ECLI:NL:RBGEL:2020:3916

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
05/067940-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fatale afloop door niet verlenen van voorrang

Op 31 juli 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 9 september 2019 te Varsseveld. De verdachte, bestuurder van een personenauto, heeft niet de vereiste voorrang verleend aan een van rechts komende fietsster, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietsster, mevrouw [slachtoffer], is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn bekendheid met de verkeerssituatie, onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en daardoor gevaar heeft veroorzaakt. De officier van justitie had primair een veroordeling voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van aanmerkelijke schuld. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt door geen voorrang te verlenen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar hem wel een geldboete van € 1.000,00 opgelegd, te vervangen door 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om nader onderzoek afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/067940-20
Datum uitspraak : 31 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1946 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman: mr. M.Ü. Özsüren, advocaat te Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2019 te Varsseveld in de gemeente Oude IJsselstreek, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), gaande in de richting van het kruispunt van Lichtenvoordseweg en de Leemscherweg, daarmede rijdende over de weg, de Lichtenvoordseweg
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat hij, verdachte
terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of
terwijl het zicht voor verdachte op geen enkele wijze werd belemmerd,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet of is blijven letten of gelet verdachtes rijrichting van rechts over die Leemscherweg verkeer was genaderd en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Lichtenvoordseweg) en/of dat kruispunt kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren en/of
dat kruispunt is op- en/of overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van genoemd reglement geen voorrang heeft verleend aan de bestuurster van een voor verdachte van rechts komende, toen over die Leemscherweg dicht genaderd zijnde bestuurster van een fiets
en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die (Leemscherweg) rijdende, toen verdachte dicht van rechts genaderd zijnde fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een, althans een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend;
( artikel 175 lid 3 WVW94 en art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2019 te Varsseveld in de gemeente Oude IJsselstreek, als bestuurder van een voertuig (personenauto), gaande in de richting van het kruispunt van Lichtenvoordseweg en de Leemscherweg, heeft gereden over de weg, de Lichtenvoordseweg en
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij die weg (de Lichtenvoordseweg) en/of dat kruispunt kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren en/of
dat kruispunt is op- en/of overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van genoemd reglement geen voorrang heeft verleend aan de bestuurster van een voor verdachte van rechts komende, toen over die Leemscherweg dicht genaderd zijnde bestuurster van een fiets
en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die (Leemscherweg) rijdende, toen verdachte dicht van rechts genaderd zijnde fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Naar het oordeel van de officier van justitie is geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen, omdat verdachte geen voorrang heeft verleend en daardoor een ongeval heeft veroorzaakt. Door zijn rijgedrag heeft verdachte op de weg gevaar of hinder veroorzaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. [slachtoffer] heeft geen voorrang gekregen omdat verdachte haar niet had gezien terwijl dit wel had gemoeten. Het betreft één handeling, waardoor vrijspraak voor het primair tenlastegelegde feit moet volgen. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit is geen sprake van gevaarzettend gedrag door verdachte. De omstandigheden ter plaatsen maakten het voor verdachte lastig(er) om [slachtoffer] te zien. De vraag of verdachte haar had moeten zien, kan nimmer worden beantwoord. Er is sprake van een uiterst ongelukkige samenloop van omstandigheden met dramatische gevolgen. Verdachte moet daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Ten slotte verzoekt de raadsman voorwaardelijk, indien geen integrale vrijspraak volgt, om aanhouding van de zaak voor nader onderzoek. Uit door de verdediging overgelegde foto’s van een persfotograaf kort na het ongeval blijkt dat er een spandoek hing tussen een lantaarnpaal en een boom bij de ongevalskruising, welk spandoek bij het onderzoek door de Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: VOA) niet meer aanwezig was. Volgens de verdediging is verdachte hierdoor bij de beoordeling van de tenlastelegging op achterstand gezet en heeft de raadsman daarbij de mogelijkheid geopperd dat een en ander opzettelijk en te kwader trouw is gemanipuleerd. De verdediging wil onderzoek naar de invloed van het spandoek op het zicht van verdachte en naar de reden van verwijdering vóór het onderzoek van de VOA. De raadsman heeft verder verzocht [getuige] als getuige te horen over de plek waar hij stond en over de vraag of [slachtoffer] voor het kruispunt heeft staan wachten voordat zij trachtte over te steken. Tot slot is verzocht onderzoek te doen naar de kleur van de kleding van [slachtoffer] en de gevolgen daarvan voor haar zichtbaarheid.
Beoordeling door de rechtbank
Toedracht ongeval
De rechtbank stelt vast dat op 9 september 2019 een ongeval heeft plaatsgevonden in de bebouwde kom op een T-kruising van de Lichtenvoordseweg en de Leemscherweg te Varsseveld in de gemeente Oude IJsselstreek tussen een personenauto en een fietsster. Verdachte was de bestuurder van de personenauto. [slachtoffer] , de fietsster, kwam vanuit de Leemscherweg en wilde linksaf slaan. Verdachte reed over de Lichtenvoordseweg en had het verkeer van rechts (komend uit de Leemscherweg) voorrang moeten verlenen. [2] [slachtoffer] is door het voertuig van verdachte geschept en gewond geraakt, ten gevolge waarvan zij is overleden. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wegreed vanaf zijn woning op de Lichtenvoordseweg, waar hij zijn hele leven al woont. Vervolgens kwam hij, ongeveer 40 meter verder, bij de kruising met de Leemscherweg. Hij reed in zijn beleving ongeveer 30 km/u. Verdachte hoorde ineens een klap. Hij zat om zich heen te kijken wat er was gebeurd, hij had geen idee. Hij zag dat zijn voorruit beschadigd was. Hij stapte uit en zag toen pas wat er gebeurd was. Hij zag naast zijn auto een vrouw liggen die gewond was, haar fiets lag op of onder haar. Verdachte had de vrouw niet gezien.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij geen last heeft gehad van de zon. [4]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij aan het werk was in het plantsoen aan de Lichtenvoordseweg in Varsseveld. Hij keek in de richting van het kruispunt bij de Lichtenvoordseweg en zag een fietser aankomen uit de Leemscherweg en dacht dat ze linksaf wilde slaan richting de Lichtenvoordseweg. Hij zag uit de richting van de Lichtenvoordseweg een auto komen aanrijden; hij weet niet precies hoe hard deze reed. De fietser was al op het kruispunt en hij zag dat de auto geen vaart minderde. De auto raakte de fietser bij het achterwiel. De fietser, een vrouw, vloog over de motorkap. Zij raakte de ruit van de auto en vloog er over heen. Ze viel achter de auto op de grond. Ze raakte volgens de getuige zwaargewond. De getuige heeft direct 112 gebeld. [5]
Uit het rapport van de VOA komt naar voren dat verdachte als bestuurder van de auto voorrang diende te verlenen aan de van rechts komende fietsster. [6] Verder blijkt uit het VOA-rapport dat de waargenomen sporen zich nagenoeg in het midden op het kruisingsvlak bevonden. Deze sporen werden veroorzaakt doordat de fiets over het wegdek gleed richting eindpositie. In het midden en linkerzijde van de bumper werden kras- en veegsporen waargenomen. De motorkap was links vanuit het midden ingedeukt, de voorruit was aan de linkerzijde beschadigd. De zonneklep was kennelijk niet gebruikt en stond in de hoogste stand. [7] Het VOA-rapport levert geen vermoeden op dat verdachte (veel) sneller reed dan ter plaatse toegestaan; verdachtes auto verkeerde in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen relevante gebreken. [8]
Op basis van de sporen is de botsplaats vastgesteld en fotografisch vastgelegd. De rechtbank overweegt dat daarbij zichtbaar is dat het voorwiel van de fiets grotendeels voorbij de (linker-/bestuurderszijde van de) auto is en dat de botsing nagenoeg midden op het kruispunt heeft plaatsgevonden. [9]
Juridisch verwijt aan verdachte: artikel 6 (aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid) of 5 (gevaarzetting) van de Wegenverkeerswet 1994?
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan de van rechts komende fietsster (artikel 15 lid 1 RVV 1990).
Door die verkeersfout heeft verdachte het verkeer gehinderd en gevaar veroorzaakt op de weg, met een verkeersongeval met fatale afloop tot gevolg.
De vraag is of dit overtreding van artikel 6 of 5 WVW1994 oplevert.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is niet gebleken dat verdachte te hard reed en evenmin dat hij onder invloed was. Zijn auto had geen relevante mankementen. Het ongeval is dus veroorzaakt door het feit dat verdachte de fietsster niet heeft gezien en geen voorrang heeft verleend. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte de van rechts naderende fietsster aan wie hij voorrang diende te verlenen niet heeft gezien, hoewel deze voor hem wel waarneembaar moest zijn, niet een zo grote mate van juridische schuld oplevert dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. In de rechtspraak wordt doorgaans alleen tijdelijke onoplettendheid niet als schuld in deze juridische zin gezien. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij hem daarvan vrijspreekt.
Er is echter wel sprake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Vaststaat dat verdachte de fietsster voorrang had moeten verlenen. Verdachte is bovendien bekend met de verkeersituatie ter plaatse, nu hij al jaren heel dicht bij de betreffende kruising woont. De betreffende kruising is bovendien in de bebouwde kom, waar dus meer fietsers aan het verkeer deelnemen. Verdachte had dus bedacht moeten zijn op verkeer dat uit de zijstraat kwam. Verdachte heeft de fietsster echter in het geheel niet gezien, ook niet tijdens de botsing; pas na het uitstappen zag hij wat er gebeurd was. Verdachte heeft dus niet alleen niet of onvoldoende gelet op het verkeer dat hij daar voorrang had moeten verlenen, hij moet ook tot enige tijd na het naderen van de kruising, ook al zal dit in absolute tijd gemeten kortdurend geweest, zijn aandacht onvoldoende bij het verkeer hebben gehad. Hij zag immers pas na het uitstappen wat er gebeurd was. Door aldus geen voorrang te verlenen heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt en het verkeer op de weg gehinderd. Nu uit het vorenstaande volgt dat verdachte wel een verwijt kan worden gemaakt, acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend bewezen.
De voorwaardelijke verzoeken van de raadsman van verdachte, overige verweren
De rechtbank wijst de verzoeken af en verwerpt de verweren.
Het betoog van de verdediging dat de ongevalssituatie mogelijk opzettelijk en te kwader trouw is gemanipuleerd (om verdachte op een achterstand te zetten) is dermate speculatief dat het geen grond voor nader onderzoek oplevert. De verdediging heeft verder onvoldoende onderbouwd dat en waarom nader onderzoek naar de mogelijke invloed van het spandoek op het zicht van verdachte noodzakelijk is. Uit de door de verdediging overgelegde foto’s, waarvan de openbaar toegankelijke bron [10] vaststaat, is namelijk zichtbaar dat het doek zodanig hoog hangt dat een nabij staande personenauto daaronder – bij passeren – nog steeds (bijna) volledig zichtbaar moet zijn geweest, terwijl het er op lijkt dat de door de verdediging aangehaalde foto is genomen vanuit staande positie (op het wegdek van de Lichtenvoordseweg met zicht op Leemscherweg rechts, met voor zich een politiemotor en twee ambulances).
De verdediging heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom het horen van [getuige] noodzakelijk is, mede gelet op het feit dat op een van de door de verdediging overgelegde foto’s een grasmaaier in het plantsoen zichtbaar is. Daarnaast heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd waarom de vraag of de fietsster bij het kruispunt heeft staan wachten rechtens relevant is, mede gelet op het feit dat zij voorrang had en de botsing midden op de kruising heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft evenmin voldoende onderbouwd waarom onderzoek naar de kleding van de fietsster zou kunnen bijdragen aan enige te nemen beslissing, mede gelet op het feit dat verdachte daarover geen enkele verklaring heeft afgelegd en het ongeval bovendien overdag bij helder en droog weer plaatsvond.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij last had van de zon en dat hij de fietsster daardoor niet heeft gezien, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft immers bij zijn politieverhoor verklaard dat hij geen last heeft gehad van de zon. Hij heeft evenmin naderhand contact opgenomen met de politie om zijn verklaring op dit punt aan te passen of aan te vullen. Bovendien is uit het VOA-rapport gebleken, wat verdachte ter zitting heeft bevestigd, dat hij de zonneklep niet naar beneden had gedaan; iets dat voor de hand had gelegen als hij daadwerkelijk last had gehad van de zon. Verder overweegt de rechtbank dat uit het VOA-rapport volgt dat de zon niet recht tegenover verdachtes rijrichting stond, dat rond die tijd de zon niet meer op zijn allerlaagst staat alsmede dat het zonlicht werd gebroken door de ter plaatse aanwezige bomen; dit alles op een plaats zeer nabij zijn woning en waarmee verdachte dus bekend is.
Wat meer of anders is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks9 september 2019 te Varsseveld in de gemeente Oude IJsselstreek, als bestuurder van een voertuig (personenauto), gaande in de richting van het kruispunt van Lichtenvoordseweg en de Leemscherweg, heeft gereden over de weg, de Lichtenvoordseweg en
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij die weg (de Lichtenvoordseweg) en/of dat kruispunt kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren en/of
dat kruispunt is op- en
/of overgereden en
/ofin strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van genoemd reglement geen voorrang heeft verleend aan de bestuurster van een voor verdachte van rechts komende, toen over die Leemscherweg dicht genaderd zijnde bestuurster van een fiets
en
/of
is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen metdie over die (Leemscherweg) rijdende, toen verdachte dicht van rechts genaderd zijnde fiets en
/ofde bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging
(en
)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt,en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd
, althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert subsidiair op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 1.000,00, te vervangen door 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte geen justitiële documentatie heeft en door het ongeval een trauma heeft opgelopen. Een straf zou ook voor de nabestaanden geen doel dienen. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan verzoekt de rechtbank om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het (blanco) uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 30 juni 2020.
Verdachte is met zijn personenauto een kruising opgereden zonder een van rechts komende fietsster op te merken en aan haar voorrang te verlenen. De fietsster, mevrouw [slachtoffer] , is als gevolg van de verdachtes onoplettendheid en de daardoor ontstane aanrijding overleden aan het opgelopen letsel. Daarmee is de nabestaanden van het slachtoffer ook onherstelbaar leed aangedaan. Ook al heeft verdachte de gevolgen van zijn handelen niet gewild, feit is dat door zijn toedoen een ander het leven is ontnomen. Verdachte zal die last verder moeten dragen.
Bij deelname aan het verkeer kunnen relatief kleine verkeersfouten, ontstaan door kortdurende afleiding of onoplettendheid, grote en soms fatale gevolgen hebben waardoor het leven van verkeersdeelnemers en hun naasten voor langere tijd of onomkeerbaar verandert. Gevolgen, die in zulke gevallen niet gewild of bedoeld zijn, maar wel kunnen intreden.
Bij bestraffing van dit soort verkeersfouten speelt de ernst van de fout een grote rol. In zaken zoals deze, waarbij niet te hard is gereden, geen drank of drugs in het spel waren en de auto normaal functioneerde, maar de verkeersfout bestaat uit het niet (goed) kijken/opletten en geen voorrang verlenen, wordt doorgaans een geldboete opgelegd. Die zal de rechtbank in dit geval ook opleggen.
In de persoon van de verdachte, en het feit dat verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, ziet de rechtbank aanleiding om geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Wel zal zij, om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte te doordringen van de noodzaak in de toekomst oplettend te zijn in het verkeer, aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar opleggen. Deze voorwaardelijke sanctie dient dus als extra prikkel voor oplettendheid in het verkeer gedurende die lange periode van de proeftijd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 wijst af de verzoeken van de verdediging om ander onderzoek;
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het subsidiair bewezenverklaarde tot
 een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
en
 ontzegt verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze bijkomende straf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en
mr. T.N. Ritzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2020.
Mr. Cremers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Achterhoek-West, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2019401852, gesloten op 24 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, d.d. 24 maart 2020 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2020.
3.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, d.d. 24 maart 2020.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 9.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , d.d. 9 september 2019, p. 2.
6.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 14 november 2019, onder het kopje 1.5. C.
7.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 14 november 2019, onder het kopje 2.2 Aangetroffen sporen, 2.2.1 Sporen op plaats ongeval, 3.2.2. Schade.
8.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 14 november 2019, onder het kopje 4.3. Snelheidsberekening, 3.2.1. Merk [merk] .
9.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 14 november 2019, onder het kopje 4.2 Bepaling botsplaats en -posities.
10.112achterhoek-nieuws.nl