ECLI:NL:RBGEL:2020:3639

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
8457691 \ VV EXPL 20-48
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van huurder na ontbinding van huurcontract en de maatschappelijke zorgvuldigheid van de verhuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], die in een daklozenopvang verblijft, en de Stichting Volkshuisvesting Arnhem. De eiser had vanaf 6 augustus 2009 een huurwoning van Volkshuisvesting, maar zijn huurovereenkomst werd ontbonden door een verstekvonnis op 17 januari 2018 vanwege oneigenlijk gebruik van de woning. Eiser verzocht Volkshuisvesting om hem een tweede kans te geven, maar dit werd geweigerd op basis van hun beleid om in dergelijke gevallen geen tweede kans te bieden. Eiser vorderde in kort geding dat de weigering om hem als huurder te accepteren onrechtmatig was en dat hij recht had op een huurwoning.

De kantonrechter oordeelde dat Volkshuisvesting een gerechtvaardigd belang had bij het handhaven van hun beleid en dat de maatschappelijke zorgvuldigheid niet werd geschonden door de weigering van eiser als huurder. De rechter benadrukte dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Volkshuisvesting meebrengt dat er bijzondere gevallen kunnen zijn waarin de weigering om een woning te verschaffen in strijd kan zijn met de zorgvuldigheidsplicht. Echter, in dit geval was de ontbinding van de huurovereenkomst en de openstaande schuld van eiser aan Volkshuisvesting voldoende reden voor de verhuurder om de aanvraag van eiser te weigeren.

De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechter concludeerde dat de omstandigheden en de krappe woningmarkt rechtvaardigden dat Volkshuisvesting eiser niet als huurder accepteerde. Dit vonnis benadrukt de afweging tussen de belangen van de huurder en de verhuurder in situaties van oneigenlijk gebruik van huurwoningen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8457691 \ VV EXPL 20-48 \ 398 \ 40140
uitspraak van
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. T.P. Boer
tegen
de stichting
Stichting Volkshuisvesting Arnhem
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij
gemachtigde mr. L. Vrakking
Partijen worden hierna [eiser] en Volkshuisvesting genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties. Betekening ervan is achterwege gebleven daar Volkshuisvesting heeft aangegeven vrijwillig te zullen verschijnen, hetgeen is gebeurd;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling van 19 mei 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft vanaf 6 augustus 2009 de woning aan de [adres] te [plaats] van Volkshuisvesting gehuurd.
2.2.
Bij verstekvonnis van 17 januari 2018 is de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken en is [eiser] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde.
In de daaropvolgende verzetprocedure is dit vonnis bekrachtigd bij de uitspraak van 18 juli 2018.
2.3.
Bij e-mail van 24 juli 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] Volkshuisvesting verzocht hem een tweede kans te geven. Bij e-mail van 25 juli 2018 heeft de gemachtigde van Volkshuisvesting geantwoord dat Volkshuisvesting in overlastzaken geen tweedekansbeleid kent en de executie van het vonnis zal doorzetten.
2.4.
Op 9 augustus 2018 is de betreffende huurwoning ontruimd door tussenkomst van een deurwaarder. Volkshuisvesting heeft vervolgens herstelwerkzaamheden laten uitvoeren in de huurwoning, waaronder het aanbrengen van een isolerende verflaag, omdat de woning helemaal ‘doorrookt’ was. Naar aanleiding van de herstelwerkzaamheden heeft Volkshuisvesting een bedrag van € 6.001,46 aan ‘mutatiekosten’ aan [eiser] in rekening gebracht.
2.5.
Volkshuisvesting heeft daarnaast de betaling van € 2.049,93 aan proces-, ontruimings- en executiekosten en € 113,51 aan huur voor de maand augustus 2018 van [eiser] verlangd.
2.6.
[eiser] heeft ten aanzien van deze claim van Volkshuisvesting geen betalingen verricht.
2.7.
[eiser] heeft zich als woningzoekende tweemaal aangemeld voor een huurwoning van Volkshuisvesting. Ondanks dat hij een paar keer de eerst in aanmerking komende woningzoekende was, heeft Volkshuisvesting [eiser] als huurder geweigerd, (mede) vanwege de openstaande vordering.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad zal vaststellen dat de weigering van Volkshuisvesting om hem als huurder te accepteren onrechtmatig c.q. in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid en Volkshuisvesting zal veroordelen hem toe te laten tot een huurwoning. Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van Volkshuisvesting in de proceskosten en eventuele executiekosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op het volgende. Het (woon)belang van [eiser] prevaleert boven het belang van Volkshuisvesting om [eiser] te weigeren als huurder. [eiser] bevindt zich namelijk in een bijzondere maatschappelijke positie aangezien hij thans in een daklozenopvang verblijft, een minimale uitkering ontvangt waardoor hij afhankelijk is van de sociale huurmarkt en geen enkele mogelijkheid heeft een woning bij de kring van verhuurders in de betreffende regio te verkrijgen.
Door [eiser] te weigeren handelt Volkshuisvesting in strijd met haar maatschappelijke zorgvuldigheidsplicht en daarmee onrechtmatig jegens [eiser]. Volkshuisvesting is daarom, alsmede op grond van de redelijkheid en billijkheid, gehouden [eiser] toe te laten tot een huurwoning en hem niet langer te weigeren.
3.3.
Volkshuisvesting heeft verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van [eiser]. Hij bevindt zich thans in een urgente situatie, daar hij in een daklozenopvang verblijft en verblijf voor langere tijd of zelfs onbepaalde tijd is uitgesloten.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat het Volkshuisvesting in beginsel vrijstaat om te bepalen met wie zij een huurovereenkomst wenst te sluiten. De maatschappelijke verantwoordelijkheid die Volkshuisvesting als toegelaten instelling in de zin van de Woningwet toekomt, brengt echter mee dat zich bijzondere gevallen kunnen voordoen waarin haar weigering om aan een woningzoekende een woning te verschaffen - gelet op de wederzijdse belangen - in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheidsplicht die van haar kan worden gevergd. De vraag is dan ook of in het onderhavige geval Volkshuisvesting een zodanig zwaarwegend belang heeft om de aanvraag van een huurwoning door [eiser] te weigeren en of [eiser] een bijzonder belang heeft om bij Volkshuisvesting een woning te huren. In dat kader geldt het navolgende.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat de voormalige huurovereenkomst is ontbonden als gevolg van oneigenlijk gebruik van de woning aan de zijde van [eiser]. De kantonrechter is van oordeel dat Volkshuisvesting op zichzelf een gerechtvaardigd belang nastreeft bij het door haar gehanteerde beleid om in geval van oneigenlijk gebruik van het gehuurde geen tweede kans te bieden aan een huurder, wiens huurovereenkomst recentelijk wegens wanprestatie is ontbonden. Dat [eiser] mogelijk geen weet heeft gehad van het dit oneigenlijk gebruik, in casu prostitutie-activiteiten in het gehuurde, doet daar niets aan af.
Daarnaast blijkt dat [eiser] een schuld bij Volkshuisvesting heeft laten ontstaan en voortbestaan. Dat [eiser] zich (deels) niet kan verenigen met de door Volkshuisvesting doorbelaste mutatiekosten van € 6.001,46, laat onverlet dat hij in ieder geval ten aanzien van de niet betwiste huur over de maand augustus 2018 (van € 113,51) of de proces- en executiekosten – al dan niet middels een betalingsregeling – een betaling had kunnen verrichten. Dit heeft hij evenwel nagelaten. Ter zitting is voorts gebleken dat er op korte termijn (nog) geen zekerheid kan worden gegeven over de voldoening van de openstaande schuld, ongeacht de hoogte ervan.
4.4.
Onder voormelde omstandigheden, alsmede gelet op het feit dat Volkshuisvesting opereert in een krappe woningmarkt – er dienen zich immers meer woningzoekenden aan dan aan wie Volkshuisvesting woningen kan aanbieden – heeft Volkshuisvesting in dit geval terecht kunnen beslissen [eiser] niet als huurder te accepteren.
4.5.
Dit leidt tot de conclusie dat Volkshuisvesting niet in strijd handelt met haar maatschappelijke zorgvuldigheidsplicht jegens [eiser] door hem thans in de gegeven omstandigheden niet als huurder te aanvaarden. Hetgeen [eiser] heeft aangevoerd is vooralsnog onvoldoende zwaarwichtig om anders te oordelen. De vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Volkshuisvesting begroot op € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op