In deze zaak, behandeld door de meervoudige militaire kamer van de Rechtbank Gelderland, staat de beoordeling van de bevoegdheid van de commandant in een tuchtprocedure centraal. De gestrafte, een korporaal bij het Korps Commandotroepen, werd beschuldigd van schending van de gedragsregels zoals vastgelegd in de Wet militair tuchtrecht (WMT). De commandant had op 5 februari 2020 een beschuldiging uitgereikt, maar de gestrafte betwistte de bevoegdheid van de commandant om deze tuchtprocedure te starten, omdat er geen formele aangifte zou zijn gedaan. De militaire kamer oordeelt dat de commandant wel degelijk aangifte heeft gedaan, hoewel deze niet als zodanig was geformaliseerd door de Koninklijke Marechaussee (KMar). De militaire kamer concludeert dat de termijnen van de WMT zijn nageleefd en dat de commandant bevoegd was om de zaak tuchtrechtelijk af te doen.
De militaire kamer bevestigt de bewezenverklaring van de gedragingen van de gestrafte, die onder andere intimidatie en fysiek geweld omvatten. De opgelegde geldboete van 350 euro wordt verlaagd naar 300 euro vanwege het tijdsverloop in de procedure. De militaire kamer benadrukt dat het militaire tuchtrecht een vorm van snelrecht is en dat de commandant er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de KMar de juiste procedures volgde. De beslissing van de beklagmeerdere wordt bevestigd, met gedeeltelijke verbetering van de strafmaat.