ECLI:NL:RBGEL:2020:3845

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
8345622
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opschorting van ziektekostenverzekering na detentie en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiser, die vanaf 1 januari 2009 verzekerd was bij Univé met de Gewoon ZEKUR Zorg basisverzekering, schadevergoeding van de zorgverzekeraar. De verzekering werd opgeschort na zijn detentie vanaf 9 januari 2012. Na zijn vrijlating op 5 januari 2016 verzocht eiser om heractivatie van de verzekering, maar Univé stelde als voorwaarde dat hij een ontslagbewijs van detentie zou overleggen. Eiser weigerde dit, waarna Univé de verzekering opgeschort hield. Pas op 1 februari 2017 werd de verzekering weer geactiveerd. Eiser heeft vervolgens zorgkosten gemaakt die niet vergoed werden omdat de verzekering pas inging op 1 februari 2017. Eiser vordert dat de kantonrechter verklaart dat Univé onrechtmatig heeft gehandeld door de verzekering op te schorten en dat hij recht heeft op schadevergoeding voor de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2017. Univé voert verweer en stelt dat eiser zelf heeft geweigerd om de verzekering met terugwerkende kracht te herstellen. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en zal de vordering van eiser beoordelen in het licht van de Zorgverzekeringswet, die bepaalt dat de verzekering van rechtswege herleeft na detentie, ongeacht of het einde van de detentie is gemeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8345622 \ CV EXPL 20-2002 \ 42693 \ 34124
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. H.L. Thiescheffer
procederende krachtens toevoegingsnummer 5DO8637
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. Univé Zorg, betreffende Zekur
gevestigd te Eindhoven
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.H.P. Claassen
Partijen worden hierna [eiser] en Univé (vrouwelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 17 februari 2020
- de conclusie van antwoord met producties van 1 april 2020.
1.2.
Ten slotte is de datum van het vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was vanaf 1 januari 2009 verzekerd bij Univé met de Gewoon ZEKUR Zorg basiszorgverzekering, variant natura. ZEKUR is een merk/label van Univé. De zorgverzekeraar voor deze zorgverzekering is Univé.
2.2.
In verband met de detentie van [eiser] is de zorgverzekering per 9 januari 2012 opgeschort.
2.3.
Nadat zijn detentie was geëindigd, heeft [eiser] op 5 januari 2016 Univé verzocht de zorgverzekering te activeren. Univé heeft hiervoor in eerste instantie als voorwaarde gesteld dat [eiser] een ‘ontslagbewijs detentie’ zou overleggen. Nadat [eiser] dit weigerde, heeft Univé aan [eiser] telefonisch op 8 maart 2016 bericht dat de verzekering opgeschort zou blijven.
2.4.
Na diverse telefonische contacten tussen partijen is [eiser] per 1 februari 2017 weer verzekerd bij Univé op basis van de Gewoon ZEKUR Zorg basisverzekering.
2.5.
Bij brief van 21 augustus 2017 schrijft Univé aan [eiser] :
Situatieschets
U bent vanaf 1 februari 2017 verzekerd met de Gewoon ZEKUR Zorg basisverzekering. Het MCL stuurde ons een nota van bijna € 8000 voor zorgkosten die u bij het MCL hebt gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op een behandeling in 2016. Uw zorgverzekering is echter pas ingegaan op 1 februari 2017 waardoor de kosten van de behandeling in 2016 niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Voorstellen
Wij hebben u voorgesteld om uw Gewoon ZEKUR Zorg basisverzekering te herstellen vanaf 1 januari 2016. Na herstel van uw Gewoon ZEKUR Zorg basis verzekering kunnen wij ervoor zorgen dat de vergoeding van uw behandeling aan het MCL wordt vergoed. U hebt aangegeven dat u niet akkoord gaat met dit voorstel. U verwacht dat wij uw Gewoon ZEKUR Zorg basisverzekering herstellen vanaf 1 januari 2016 en daarna de vergoeding van de nota van het MCL aan u overmaken. (…)
Vergoeding zorgkosten 2016
Op 6 juli 2016 sprak ik u over een aantal rekeningen van zorgkosten uit 2016 die u ontving van verschillende zorgaanbieders. U gaf aan dat het om een totaalbedrag van een paar honderd Euro ging. Ee tweetal nota’s (één van de Sionsberg á € 354,99 en één van het Martini ziekenhuis á
€ 283,10) hebben wij vergoed uit coulance. De nota van het MCL van bijna € 8000 vergoeden wij niet. Dit bedrag komt niet overeen met de paar honderd Euro waar u in ons gesprek van 6 juli 2017 verwees.
Tot slot
Ik vind het jammer dat wij geen overeenstemming hebben bereikt over de vergoeding van de nota van het MCL. U bent lange tijd niet verzekerd geweest met een zorgverzekering omdat wij u vroegen om een detentieverklaring op te sturen. Zonder deze verklaring wilden wij u niet verzekeren. Achteraf blijkt het opvragen van de detentieverklaring geen vereiste was om uw zorgverzekering te herstellen. Wij zijn u daarom begin 2017 tegemoetgekomen door op uw verzoek uw basisverzekering in te laten gaan op 1 februari 2017. U was op de hoogte van de risico’s die u liep doordat wij uw zorgverzekering per 1 februari 2017 in lieten gaan. Een risico daarvan waren de zorgkosten die mogelijk voor eigen rekening zouden komen. U gaf aan dat u niet veel zorgkosten had gemaakt en dat het daarom voordeliger was om pas vanaf 1 februari 2017 uw zorgverzekering in te laten gaan. U zou nog nadenken over een oplossing voor uw zorgkosten van vóór 1 februari 2017. De zorgkosten van door 1 februari 2017 hebben wij in juli 2017 besproken. Nu blijkt echter dat er hoge zorgkosten door u zijn gemaakt. Wij hadden u graag een oplossing geboden maar kunnen helaas niet akkoord gaan met uw voorstel om de nota van het MCL aan u te vergoeden. De kosten van de behandeling in het MCL blijven daarom voor eigen rekening. (…)
2.6.
De voormalig gemachtigde van [eiser] schrijft op 14 augustus 2019 aan ZEKUR dat [eiser] schadeloos wenst te worden gesteld voor de periode 2012 tot 1 januari 2017 ter zake van ziektekosten. Bij de brief zijn 3 nota’s van Medisch Centrum Leeuwarden gevoegd, van onderscheidenlijk:
- factuurdatum 12 oktober 2015 - behandeldatum 15 februari 2015 - bedrag € 282,48;
- factuurdatum 9 mei 2017 - behandeldatum 3 januari tot 19 februari 2016 - bedrag
€ 7.954,56;
- factuurdatum 16 mei 2017 - behandeldatum 6 januari tot 8 januari 2016 - met als bedrag
€ 126,69.
2.7.
Naar aanleiding van die brief hebben partijen overleg gevoerd, waarbij andermaal de optie is besproken om [eiser] per 1 januari 2016 te verzekeren. Dit overleg heeft niet tot overeenstemming geleid.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat Univé onrechtmatig heeft gehandeld door de ziektekostenverzekering van [eiser] in de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2017 op te schorten;
II. Univé veroordeelt om aan [eiser] te vergoeden de schade die [eiser] heeft geleden ten gevolge van het onrechtmatig opschorten van de ziektekostenverzekering, welke schade opgemaakt dient te worden bij staat;
III. Univé veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 8.363,79 aan het MCL (Noorderbreedte);
IV. Univé veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij tot medio 2012 verzekerd is geweest bij Univé. In verband met een detentieperiode is de verzekering in 2012 beëindigd. Na afloop van de detentieperiode heeft [eiser] Univé verzocht om zijn verzekering te activeren, hetgeen Univé heeft geweigerd omdat [eiser] uit privacyoverwegingen geen ontslagbewijs heeft willen tonen aan Univé. Univé heeft de verzekering derhalve op oneigenlijke gronden opgeschort. De handelswijze van Univé is disproportioneel geweest nu de gevolgen van de opschorting ernstige gevolgen heeft (gehad) voor [eiser] . De handelswijze van Univé was bovendien in strijd met het subsidiariteitsbeginsel omdat Univé ook middels een uitdraai uit de BRP zich ervan kon vergewissen dat geen sprake meer was van detentie. Univé heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] en is aansprakelijk voor de ziektekosten die hij heeft moeten maken in de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2017, aldus [eiser] .
3.3.
Univé voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser] . Zij heeft erkend dat het verstrekken van een ‘ontslagbewijs detentie’ geen vereiste was om de zorgverzekering te herstellen en dat zij deze eis ten onrechte aan [eiser] heeft gesteld. Volgens Univé heeft zij hierdoor echter niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Zij heeft [eiser] aangeboden om de zorgverzekering met terugwerkende kracht per 1 januari 2016 te herstellen maar [eiser] heeft dit zelf geweigerd en Univé verzocht om de verzekering per 6 februari 2017 in te laten gaan. [eiser] wilde over de tussenliggende periode geen premie betalen. Ten aanzien van de door [eiser] gestelde schade voert Univé aan dat [eiser] geen schade heeft geleden als gevolg van het handelen van Univé, althans dat hij dat onvoldoende heeft gesteld. Volgens Univé heeft zij in de periode tussen de invrijheidsstelling van [eiser] en het verzoek tot activatie niet foutief gehandeld. Bovendien heeft [eiser] nooit melding gemaakt van zorgkosten in de periode van voor 1 januari 2016. Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde medische kosten van het MCL beroept Univé zich op eigen schuld van [eiser] . Univé heeft [eiser] meermaals aangeboden om de zorgverzekering alsnog te herstellen per 1 januari 2016, wat ertoe zou hebben geleid dat de nota’s van het MCL alsnog door Univé zouden zijn voldaan. Dat [eiser] dit heeft geweigerd, dient voor zijn rekening en risico te komen, aldus Univé.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben een verzekeringsovereenkomst gesloten, waarop de Zorgverzekeringswet van toepassing is.
4.2.
Op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 24 van de Zorgverzekeringswet wordt de verzekering
van rechtswegegeschorst door de detentie. Weliswaar wordt in het tweede lid (thans het vierde lid) bepaald dat de verzekerde het begin en einde van de detentie aan de verzekeraar dient te melden, doch de opschorting is daar niet van afhankelijk gesteld. De wetsgeschiedenis biedt steun aan deze grammaticale uitleg. De memorie van toelichting bij deze bepaling luidt namelijk, voor zover van belang:
“Een verzekerde die ten gevolge van een rechterlijke uitspraak gedetineerd wordt, is gedurende zijn detentie aangewezen op de geneeskundige zorg die hem door of namens de Minister van Justitie voor rekening van die Minister wordt verstrekt. Zonder nadere maatregelen zou de verzekerde gedurende zijn detentie premie blijven betalen, zonder dat hij van zijn rechten uit de zorgverzekering gebruik zou hoeven te maken. Met het oog hierop bepaalt het voorliggende artikel dat de rechten en plichten uit de zorgverzekering van rechtswege worden opgeschort over de perioden waarover de Minister van Justitie verantwoordelijk is voor de zorgverlening. Zodra de detentie eindigt, herleven deze rechten en plichten derhalve weer.
Voor opschorting van de verzekering in plaats van beëindiging van de verzekeringsplicht (en daarmee automatisch beëindiging van een zorgverzekering, zie artikel 6, eerste lid, onderdeel d) is gekozen om de kring van verzekeringsplichtigen niet nodeloos te verkleinen. Bovendien heeft dit voor de gedetineerde verzekerde het voordeel, dat hij geen nieuwe verzekering hoeft te sluiten zodra hij vrij is gekomen.
Op grond van het tweede lid dient de verzekerde (of zijn verzekeringnemer) het begin en einde van zijn detentie aan de zorgverzekeraar te melden. De zorgverzekeraar weet dan over welke periode hij geen premie heft en geen verzekerde prestaties hoeft te verstrekken. Is het einde van de detentie niet gemeld en meldt de verzekerde zich alsnog voor een verzekerde prestatie bij zijn zorgverzekeraar, dan kan de verzekerde (of zijn verzekeringnemer) een vordering ter zake van achterstallige premie tegemoet zien ter hoogte de gemiste premies te rekenen vanaf het moment waarop de detentie eindigde. Het moment van herleving van de verzekering – en daarmee van de premieplicht – is ingevolge het eerste lid immers de dag waarop de detentie eindigt, niet de dag waarop de verzekerde het einde van de detentie aan zijn verzekeraar meldt.”
Hieruit volgt dat de verzekering “herleeft” vanaf het moment waarop de detentie eindigt, ook indien de verzekerde verzuimd heeft het einde van de detentie te melden.
4.3.
Tegen de achtergrond van dit wettelijk kader dient onderhavig geschil verder te worden beoordeeld.
4.4.
Om die reden zijn er in ieder geval de volgende vragen voor [eiser] :
- Wanneer eindigde de detentieperiode van [eiser] ?
- Onder II. van het petitum van de dagvaarding vordert [eiser] vergoeding van de schade die hij heeft geleden ten gevolge van het opschorten van de verzekering door Univé. Uit de dagvaarding volgt echter niet welke Schade [eiser] nog meer heeft geleden, naast de onder III. van het petitum gevorderde ziektekosten van het MCL.
[eiser] wordt in de gelegenheid gesteld om in ieder geval hierop nader in te gaan in de door hem te nemen conclusie van repliek.
4.5.
Univé zal vervolgens bij conclusie van dupliek mogen reageren. Zij zal in ieder geval nader moeten toelichten, tegen de achtergrond van het hierboven genoemde toetsingskader, waarom zij van belang acht dat zij [eiser] heeft aangeboden om zich te verzekeren per 1 januari 2016.
4.6.
Na de conclusie van dupliek zal vervolgens vonnis worden gewezen, tenzij een mondelinge behandeling alsnog wenselijk is.
4.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 17 juni 2020 voor conclusie van repliek aan de zijde van [eiser] ;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken door mr. J.A. Verspui in tegenwoordigheid van de griffier op