingen moeten naar rato in mindering op de beweerdelijke vordering van Vroom Invest gebracht worden, aldus [gedaagden] .
De rechtbank volgt hen niet in deze berekening. Zou al 80 % van de aanneemsom betaald zijn, zoals [gedaagden] stellen, dan betekent dat nog niet zonder meer dat ook 80 % van de werkzaamheden verricht zijn. Het is immers goed mogelijk dat werkzaamheden wel al (nagenoeg) gereed zijn, maar nog niet gefactureerd.
Op de vraag welk deel van de werkzaamheden voltooid was ten tijde van het inroepen van het retentierecht, zal hierna nader worden ingegaan.
De warmtepomp
5.23.
Ten aanzien van de warmtepomp stellen [gedaagden] dat zij een bedrag van € 42.641,78 retour dienen te krijgen.
Vast staat dat is afgezien van plaatsing van de aanvankelijk in rekening gebrachte warmtepomp en dat van het in rekening gebrachte bedrag 50 % is gecorrigeerd. Vroom Invest heeft in de procesinleiding aangevoerd dat [gedaagden] een andere, duurdere pomp hebben uitgekozen en daarom moeten bijbetalen. Zij is hier later op teruggekomen, omdat de duurdere pomp niet is geleverd. Vroom Invest heeft aangevoerd dat de afwaardering van de warmtepomp in het deskundigenrapport van [naam bedrijf] is meegenomen en dus is verdisconteerd in haar vordering. Uit het rapport van [naam bedrijf] kan de rechtbank echter niet opmaken met welk bedrag [naam bedrijf] gerekend heeft.
Dat betekent dat nu niet vastgesteld kan worden op welk bedrag [gedaagden] aanspraak kunnen maken in verband met de niet geleverde warmtepomp.
De lift
5.24.
[gedaagden] stellen dat zij nog een bedrag van € 12.705,00 terug dienen te ontvangen omdat de geoffreerde lift ad € 42.350,00 is komen te vervallen. Zij hebben ten onrechte 80 % van het geoffreerde bedrag voldaan. 50 % van de lift ad € 21.175,00 is gecorrigeerd, zodat nog resteert een terugvordering van € 12.705,00.
Het hiervoor onder 5.22 overwogene leidt ertoe dat niet zonder meer van deze berekening uitgegaan kan worden. Omdat Vroom Invest niet heeft weersproken dat in verband met de lift een bedrag van € 12.175,00 verrekend moet worden, zal gemakshalve daarvan uitgegaan worden.
De trap
5.25.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat zij een bedrag van € 4.348,24 terug dienen te ontvangen in verband met de niet door Vroom Invest geleverde trap. Vroom Invest heeft dit niet (voldoende) weersproken, zodat van dat bedrag uitgegaan zal worden.
Het schakelmateriaal
5.26.
Uit hetgeen onder 5.14 is overwogen volgt dat er geen aanleiding bestaat op de vordering van Vroom Invest een bedrag € 3.374,11 in mindering te brengen in verband met de ten onrechte als meerwerk aangemerkte levering van duurder schakelmateriaal, zoals [gedaagden] hebben gevorderd.
Nog niet gecorrigeerde toeslagen over vervallen werkzaamheden en stelpost
5.27.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat Vroom Invest toeslagen over de aanneemsom en het meerwerk in rekening heeft gebracht en met een algemene stelpost van 2 % heeft gerekend. [gedaagden] stellen dat zij inmiddels 80 % van de aanneemsom hebben voldaan en daarmee ten onrechte 80 % van de toeslagen over vervallen posten en meerwerk hebben betaald. In verband daarmee dient de vordering van Vroom Invest met een bedrag van € 24.943,50 te worden verminderd, aldus [gedaagden] .
Verwezen wordt allereerst naar hetgeen onder 5.22 is overwogen. Daarnaast geldt dat de toeslagen bestaan uit algemene kosten die geen relatie hebben met het wel of niet uitvoeren van een specifiek werk, maar dienen ter dekking van kosten die onafhankelijk van een specifiek werk worden gemaakt. Te denken valt aan verzekeringspenningen, bouwplaatskosten en dergelijke. Vermindering van de aanneemsom brengt daarom niet zonder meer met zich dat de algemene kosten met een evenredig groot deel moeten worden verminderd. Voor verrekening van deze toeslagen als door [gedaagden] gevorderd, bestaat daarom geen aanleiding.
Volgens [gedaagden] op 30 november 2018 ten onrechte in rekening gebrachte meerwerkposten
5.28.
Factuur 2018.11.165 ad € 30.182,00 ziet volgens Vroom Invest op kelder gerelateerde werkzaamheden.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat zij op 23 oktober 2017 50 % van dit meerwerk hebben betaald en dat Vroom Invest betaling van de resterende 50 % vordert, terwijl de onderliggende werkzaamheden volgens hen nog niet gereed waren.
Vroom Invest heeft aangevoerd dat de werkzaamheden met betrekking tot deze factuur zo goed als gereed waren. Voor een bedrag van € 315,00 ex btw en de elektrische aansluiting ad € 412,50 ex btw waren de werkzaamheden niet gereed. De prijs van de pomp dient gecrediteerd te worden en de creditfactuur is al in haar vordering verwerkt, aldus Vroom Invest.
[gedaagden] hebben daartegenover aangevoerd dat de zonwering nog niet aanwezig was, de koekoeken nog niet aangesloten, geïnstalleerd en afgewerkt waren en dat de pomp om het zwembadwater weg te pompen nog niet aanwezig was. Ter onderbouwing verwijzen zij naar de verklaring van [naam werknemer] (productie 31). In deze productie en in de rapporten van [naam bedrijf] en [naam bedrijf] is steun te vinden voor het verweer van [gedaagden] dat de werkzaamheden nog niet geheel voltooid waren. Deze factuur was daarom nog niet opeisbaar op 30 november 2018.
5.29.
Factuur 2018.11.166 ad € 4.124,91 heeft betrekking op de installatie van bliksemafleiders op de woning. Vroom Invest heeft aangevoerd dat deze werkzaamheden waren afgerond en dat de bliksemafleiders volledig en juist zijn geïnstalleerd.
Ook ten aanzien van deze werkzaamheden hebben [gedaagden] gemotiveerd betwist dat deze werkzaamheden geheel voltooid waren en ook voor deze betwisting is steun te vinden in de verklaring van [naam werknemer] en in het rapport van [naam bedrijf] . Deze factuur was daarom nog niet opeisbaar op 30 november 2018.
5.30.
Factuur 2018.11.167 ad € 11.665,90 heeft betrekking op meerwerk verrekening binnendeuren en kozijnen. Dit meerwerk is als MeMi-M057 op 11 oktober 2018 (productie 66 van [gedaagden] ) aan [gedaagden] ter goedkeuring voorgelegd. [gedaagden] hebben dit meerwerk geaccordeerd. Zij stellen zich thans op het standpunt dat de kosten voor duurder materiaal dan geoffreerd niet als meerwerk kan worden aangemerkt, omdat het geoffreerde materiaal niet de luxe had die hen was voorgehouden.
Overwogen wordt dat in de offerte de te leveren deuren zijn omschreven als Svedex Afgelakte stijldeuren Linea AL 14, verdieping hoog, en dat voor het beslag een stelpost van € 35,00 excl. btw per deur is opgenomen. [gedaagden] hebben aangevoerd dat deze kenmerken van de te leveren deuren hen niets zeiden en dat zij erop vertrouwden dat de deuren conform het beloofde hoge afwerkingsniveau zouden zijn. Dat mag zo zijn, maar het komt voor hun rekening en risico dat zij akkoord zijn gegaan met de offerte, zonder na te gaan wat hen werd aangeboden. Ook leken als [gedaagden] kunnen immers door raadpleging van het internet op eenvoudige wijze zien welke deuren hen aangeboden werden.
Nu [gedaagden] akkoord zijn gegaan met de offerte moet hun latere wens om duurdere deuren, kozijnen en beslag te leveren als meerwerk worden aangemerkt. Vast staat dat naar aanleiding van het verzoek van [gedaagden] om een offerte voor kozijnen met verdekte scharnieren hen is meegedeeld dat in dat geval de kozijnen omgezet moeten worden naar Comfort kozijnen. Daarvoor zal een aanbieding gemaakt worden, waarin ook de meerprijs van de deuren en het beslag zal worden verwerkt, zo is hen meegedeeld. [gedaagden] hebben naar aanleiding van de meerwerkofferte alleen een opmerking gemaakt over de verlenging van de bouwtijd, maar zijn voor het overige akkoord gegaan met de meerwerkofferte.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de levering van duurdere deuren, kozijnen en beslag terecht als meerwerk in rekening is gebracht.
Het minderwerk/diversen
5.31.
[gedaagden] vermelden onder 83 van hun verweerschrift een aantal volgens hen nog voor een bedrag van € 38.784,80 te verrekenen minderwerkzaamheden. Vroom Invest heeft aangevoerd dat zij de te corrigeren minderwerken in haar vordering heeft verwerkt. De rechtbank verstaat dit aldus dat zij daarmee doelt op de creditering als vermeld op pagina 11 van haar procesinleiding. Naast de daarin vermelde creditfacturen 2018.10.157 (ad € 3.647,43) en 159 (ad € 21.175,00) vermeldt Vroom Invest voorts nog aan minderwerk: MeMi-M038 credit geluidsinstallatie ad € 6.392,43, MeMi-M056 isolatie van de zwembadruimte ad € 4.563,02 en nog op te stellen creditfactuur gebrande bitumenstrook ad € 2.540,77, totaal derhalve een bedrag van € 38.318,65. [gedaagden] hebben dit verweer van Vroom Invest dat zij de te corrigeren minderwerken al in haar vordering heeft verwerkt niet (voldoende) weersproken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het door [gedaagden] bedoelde minderwerk reeds is verrekend.
5.32.
Dit alles leidt tot het volgende.
Op 30 november 2018 had Vroom Invest de volgende opeisbare vorderingen op [gedaagden] :
Termijnbetalingen:
factuur 2018.10.155 € 54.278,00 (r.o. 5.10)
factuur 2018.11.161 € 54.278,00 (r.o. 5.10)
meerwerk
factuur 2018.10.151 € 26.265,23 (r.o. 5.12)
factuur 2018.10.156 € 10.867,25 (r.o. 5.13)
factuur 2018.10.158 € 1.637,06 (r.o. 5.14)
factuur 2018.10.163 € 18.239,18 (r.o. 5.15)
factuur 2018.10.167
€ 11.665,90 (r.o. 5.30)
totaal € 177.230,62
Daarop komt in mindering
minderwerk € 38.318,65 (r.o. 5.31)
op 23 november 2018 betaald € 13.252,01
ten onrechte betaald (lift) € 12.175,00 (r.o. 5.24)
ten onrechte betaald (trap)
€ 4.348,24 (r.o. 5.25)
totaal € 68.093,90
5.33.
Dit leidt tot het oordeel dat Vroom Invest op 30 november 2018 een opeisbare vordering op [gedaagden] had van in ieder geval (177.230,62 -/- 68.093,90=)
€ 109.136,72.
Zou in deze berekening rekening gehouden zou worden met de stelling van [gedaagden] dat zij een deel van het meerwerk voor het zwembad ten onrechte hebben betaald en dat zij aanspraak kunnen maken op verrekening van de hen ten onrechte in rekening gebrachte warmtepomp, dan nog moet geoordeeld worden dat Vroom Invest op 30 november 2018 een zodanige vordering op [gedaagden] had dat zij gerechtigd was haar werkzaamheden op te schorten en het retentierecht over de woning uit te oefenen, zoals zij gedaan heeft. In dat verband is nog van belang dat Vroom Invest bij brief van 23 november 2018 heeft aangekondigd dat zij gebruik zal gaan maken van haar retentierecht als betaling uitblijft. Bij het oordeel of de betalingsachterstand ernstig genoeg is om deze remedie te rechtvaardigen weegt de rechtbank mee dat de kelder gerelateerde werkzaamheden en de werkzaamheden aan de bliksemafleidingen al nagenoeg gereed dan wel in een vergevorderd stadium waren en Vroom Invest uit de mededelingen van [gedaagden] mocht en kon afleiden dat zij de daarop ziende facturen, na afronding van de werkzaamheden, niet zouden betalen.
5.34.
Omdat [gedaagden] op 30 november 2018 in verzuim zijn geraakt, was Vroom Invest in beginsel gerechtigd zonder rechtelijke tussenkomst de aanneemovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden, zoals zij bij brief van 28 december 2018 heeft gedaan.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat in het geval geoordeeld wordt dat zij tekort zijn geschoten in de nakoming van hun (betalings-)verplichtingen jegens Vroom Invest, die tekortkoming hen niet kan worden toegerekend omdat de facturatie tijdens de bouw ondoorzichtig was. Minderwerk werd niet verrekend en meerwerkopgaven werden gebundeld in de vorm van een nota van wijzigingen zonder deugdelijke specificatie. Toen zij verzochten om een bespreking teneinde een financiële tussenstand op te maken, stelde Vroom Invest de voorwaarde dat eerst betaald moest worden. Vroom Invest verkeert voorts in schuldeisersverzuim omdat zij weigerde de onjuistheden en verschuldigde teruggaven te verrekenen met haar vordering, aldus [gedaagden] .
Vroom Invest heeft dit alles gemotiveerd weersproken.
5.35.
Overwogen wordt dat de bouw van de woning gekenmerkt wordt door de vele meer- en minderwerk posten. Dat dit louter het gevolg was van een onduidelijk of onvolledig bestek kan niet gezegd worden. Met name de correspondentie tussen partijen en de notulen van de bouwvergaderingen bieden steun aan de stelling van Vroom Invest dat de vele meer en minderwerkposten voornamelijk het gevolg waren van de besluiteloosheid van [gedaagden] .
Hetgeen hiervoor is overwogen over de wijze van aanbieding van de meerwerkposten en de facturatie biedt geen steun aan de stellingen van [gedaagden] dat meerwerk werd aangeboden zonder deugdelijke specificatie. Ter illustratie verwijst de rechtbank naar de onder r.o. 5.14 beschreven wijze van handelen bij meerwerk. Daaruit blijkt dat het meerwerk in een gespecificeerde offerte werd aangeboden en [gedaagden] vervolgens werd verzocht deze te accorderen in een nota van wijziging, waarin werd verwezen naar de betreffende offerte.
Daar komt bij dat [gedaagden] werden bijgestaan door [naam werknemer] en in ieder geval vanaf maart 2018 regelmatig bouwvergaderingen zijn gehouden waarbij [gedaagden] en/of [naam werknemer] aanwezig waren/was en waarbij het meer- en minderwerk werd besproken en ook de financiën op de agenda stonden.
Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat [naam werknemer] begin november 2018 Vroom Invest heeft verzocht om een bespreking over de financiële stand van zaken voorafgaande aan de bouwvergadering de daarop volgende vrijdag (productie 39 van Vroom Invest). Vroom Invest heeft geantwoord dat zij bereid is in een gesprek met [gedaagden] te proberen tot een oplossing te komen. Indien hiervan geen gebruik wordt gemaakt, zal die vrijdag uitleg gegeven worden over het verdere verloop van het project, zo schrijft Vroom Invest. Aan [gedaagden] is een kopie van deze mail gestuurd. Vast staat dat [gedaagden] niet op deze uitnodiging hebben gereageerd en ook niet zijn verschenen op de bouwvergadering van 9 november 2018. Uit productie 45 van Vroom Invest blijkt dat zij ook de daaropvolgende vrijdag 16 november 2018 op de bouw aanwezig is geweest om met [gedaagden] te overleggen, maar dat [gedaagden] ook bij die gelegenheid verstek hebben laten gaan. Op het verzoek van [naam werknemer] van 20 november 2018 om de daarop volgende vrijdag af te spreken heeft Vroom Invest geantwoord dat zij daarmee akkoord gaat onder de voorwaarde dat de openstaande facturen betaald worden. Naar aanleiding van deze e-mail is op diezelfde dag nog telefonisch contact geweest tussen [naam werknemer] en Vroom Invest. Uit de onder r.o. 2.16 geciteerde e-mail van [naam werknemer] aan Vroom Invest (welke mail cc aan [gedaagden] is gestuurd) blijkt dat Vroom Invest in dat gesprek heeft voorgesteld het minderwerk te verrekenen met de te betalen termijnen en dat [naam werknemer] heeft toegezegd dat [gedaagden] de termijnen 11 en 14 zouden betalen. Vast staat dat deze toezegging niet gestand is gedaan.
[gedaagden] hebben allereerst aangevoerd -met verwijzing naar het kort geding vonnis- dat dit aanbod is gedaan in de veronderstelling dat het stucwerk gereed was en dat zij op 23 november 2018 Vroom Invest hebben bericht dat in ieder geval de stucwerkzaamheden van termijn 14 nog niet gereed waren.
Vooropgesteld wordt dat uit de e-mail van 20 november 2018 van [naam werknemer] aan Vroom Invest niet kan worden afgeleid dat [gedaagden] aan betaling van de facturen de voorwaarde hebben gesteld dat de werkzaamheden voltooid moesten zijn. Maar zou dat wel in die mail gelezen kunnen worden, dan geldt dat [gedaagden] zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat het stucwerk nog niet betaald hoefde te worden omdat het nog niet gereed was (zie r.o. 5.10). Daarnaast is van belang dat [gedaagden] geen deugdelijke verklaring hebben gegeven voor het ook onbetaald laten van termijn 11.
[gedaagden] hebben ook nog aangevoerd dat normaliter zij persoonlijk -en dus niet [naam werknemer] - de offertes en dergelijke accordeerden. Zouden zij hiermee hebben willen betogen [naam werknemer] niet bevoegd was deze toezegging te doen, dan faalt dat betoog. Zou [naam werknemer] al niet bevoegd zijn geweest hen te vertegenwoordigen, dan geldt dat op grond van verklaringen en gedragingen van [gedaagden] Vroom Invest in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat [naam werknemer] gevolmachtigd was deze toezegging te doen.
Uit dit alles volgt dat de stelling van [gedaagden] dat Vroom Invest alleen tot overleg bereid was als de facturen betaald werden verworpen moet worden, evenals hun stelling dat Vroom Invest niet bereid was minderwerk te verrekenen.
Ten slotte is nog van belang dat [gedaagden] niet (voldoende adequaat) hebben gereageerd op verzoeken en sommaties van Vroom Invest tot betaling, ook niet nadat Vroom Invest had aangekondigd gebruik te gaan maken van haar retentierecht.
De tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst kan [gedaagden] gelet op dit alles worden toegerekend en Vroom Invest heeft de aannemingsovereenkomst op 28 december 2018 rechtsgeldig gedeeltelijk ontbonden.
5.36.
[gedaagden] hebben ook nog aangevoerd dat eventuele schade voortvloeiend uit de ontbinding van de overeenkomst het gevolg is van “een omstandigheid die Vroom kan worden toegerekend” en dat er daarom sprake is van eigen schuld van Vroom Invest. Nu [gedaagden] niet vermelden welke “omstandigheid” zij bedoelen gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Zoals hiervoor is geoordeeld is de tekortkoming aan [gedaagden] toe te rekenen. Er bestaat ook overigens geen grond om te oordelen dat de schade als gevolg van de ontbinding naar billijkheid en gelet op de omstandigheden voor rekening van Vroom Invest dient te blijven, zoals [gedaagden] menen.
5.37.
[gedaagden] hebben gesteld dat het beroep op ontbinding moet worden aangemerkt als een opzegging, welke opzegging zij hebben geaccepteerd.
De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding. Niet alleen omdat uitsluitend de opdrachtgever bevoegd is een aanneemovereenkomst op te zeggen, maar ook omdat opzegging andere (voor [gedaagden] nadeliger) gevolgen heeft dan ontbinding. In het geval van opzegging dient de opdrachtgever de voor het gehele werk geldende prijs te betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, terwijl ontbinding van de overeenkomst leidt tot ongedaanmakingsverplichtingen en eventueel de verplichting tot waardevergoeding. Naast de ontbinding kan aanspraak worden gemaakt op aanvullende schadevergoeding (waaronder gevolgschade) en ontbindingsschade indien daarvan sprake is.
5.38.
Omdat de door Vroom Invest verrichte werkzaamheden en leveringen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, moet worden vastgesteld wat de waarde is van die werkzaamheden en leveringen. In het door Vroom Invest in het geding gebrachte rapport van [naam bedrijf] is uitgegaan van de bij opzegging geldende vergoedingsverplichting, hetgeen hier niet aan de orde is. In het door [gedaagden] in het geding gebrachte rapport is berekend welke kosten nog benodigd zijn om de woning te voltooien en ook dit is dus een onjuist uitgangspunt.
De rechtbank zal een of meer deskundige(n) benoemen om haar te informeren over de waarde van de verrichte werkzaamheden en geleverde materialen. Aan de hand van de al in het geding gebrachte rapporten kan bepaald worden welke werkzaamheden al wel en welke nog niet waren verricht en in zoverre zijn deze rapporten dus wel dienstig in deze procedure.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over het aantal en de persoon van de deskundige(n) en de te stellen vragen.
5.39.
Deze wijze van berekening van hetgeen Vroom Invest nog toekomt, brengt met zich dat niet meer van belang is of de dakkapel al dan niet onderdeel was van de aanneemovereenkomst en dat geldt ook voor de door Vroom Invest gevorderde betaling voor ventilatieaanpassingen en beschermingswerkzaamheden zwembad.
5.40.
Ten aanzien van de overige geschilpunten tussen partijen wordt als volgt geoordeeld.
Instandhoudingskosten
5.41.
Vroom Invest heeft naar aanleiding van het besprokene bij de mondelinge behandeling deze vordering gewijzigd en alleen de nog te maken kosten ter instandhouding en voorkoming van schade gevorderd. Deze vordering zal worden afgewezen. Het door Vroom Invest vermelde bedrag heeft betrekking op al gemaakte kosten waar de vordering niet (meer) op ziet en gesteld noch gebleken is dat Vroom Invest thans nog instandhoudingskosten maakt of nog zou moeten maken.
Gederfde omzet
5.42.
Hetgeen onder 5.37 en 5.38 is overwogen leidt ertoe dat deze vordering moet worden afgewezen.
Kosten deskundige [naam bedrijf]
5.43.
Deze vordering is op de voet van artikel 6:96 BW als kosten ter vaststelling van de schade voor toewijzing vatbaar. Weliswaar blijkt uit het rapport van [naam bedrijf] niet de hoogte van de schade van Vroom Invest, dit rapport kan wel bijdragen aan de berekening van die schade.
Auteursrecht
5.44.
Vroom Invest vordert met een beroep op de ontwerpovereenkomst van 28 februari 2017 verklaringen voor recht en betaling van een bedrag van € 218.173,77, volgens haar 15 % van de geraamde totale kostprijs van de woning. Zij stelt dat [gedaagden] in strijd met de ontwerpovereenkomst handelen en haar auteursrecht hebben geschonden door de woning door een derde te laten afbouwen.
De stelling van Vroom Invest dat zij auteursrechthebbende is op het ontwerp van de woning is door [gedaagden] gemotiveerd weersproken. Zij hebben aangevoerd dat de door Vroom Invest in het geding gebrachte “overdracht auteursrechten ex artikel 21 auteursrecht” van 12 mei 2016, gesloten tussen [naam architectenstudio] Architectuurstudio en AVH Investments B.V. te onbepaald is om daaruit te kunnen afleiden dat het ontwerp van hun woning daarbij is overgedragen.
Dit verweer treft doel. Met de overeenkomst van12 mei 2016 zijn overgedragen “alle auteursrechten welke de ontwerper kan doen gelden op alle ontwerpen die in opdracht zijn gegeven aan de ontwerper door de verkrijger”. Uit deze overeenkomst kan niet worden afgeleid dat het door [naam architectenstudio] in opdracht van Vroom Invest gemaakte schetsontwerp waar de ontwerpovereenkomst van 28 februari 2017 op ziet, onderdeel uitmaakt van de overgedragen rechten. Gesteld noch gebleken is immers dat het schetsontwerp van de woning in opdracht van AVH Investments is gemaakt door [naam architectenstudio] .
Daar komt bij dat niet gezegd kan worden dat (het ontwerp van) de woning door [gedaagden] is geopenbaard. Ten tijde van de opschorting van de werkzaamheden was de woning nagenoeg voltooid. De buitenzijde was op enkele ondergeschikte onderdelen na afgebouwd en de om de woning geplaatste hekken onttrokken de woning niet aan het zicht.
De vorderingen van Vroom Invest met betrekking tot het auteursrecht zullen daarom worden afgewezen. De vorderingen van [gedaagden] ten aanzien van het auteursrecht delen dat lot nu [gedaagden] geen belang (meer) daarbij hebben.
Kosten kort geding
5.45.
De vordering van Vroom Invest [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de advocaatkosten die zij in verband met het kort geding heeft gemaakt, is wegens het ontbreken van een deugdelijke rechtsgrond niet voor toewijzing vatbaar en zal daarom worden afgewezen.
Kosten inschakeling [naam werknemer]
5.46.
[gedaagden] vorderen betaling van een bedrag van € 45.386,14, de kosten van de bemoeienis van [naam werknemer] bij de bouw. Zij baseren deze vordering op de stelling dat Vroom Invest toerekenbaar tekort is geschoten bij het uitvoeren van de aanneemovereenkomst door hen niet het regelwerk uit handen te nemen.
Ook deze vordering wordt afgewezen omdat een deugdelijke grondslag ontbreekt. Zouden [gedaagden] al van oordeel zijn geweest dat Vroom Invest te kort schoot in de begeleiding van [gedaagden] bij de bouw, dan had het op hun weg gelegen Vroom Invest in gebreke te stellen en haar een termijn te geven om alsnog haar verplichtingen dienaangaande na te komen. [gedaagden] hebben dat niet gedaan. Zij hebben al in een vroeg stadium van de bouw uit eigener beweging en zonder Vroom Invest te raadplegen [naam werknemer] aangesteld als bouwbegeleider. Niet valt in te zien waarom de daarmee gemoeide kosten voor rekening van Vroom Invest zouden moeten komen.
Dwangsommen
5.47.
[gedaagden] stellen dat Vroom Invest dwangsommen heeft verbeurd omdat Vroom Invest niet zuiver en volledig heeft voldaan aan het bevel hen de feitelijke macht over de woning te verschaffen.
Vast staat dat na de uitspraak in kort geding op vrijdag 5 april 2019, de volgende dag om 11.00 uur Vroom Invest de hekken om de woning heeft geopend en [gedaagden] de sleutel heeft verschaft van de berging. Onweersproken is dat dit de enige sleutel was waarover Vroom Invest op dat moment beschikte. De met de bouw belaste onderaannemer [naam bouwbedrijf] beschikte over de andere sleutels. Na sommatie door Vroom Invest heeft deze aannemer de andere sleutels van de woning op 10 april 2019 aan [gedaagden] overhandigd.
Vooropgesteld wordt dat ingevolge vaste jurisprudentie beantwoording van de vraag of een bij rechterlijk bevel veroordeelde behoorlijk uitvoering heeft gegeven aan het desbetreffende rechterlijk bevel, waaraan een dwangsom was verbonden, plaats dient te vinden door hetgeen ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vroom Invest op voldoende wijze uitvoering gegeven aan de veroordeling de feitelijke macht aan [gedaagden] af te geven door de bouwhekken te openen en aan [gedaagden] de enige sleutel af te geven waarover zij beschikte. Het mag zo zijn dat [gedaagden] zich insluipers op hun eigen perceel voelden, maar dit doet niet af aan het oordeel dat zij op 6 april 2019 de feitelijke macht over de woning hebben gekregen.
Dit onderdeel van de vordering van [gedaagden] is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoeding wegens schorsing van de werkzaamheden, de inroeping van het retentierecht, het beroep op ontbinding van de overeenkomst en de vertraging van de oplevering van de woning.
5.48.
[gedaagden] vorderen een verklaring voor recht dat Vroom Invest aansprakelijk is voor deze schade en veroordeling van Vroom Invest tot vergoeding van deze schade, op te maken bij staat.
Zij leggen aan deze vordering ten grondslag dat Vroom Invest omstreeks november 2018 niet gerechtigd was haar werkzaamheden op te schorten en het retentierecht in te roepen, omdat zij, [gedaagden] , niet in verzuim verkeerden. De schade die zij daardoor hebben geleden, dient voor rekening van Vroom Invest te komen, aldus [gedaagden] .
Zoals hiervoor is geoordeeld, zijn [gedaagden] in verzuim geraakt met de nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomst, kan dat hen toegerekend worden en was Vroom Invest daarom gerechtigd haar werkzaamheden op te schorten en het retentierecht in te roepen.
Dit leidt ertoe dat deze vorderingen van [gedaagden] niet voor toewijzing vatbaar zijn en zullen worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 12 februari 2020 voor het nemen van een akte door beide partijen omtrent het onder r.o. 5.38 overwogene,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.
Ap/ms