ECLI:NL:RBGEL:2020:388

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1708
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor gebruik van pand met 80 wooneenheden in strijd met Wet geluidhinder en bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 januari 2020 uitspraak gedaan over een last onder dwangsom die was opgelegd aan [Naam G] voor het gebruik van een pand aan de [adres 1] te [plaats] voor 80 zelfstandige wooneenheden. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen om de last op te leggen, in strijd was met het motiveringsbeginsel. De rechtbank stelde vast dat er vóór het opleggen van de dwangsom geen onderzoek was verricht naar de voorkeurswaarden uit de Wet geluidhinder, wat noodzakelijk was om te bepalen of het gebruik van het pand in strijd was met de geldende bestemmingsplanregels.

De rechtbank ging verder in op de vraag of er concreet zicht op legalisatie van de situatie bestond, aangezien eisers een aanvraag voor een omgevingsvergunning hadden ingediend voor het realiseren van dove gevels in het pand. De rechtbank concludeerde dat, hoewel onduidelijk was hoeveel woningen voldeden aan de voorkeurswaarden, er wel degelijk een mogelijkheid bestond dat na vergunningverlening de dove gevels zouden worden aangebracht, wat zou leiden tot legalisering van het gebruik.

Uiteindelijk vernietigde de rechtbank het besluit op bezwaar van 26 maart 2019 en oordeelde dat het beroep van eisers gegrond was. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eisers en droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij handhavend optreden door bestuursorganen, vooral in situaties waar de belangen van meerdere partijen op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1708

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2020

in de zaak tussen
[Naam A] , [Naam B] , [Naam C] en [Naam D]( [Naam G] ), allen te Nijmegen, eisers
(gemachtigden: mr. C.J. Schipperus en mr. R.B.S. Link),
de stichting ‘Stichting Bewaar Wolfskuil’ (stichting) en de vennootschap ‘Wolfskuil Vastgoed C.V.’ (vennootschap), beide te Nijmegen, eisers
(gemachtigden: mr. C.J. Schipperus en mr. R.B.S. Link),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
(gemachtigde: mr. J.W.M. Hagelaars)

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2017 heeft verweerder [Naam G] gelast om het gebruik van het pand aan de [adres 1] te [plaats] voor 80 zelfstandige wooneenheden vóór 1 augustus 2018 te beëindigen en beëindigd te houden (hierna: de last).
Verweerder heeft toepassing aan artikel 5.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gegeven. Daarom geldt de last ook voor de rechtsopvolgers van [Naam G]
hebben bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 juli 2018 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 januari 2019 en bij besluit van 26 september 2018 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 april 2019.
Bij besluit van 26 maart 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de last, zoals gewijzigd op 10 juli 2018 en 26 september 2018, in stand gelaten (hierna: besluit op bezwaar).
[Naam G] hebben beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. De zaak is gelijktijdig behandeld met de beroepen in zaaknummers 19/5642 en 19/5643.
[Naam D] en [Naam F] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. C.J. Schipperus en mr. R.B.S. Link en vergezeld door [Naam G] (geluiddeskundige bij LBP Sight). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W.M. Hagelaars, mr. W.J. Bloemena en J. van der Staaij (geluiddeskundige).

Overwegingen

1. De relevante bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet geluidhinder (Wgh) en het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Nijmegen – West” zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Het pand aan de [adres 1] te [plaats] betreft een voormalig kantoorpand waarin, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, 80 wooneenheden zijn gerealiseerd. Het pand ligt aan een drukke verkeersweg en aan de overzijde van deze weg ligt een geluidgezoneerd industrieterrein.
In het bestemmingsplan is het perceel bestemd als “Gemengd” met de aanduiding “geluidzone – industrie”. Voorschriften over het gebruik van gronden met die bestemming zijn neergelegd in artikel 10 van de planregels.
3. Het eigendom van het pand is op 9 mei 2019 overgegaan van [Naam G] naar de stichting en de vennootschap. De rechtbank merkt de stichting en de vennootschap aan als eisende partijen, aangezien a. de belangen van deze rechtspersonen – gelet op het bepaalde in artikel 5.18 van de Wabo – rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken; en b. de stichting en de vennootschap nog geen beroep konden instellen toen het bestreden besluit werd genomen.
4. Verweerder heeft overwogen dat het gebruik voor bewoning in strijd is met de bestemming “Gemengd” en gelast om het gebruik als woonruimte te staken, onder oplegging van verbeuring van een dwangsom van € 1.000 per bewoonde unit per maand met een maximum van € 800.000.
De last is gebaseerd op overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
In het bestreden besluit heeft verweerder aan de hand van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2557) nader gemotiveerd dat het gebruik voor 80 wooneenheden – voor zover strijd met de Wgh ontstaat – in strijd is met het bestemmingsplan.
Overtreding?
5.1.
Eisers stellen, onder verwijzing naar het geluidonderzoek van LBP Sight zoals neergelegd in de rapporten van 7 maart 2019 en 25 juni 2019 (geluidonderzoek), dat vijf van de 80 wooneenheden al voldoen aan de in de Wet geluidhinder opgenomen maximaal toegestane geluidbelasting van 48 dB(A) voor wegverkeerslawaai en 50 dB(A) voor industrielawaai. De gevels van deze wooneenheden zijn afgekeerd van de Energieweg en het industrieterrein waardoor de geluidbelasting daar lager is.
5.2.
De rechtbank merkt de verwijzing van eisers naar het geluidonderzoek aan als het betoog dat verweerder niet bevoegd was en is om het gebruik van het pand met behulp van een last onder dwangsom te laten beëindigen. Eisers beweren namelijk thans – anders dan in de zaak die heeft geleid tot de Afdelingsuitspraak van 1 augustus 2018 – dat minimaal vijf van de 80 wooneenheden wel voldoen aan de eisen waaraan die wooneenheden ingevolge de Wgh moeten voldoen. In dit kader is ter zitting nog namens eisers verklaard dat LBP Sight bij het opstellen van het geluidonderzoek in het kader van industrielawaai geen rekening heeft gehouden met de zogeheten ‘redelijke sommatie’.
5.3.
Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat het op de weg van verweerder ligt om te bewijzen dat het gebruik van het pand in strijd komt met de planregels. Het gaat immers om een sanctie. Dit betekent concreet dat verweerder onderzoek moet verrichten of laten verrichten, om te bezien of één of meer van de 80 wooneenheden in strijd komt met het bepaalde in de Wgh. Daarom kan verweerder niet volstaan met een reactie op het geluidonderzoek.
5.4.
Voor zover verweerder wil betogen dat eisers hun recht op betwisting van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden hebben verwerkt, overweegt de rechtbank dat de Afdelingsuitspraak van 1 augustus 2018 zag op een andere rechtsbetrekking tussen partijen dan het thans aan de rechtbank voorgelegde geschil. Die uitspraak heeft dus niet de betekenis die verweerder er blijkbaar aan gehecht wil zien.
5.5.
Vervolgens constateert de rechtbank dat verweerder geen zelfstandig onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de 80 wooneenheden heeft verricht of laten verrichten. Het bestreden besluit kent dus een onderzoeks- en motiveringsgebrek. De rechtbank zal die gebreken niet passeren en overweegt daartoe het volgende.
5.6.
Op grond van de bestemming “Gemengd” is wonen in het pand toegestaan, voor zover wordt voldaan aan de voorkeurswaarden uit de Wgh. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2018 volgt dat door de definitie van “wonen” en “woning” in de regels van het bestemmingsplan het wonen niet is beperkt tot één woning, maar dat in het pand ook 80 woningen zijn toegestaan.
De strijdigheid met de planregels ziet daarom uitsluitend op het aspect “geluid”.
In artikel 10.1, onder a, en artikel 10.2.2, onder e, is een koppeling gelegd met de voorkeurswaarden uit artikel 44 en 82, eerste lid, van de Wgh.
5.7.
Het gevolg van een (voorwaardelijke) planregel zoals in artikel 10.1, onder a, en 10.2.2, onder e, is dat om vast te kunnen stellen of het wonen in strijd is met de voorkeurswaarden, en dus of sprake is van een overtreding, een geluidonderzoek dient te worden verricht. Dat in het eerdere beroep bij de Afdeling niet in geschil was dat niet werd voldaan aan de voorkeurswaarden maakt niet dat verweerder in het kader van de last onder dwangsom die is gebaseerd op overtreding van deze artikelen niet langer dient te bewijzen dat sprake is van een overtreding. Verweerder heeft een zodanig onderzoek niet voorafgaande aan het opleggen van de last laten verrichten. Met de geluidberekeningen die op 14 maart 2019 zijn uitgevoerd is dat bewijs niet geleverd omdat uit de overgelegde tekeningen niet blijkt hoe verweerder tot de berekende waarden is gekomen.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar wegens strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
7. De rechtbank ziet aanleiding om in het kader van finale geschilbeslechting in te gaan op de vraag of een concreet zicht op legalisering van de gewraakte situatie bestaat. Eisers hebben hier een beroep op gedaan.
Ondanks dat onduidelijk is hoeveel woningen voldoen aan de voorkeurswaarden staat immers wel vast dat door de geluidbelasting van industrie en wegverkeerslawaai een aantal wooneenheden niet zal voldoen aan de voorkeurswaarden uit de Wgh.
8.1.
Zoals verweerder terecht heeft overwogen is voor concreet zicht op legalisering het moment van de beslissing op bezwaar beslissend.
Op 18 maart 2019, dus voordat het besluit op bezwaar is genomen, hebben eisers gevraagd om verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van dove gevels in het pand door middel van een zogenaamde “comfort box” in alle wooneenheden. Een dove gevel wordt op grond van artikel 1b, vierde lid, van de Wgh niet aangemerkt als een “gevel”, waardoor de voorkeurswaarden uit de Wgh niet van toepassing zijn. Ook als de voorkeurswaarden worden overschreden is daardoor geen sprake van gebruik in strijd met artikel 10.1 en 10.2.2 van de planregels.
8.2.
Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten en het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In haar uitspraak van heden met zaaknummer 19/5463 heeft de rechtbank echter overwogen dat verweerder het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen onvoldoende heeft gemotiveerd.
Verweerder zal in de nieuwe beslissing op bezwaar opnieuw op deze aanvraag moeten ingaan.
De omgevingsvergunning die is aangevraagd voor het bouwen van de dove gevel legaliseert het strijdige gebruik op zichzelf niet. Dat is pas het geval als de dove gevel overeenkomstig een verleende vergunning wordt gebouwd. Omdat het in de rede ligt dat na vergunningverlening een dove gevel zal worden aangebracht, is sprake van concreet zicht op legalisering.
Ook in zoverre is er sprake van een motiveringsgebrek.
Proceskosten
9. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1) en € 12 voor reiskosten.
10. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit op bezwaar van 26 maart 2019;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.062;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 174 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. L.M. Koenraad, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 januiari 2020
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikel 10.1 van de regels van het bestemmingsplan “Nijmegen West” luidt als volgt:
“De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, bedrijven, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat nieuwe geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;”
Artikel 10.2.2 luidt als volgt:
“e. bij de realisering van de in deze bestemming toegelaten geluidsgevoelige bestemmingen en/of functies moet worden voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Als de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde mogen geluidsgevoelige bestemmingen en/of functies alleen worden gerealiseerd als voldaan wordt aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere waarde en de daarin opgenomen voorwaarden.”
Artikel 35.2 “Geluidszone – Industrie” luidt als volgt:
“Op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone-industrie' mag, ongeacht het bepaalde in de geldende bestemmingen, geen bebouwing voor geluidsgevoelige functies worden opgericht, tenzij een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder is vastgesteld.”
In artikel 1.41 is de volgende definitie van “geluidsgevoelige functies” opgenomen:
“geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
a. woningen;
(…).”
Artikel 44 van de Wet geluidhinder (Wgh) luidt als volgt:
“De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone is, behoudens artikel 45, 50 dB(A).”
Artikel 82, eerste lid, van de Wgh luidt als volgt:
“1 Behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.”
In artikel 1 van de Wgh is “gevel” als volgt gedefinieerd:
“bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;”
In artikel 1b, vierde lid, van de Wgh staat het volgende:
“In afwijking van artikel 1 wordt onder een gevel in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan:
a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.”