In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 januari 2020 uitspraak gedaan over een last onder dwangsom die was opgelegd aan [Naam G] voor het gebruik van een pand aan de [adres 1] te [plaats] voor 80 zelfstandige wooneenheden. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen om de last op te leggen, in strijd was met het motiveringsbeginsel. De rechtbank stelde vast dat er vóór het opleggen van de dwangsom geen onderzoek was verricht naar de voorkeurswaarden uit de Wet geluidhinder, wat noodzakelijk was om te bepalen of het gebruik van het pand in strijd was met de geldende bestemmingsplanregels.
De rechtbank ging verder in op de vraag of er concreet zicht op legalisatie van de situatie bestond, aangezien eisers een aanvraag voor een omgevingsvergunning hadden ingediend voor het realiseren van dove gevels in het pand. De rechtbank concludeerde dat, hoewel onduidelijk was hoeveel woningen voldeden aan de voorkeurswaarden, er wel degelijk een mogelijkheid bestond dat na vergunningverlening de dove gevels zouden worden aangebracht, wat zou leiden tot legalisering van het gebruik.
Uiteindelijk vernietigde de rechtbank het besluit op bezwaar van 26 maart 2019 en oordeelde dat het beroep van eisers gegrond was. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eisers en droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij handhavend optreden door bestuursorganen, vooral in situaties waar de belangen van meerdere partijen op het spel staan.