ECLI:NL:RBGEL:2020:3921

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
05/111107-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, met betrekking tot drie slachtoffers in Nijmegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte heeft op 21 april 2020 in Nijmegen drie vrouwen van achteren benaderd en hen bij hun billen vastgepakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de slachtoffers zich niet konden verzetten door het onverwachte karakter van de handelingen. De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de vervolging ontvankelijk is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de impact van de daden op de slachtoffers en de omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van de slachtoffers en de handhaving van de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/111107-20
Datum uitspraak : 3 augustus 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. G.J. Gerrits, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Nijmegen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [slachtoffer 1] van achteren benaderd en/of op onverhoedse wijze
- met zijn, verdachtes hand(en), over de kleding, de bil(len) van die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of betast en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes hand(en), over de kleding, verplaatst richting het kruis en/of de vagina/de schaamstreek van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Nijmegen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [slachtoffer 2] van achteren benaderd en/of op onverhoedse wijze
- met zijn, verdachtes hand(en), over de kleding, de bil(len) van die [slachtoffer 2] vastgepakt en/of betast;
3.
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Nijmegen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [slachtoffer 3] van achteren benaderd en/of op onverhoedse wijze
- met zijn, verdachtes hand(en), over de kleding, de bil(len) en/of de vagina/de schaamstreek van die [slachtoffer 3] vastgepakt en/of betast.

2.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig een schriftelijke pleitnotitie, op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging omdat het handelen van het openbaar ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het openbaar ministerie te snel de beslissing tot aanhouding van verdachte heeft genomen. Dit is in strijd met de Aanwijzing Zeden. Twee aangevers hebben na het informatieve gesprek geen bedenktijd gekregen. Hierdoor is geen rekening gehouden met de belangen van verdachte en de belangen van de slachtoffers en moet de beslissing als onzorgvuldig worden aangemerkt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de bedenktijd voor slachtoffers vooral bedoeld is in situaties waarin het slachtoffer de verdachte kent of er emotioneel nog niet aan toe is om aangifte te doen. Het openbaar ministerie heeft bovendien als maatschappelijke taak de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Verdachte heeft binnen een uur tijd drie verschillende vrouwen op straat lastig gevallen. Dit acute gevaar is meegenomen in de beslissing om verdachte aan te houden. De vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie is dan ook weloverwogen genomen.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel, is het aan het openbaar ministerie om te beslissen of en - zo ja - wie vervolgd wordt. Hierbij heeft het openbaar ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid. Slechts indien zou blijken dat het openbaar ministerie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen raken. Dit betekent dat de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing leent, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank stelt vast dat de politie in deze zaak voorbij is gegaan aan de bedenktijd voor het slachtoffer na het informatieve gesprek, zoals vermeld in de Aanwijzing Zeden. Deze bedenktijd is primair bedoeld ter bescherming van het slachtoffer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte in beginsel niet in zijn belangen is geschaad indien wordt afgezien van genoemde bedenktijd.
Voor zover deze bedenktijd tevens is bedoeld om te waarborgen dat door het openbaar ministerie zorgvuldig wordt overwogen of strafrechtelijk optreden is aangewezen is en - zo ja - op welke wijze, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de beslissing tot het aanhouden van verdachte onzorgvuldig of lichtvaardig is genomen. De rechtbank weegt hierbij mee dat er ten tijde van het aanhouden van verdachte twee meldingen van ontucht bekend waren bij de politie van twee verschillende vrouwen die vergelijkbare situaties beschreven. Beiden waren op dezelfde manier lastiggevallen door een onbekende man, in dezelfde omgeving en binnen het tijdbestek van één uur.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de beslissing om verdachte aan te houden niet onzorgvuldig of lichtvaardig is genomen, is van strijd met een goede procesorde als bedoeld in artikel 6 EVRM geen sprake. Het openbaar ministerie wordt dan ook ontvankelijk verklaard in de vervolging.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de drie ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken moet worden van de drie ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte één of meerdere vrouwen heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Het handelen van verdachte heeft niet volledig onverhoeds plaatsgevonden en hij is weggelopen op het moment dat de vrouwen lieten blijken niet van hem gediend te zijn.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 21 april 2020 omstreeks 19.00 uur in de Van Welderenstraat in Nijmegen stond toen een man haar van achter bij haar billen pakte. Hij pakte in het midden en ging met zijn hand naar onder, richting haar vagina. Aangeefster schrok. [2]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 21 april 2020 omstreeks 18.00 uur langs een man liep die op een bankje zat aan de Van Welderenstraat in Nijmegen. Hij kwam naast haar lopen en wilde haar hand vasthouden. Aangeefster gaf aan dat zij dit niet wilde. Hij kwam weer achter haar aan en pakte haar hard van onder vast bij haar billen. [3]
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij op 21 april 2020 omstreeks 18.30 uur haar fiets bij haar woning aan de Van Welderenstraat in Nijmegen parkeerde. Er verscheen plotseling een man die haar van achter tussen haar benen pakte en richting haar vagina ging. Aangeefster schrok. [4]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de man is die aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in hun aangifte beschrijven. Hij heeft verklaard dat hij teveel had gedronken, geen controle meer had over zichzelf en om die reden de vrouwen heeft vastgepakt. [5]
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 21 april 2020 op straat in Nijmegen van achter bij de onderkant van hun billen heeft vastgepakt. Verdachte kende de aangeefsters niet. De rechtbank is van oordeel dat het bij de billen pakken van aangeefsters op de wijze als hierboven beschreven gekwalificeerd moet worden als ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Sr. Het betreft een handeling van seksuele aard die in strijd is met een sociaal-ethische norm. Verder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het door een feitelijkheid dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in art 246 Sr, nu aangeefsters door het onverhoedse karakter van het handelen van verdachte, overvallen werden en zich niet tijdig konden verzetten. Verdachte heeft hen immers onverwachts vastgepakt terwijl zij met hun rug naar hem toe stonden. Dat hij aangeefsters eerst heeft aangesproken of dat zij hem hebben zien aankomen, doet hier niet aan af. Zo ook niet dat verdachte wegliep nadat aangeefsters lieten blijken dat zij niet van het vastpakken waren gediend.
De rechtbank acht daarmee het tenlastegelegde onder feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks21 april 2020 te Nijmegen, door
geweld ofeen andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [slachtoffer 1] van achteren benaderd en
/ofop onverhoedse wijze
- met zijn, verdachtes hand
(en), over de kleding, de bil(len) van die [slachtoffer 1] vastgepakt en
/ofbetast en
/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes hand
(en), over de kleding, verplaatst richting het kruis
en/of de vagina/de schaamstreekvan die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op
of omstreeks21 april 2020 te Nijmegen, door
geweld ofeen andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een
of meerontuchtige handeling
en, immers heeft hij die [slachtoffer 2] van achteren benaderd en
/ofop onverhoedse wijze
- met zijn, verdachtes hand
(en), over de kleding, de bil(len) van die [slachtoffer 2] vastgepakt en
/ofbetast;
3.
hij op
of omstreeks21 april 2020 te Nijmegen, door
geweld ofeen andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een
of meerontuchtige handeling
en, immers heeft hij die [slachtoffer 3] van achteren benaderd en
/ofop onverhoedse wijze
- met zijn, verdachtes hand(en), over de kleding, de bil(len)
en/of de vagina/de schaamstreekvan die [slachtoffer 3] vastgepakt en
/ofbetast.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft verbleven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een veroordeling rekening gehouden moet worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Indien hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan vier maanden krijgt opgelegd, is de kans groot dat zijn verblijfsvergunning niet wordt verlengd. Daarnaast is de eis van de officier van justitie te hoog gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie, die een taakstraf van 50 uur benoemen bij een first-offender.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 30 juni 2020;
- de reclasseringsadviezen van 23 juni 2020, 2 juni 2020 en 23 april 2020;
- het psychiatrisch consult van psychiater [psychiater] , van 16 juni 2020.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij heeft midden op straat, binnen een uur tijd, drie vrouwen lastig gevallen door hen van achter te benaderen en vervolgens bij hun billen vast te pakken. Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat alle slachtoffers overstuur waren door het handelen van verdachte en dat dit een grote impact op hen had. Verdachte is volledig voorbij gegaan aan de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en de rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij soortgelijke uitspraken, waar doorgaans een taakstraf werd opgelegd. Een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden acht de rechtbank noodzakelijk om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 180 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Daarnaast zullen ook de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, worden opgelegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafgedurende
180 (honderdtachtig) urenmet bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur 90 (negentig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de taakstraf groot 60 (zestig) uren,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
 zich zal melden binnen 48 uur na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland regio Oost. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
 zal meewerken aan diagnostiek en indien deze aanwezig is, daaruit voortkomende behandeling door een Forensisch Psychiatrische Polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
 zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
 Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 stelt als voorwaarde dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 stelt als voorwaarde dat verdachte medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
 beveelt dat voor de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uur per dag;

heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.M. Poland, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. J.M.J.M. Doon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 augustus 2020.
mr. C.C.M. Poland is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer BVH 2020240760 (2020177467 / 2020177538 / 2020178193) / 08ROLMAAT, gesloten op 28 mei 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 39 en 40
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 20 t/m 23
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , p. 50 t/m 52
5.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtitting van 20 juli 2020