ECLI:NL:RBGEL:2020:3630

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
05/164736-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichten en ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen en levens

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het opzettelijk veroorzaken van een gevaarlijke situatie in zijn woning te Nijmegen op 8 juli 2019. De tenlastelegging omvatte het doorgesneden van de gasslang van het gasfornuis, het opendraaien van de gaskraan, het afplakken van de mechanische ventilatie en het vastplakken van de gordijnen met tape. Dit alles leidde tot een situatie waarin gas zich ophoopte in de woning, wat een aanmerkelijke kans op ontploffing en brand met zich meebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het moment van de feiten een reëel gevaar bestond voor de bewoners van de aangrenzende woningen. De verdachte werd op het moment van de aanhouding aangetroffen in een woning met een sterke gaslucht, en de brandweer had meerdere keren geprobeerd contact te maken zonder succes. De verdachte werd uiteindelijk aangehouden toen hij de deur opendeed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans op een ontploffing had aanvaard door de gasslang door te snijden en gas in zijn woning te laten stromen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing, ondanks het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs was voor opzet. De rechtbank hield rekening met de geestelijke gezondheid van de verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis, en oordeelde dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, en er werd een zorgmachtiging verleend voor noodzakelijke behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/164736-19
Datum uitspraak : 21 juli 2020
Tegenspraak (art. 279 Sv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te [penitentiaire inrichting] , [penitentiair psychiatrisch centrum]
raadsman: mr. B. Pernot, advocaat te Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
15 oktober 2019, 17 december 2019, 10 maart 2020, 12 mei 2020 en 7 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2019 te Nijmegen
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten in een woning,
gelegen aan de [adres 1] ,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de goederen in de woning van verdachte en/of
in de aangrenzende woningen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de aangrenzende woningen,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet,
- de gasslang van het gasfornuis heeft doorgesneden en/of
- ( vervolgens) de gaskraan heeft opengedraaid en/of
- de mechanische ventilatie heeft afgeplakt (met een plastic zak) en/of
- de gordijnen heeft vastgeplakt met tape,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art. 45 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2019 te Nijmegen
ter voorbereiding van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten in een woning,
gelegen aan de [adres 1] ,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de goederen in de woning van verdachte en/of
in de aangrenzende woningen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de aangrenzende woningen,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet,
- een doorgesneden gasslang (van het gasfornuis) en/of
- een met een plastic zak afgeplakte mechanische ventilatie en/of
- met tape vastgeplakte gordijnen,
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 46 Wetboek van Strafrecht )
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de poging tot brandstichting of de voorbereiding daarvan, het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het teweeg brengen van een brand of ontploffing. Verdachte dient integraal te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Op maandag 8 juli 2019 om 13:19 uur kreeg de brandweer Nijmegen een melding van een gaslek/gaslucht in een woning aan de [adres 2] te Nijmegen. Ter plaatse was duidelijk een gaslucht te ruiken. [2] Vervolgens werd een meting gedaan bij de woning aan de [adres 1] , de woning van verdachte. De meter van [bedrijf] , die een maximale concentratie van één volumeprocent aan gas kan meten (een vijfde deel van de onderste explosiegrens), sloeg direct maximaal uit. [3] De brandweer heeft meerdere malen geklopt op de deur van de woning van verdachte, maar kreeg geen gehoor. [4] De woning was volledig afgesloten. De ramen en deuren zaten allemaal dicht. [5] Bij de woning is niet aangebeld omdat een elektrische actie een ontploffing als gevolg zou kunnen hebben. In overleg met de politie is het plan gemaakt om de deur van de woning open te flipperen omdat bij deze methode geen vonken ontstaan. [6] Bij een tweede meting, bij de brievenbus van de voordeur van de woning van verdachte, werd wederom een concentratie van één volumeprocent gas gemeten. Tijdens deze meting werd er geluid gehoord vanuit de woning, zodat duidelijk werd dat zich mogelijk nog iemand in de woning bevond. [7] Vervolgens werd de deur van de woning door de verdachte opengemaakt. [8] Verdachte is daarop direct door de politie aangehouden; het was 14:27 uur. [9] In de woning werd een sterke gaslucht waargenomen. De hoofdgaskraan werd door de brandweer afgesloten. In de keuken was de flexibele slang van het gasfornuis doorgesneden en de gaskraan was opengedraaid. De mechanische ventilatie in de woning was afgeplakt met een plastic zak. Hierdoor ontstond een ophoping van gas in de woning en kon het gas niet weg uit de woning. [10]
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat er langere tijd (ten minste een uur en tien minuten; maar waarschijnlijk aanzienlijk langer, aangezien de buren vanwege een gaslucht om 13.19 uur de brandweer hebben gebeld) gas de niet-geventileerde (want de gordijnen waren vast geplakt met tape en de mechanische ventilatie was afgeplat met een plastic zak) woning van verdachte is ingestroomd. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een grote gasuitstroom binnenshuis een enkel vonkje voldoende is om het onverbrande gas tot ontploffing dan wel tot ontbranding te laten komen. Naar het oordeel van de rechtbank ontstond er in dit geval daadwerkelijk ontploffings- en brandgevaar. Dat niet kon worden gemeten hoe hoog de gasconcentratie precies was, doet aan dit oordeel niet af. Feit is dat er bij eerste meting rond 13:19 uur direct al een concentratie van gas van één volumeprocent werd gemeten waardoor de werkelijke concentratiewaarde dichtbij of inmiddels zelfs over de onderste explosiegrens moet hebben gelegen. Dat er explosiegevaar was en gevaar voor omwonenden en hulpverleners volgt ook uit de verklaringen van getuige [getuige 1] (officier van dienst van de brandweer) [11] en getuige [getuige 2] (uitvoerder van [bedrijf] ) [12] . Dat verdachte kennelijk de stroom in zijn woning had uitgezet maakt niet dat er geen gevaar op ontploffing of brandgevaar (meer) was. Er had ook een andere ontstekingsbron kunnen zijn, zoals een voorwerp dat op de grond zou vallen of langs een muur zou schrapen.
Vervolgens geldt dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing of het veroorzaken van brand. Gelet op het voorgaande was dus sprake van ontploffings- en brandgevaar. Juridisch uitgedrukt betekent dit dat er een aanmerkelijke kans bestond op een ontploffing en brand met gemeen gevaar voor goederen en personen. Door de gasleiding door te snijden – dat moet verdachte zelf hebben gedaan; er werd niemand anders aangetroffen in de woning – en voor langere tijd gas te laten instromen in zijn niet-geventileerde woning terwijl hij nota bene op enig moment het gebonk op de deur door de brandweer moet hebben gehoord, maar de deur (nog) niet opendeed en ook niet de gaskraan heeft dichtgedraaid, heeft verdacht deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Dat hij later wel de deur opendeed doet hieraan niet af omdat op dat moment het explosiegevaar en het brandgevaar met alle gevolgen van dien al bestond.
Dat zich geen explosie heeft voorgedaan en het niet tot ontbranding is gekomen, ligt dus niet aan verdachte. Dat het bij een poging is gebleven komt omdat er geen ontstekingsbron was die het mengsel van gas en zuurstof tot ontploffing heeft gebracht dan wel een brand heeft doen ontstaan en omdat uiteindelijk de instroom van gas in de woning kon worden gestopt en de woning kon worden geventileerd nadat verdachte uiteindelijk toch de deur openmaakte en kon worden aangehouden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan een poging tot het teweeg brengen van ontploffing en een poging tot brandstichting.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks8 juli 2019 te Nijmegen
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
een ontploffing teweeg te brengen en
/ofbrand te stichten in een woning,
gelegen aan de [adres 1] ,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de goederen in de woning van verdachte en
/of
in de aangrenzende woningen en
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de aangrenzende woningen,
levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet,
- de gasslang van het gasfornuis heeft doorgesneden en
/of
- de gaskraan heeft opengedraaid en
/of
- de mechanische ventilatie heeft afgeplakt (met een plastic zak) en
/of
- de gordijnen heeft vastgeplakt met tape,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert primair op:
poging tot opzettelijk brand stichten en of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde delict volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en heeft de rechtbank verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) heeft uitgebreid over verdachte gerapporteerd. De officier van justitie heeft zich op basis van deze beschikbare informatie op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen de Pro Justitia Rapportage NIFP (locatie Pieter Baan Centrum) van 30 april 2020 van de hand van [GZ-psycholoog] (GZ-psycholoog), [psychiater 1] (psychiater) en [psychiater 2] (psychiater), (hierna: PBC-rapportage). Zakelijk weergegeven wordt in de PBC-rapportage het volgende geconcludeerd. In de periode vóór 8 juli 2019 en kort daarna was in ieder geval sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte in de vorm van een ‘ongedifferentieerde schizofreniespectrum en andere psychotische stoornis’. Daarnaast is een stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld, waarvan de ernst en mate niet nader konden worden gespecificeerd. Vanaf in ieder geval april 2019 hebben de paranoïde wanen – verdachte had het idee dat hij door de bovenburen werd gepest – zijn gedrag en functioneren in sterke mate gestuurd. Dit psychotische toestandsbeeld had oordeels- en kritiekstoornissen tot gevolg. Het functioneren van verdachte werd daardoor in grote mate beïnvloed. Indien verdachte tijdens het bewezenverklaarde onder invloed van cannabis of alcohol was, dan kan dat de oordeels- en kritiekstoornissen hebben versterkt. Er wordt geadviseerd om het bewezenverklaarde ten minste verminderd aan verdachte toe te rekenen. Tot slot wordt opgemerkt dat volledige doorwerking van de pathologie in het bewezenverklaarde niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank is op grond van de PBC-rapportage van oordeel dat
nietaannemelijk is geworden dat verdachte op het moment van het bewezen verklaarde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank gaat ervan uit dat het handelen van verdachte (in sterke mate) werd beïnvloed door zijn psychotische toestandsbeeld. Tegelijk gaat de rechtbank er ook van uit dat verdachte op dat moment onder invloed van cannabis was. Immers, eenmaal in detentie, op een extra zorgafdeling, bleek verdachte bij binnenkomst positief te testen op cannabis. Door het gebruik van cannabis is het aannemelijk dat verdachte in ieder geval gedeeltelijk – zij het beperkt – verwijtbaar in een psychotische toestand terecht is gekomen, althans dat door het cannabisgebruik deze toestand is verergerd. Het bewezenverklaarde feit kan daarom wel aan verdachte worden toegerekend. Verdachte is strafbaar. Het verweer van de raadsman van verdachte wordt verworpen.
Overigens is de rechtbank op grond van de PBC-rapportage wel van oordeel dat het bewezenverklaarde
verminderdkan worden toegerekend aan verdachte. Daarop komt de rechtbank nog terug in de hierna volgende paragraaf over de afdoening van deze zaak.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de zorgmachtiging te verlenen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde aan verdachte sterk verminderd toe te rekenen is en een eventuele gevangenisstraf moet worden bepaald op het reeds ondergane voorarrest. Daarbij wordt verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard. Ook is rekening gehouden met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is onder meer gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 17 maart 2020;
- de PBC-rapportage;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 6 mei 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting dan wel tot het teweegbrengen van een ontploffing in zijn woning waarbij gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was. Verdachte heeft zijn omgeving ernstig in gevaar gebracht door de gasleiding door te snijden en ten minste een uur lang zijn niet geventileerde woning vol te laten stromen met gas. Dit is een ernstig feit. Het is aan de alertheid van een bovenbuurvrouw te danken geweest dat politie en brandweer binnen korte tijd ter plaatse waren om erger te voorkomen. Poging tot brandstichting of tot het veroorzaken van een ontploffing, zeker waarbij sprake zijn van omliggende woningen en bewoners, is een misdrijf dat een ernstig inbreuk maakt op de rechtsorde en in de samenleving grote gevoelens van angst, onveiligheid en onrust veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Het rechtvaardigt een gevangenisstraf van langere duur.
Aan de andere kant is het – gelet op de in paragraaf 6 besproken PBC-rapportage – aannemelijk dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank houdt met deze omstandigheid, in het voordeel van verdachte, rekening bij de afdoening van deze zaak.
Uit de PBC-rapportage komt verder naar voren dat, wanneer verdachte zonder enige vorm van ondersteuning of behandeling terug zou keren in de situatie voor het bewezenverklaarde, de paranoïde wanen (zeer waarschijnlijk) aanwezig zullen blijven. Door het ontbreken van ziekte-inzicht zal verdachte niet zelfstandig op zoek gaan naar (medicamenteuze) behandeling hiervoor. Ook het middelengebruik, met name het cannabisgebruik, kan leiden tot toename van de reeds aanwezige paranoïde wanen. Deze wanen, waarbij de bij verdachte aanwezige wraakgevoelens passen, kunnen opnieuw aanzetten tot gewelddadig gedrag. Het risico beperkt zich niet alleen tot de huidige bovenbuurvrouw. Bekend is dat dergelijke paranoïde wanen zich kunnen 'verplaatsen' naar anderen. De kans dat verdachte in de komende periode tot gewelddadig handelen zal komen wordt op basis van de risicotaxatie-instrumenten op korte termijn ingeschat als matig en op langere termijn als hoog. Om het recidivegevaar af te wenden dient verdachte in de eerste plaats medicamenteus behandeld te worden ter vermindering van de psychotische symptomen. Ook een behandelend/begeleidend contact gericht op het leren omgaan met stress en psychotische symptomatologie wordt aanbevolen. Daarbij is een behandeling gericht op abstinentie van cannabis (en eventueel alcohol) eveneens van belang. Tenslotte zou aandacht besteed moeten worden aan het vergroten van beschermende factoren, zoals het vormgeven van dagbesteding en het toewerken naar een passende, mogelijk beschermde woonvorm. Gezien het feit dat verdachte de afgelopen jaren verder niet in aanraking is gekomen met politie en er een lange aanloop is geweest tot het huidige delict, lijkt een eventuele langdurige behandeling niet direct gericht te moeten zijn op beveiliging maar voornamelijk op zorg. Geadviseerd wordt daarom om artikel 2.3 Wfz toe te passen door een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz te verlenen. Het heeft de voorkeur behandeling te starten in een FPA gezien het feit dat daar meer recidive- gestuurd wordt behandeld in vergelijking met de reguliere GGZ. Na het verloop van de machtiging zal de zorg vermoedelijk, vanwege het ontbrekende ziekte-inzicht van verdachte, binnen een civielrechtelijk kader moeten worden verlengd. De verwachting is dat een behandeling, middels een zorgmachtiging en gevolgd door een civielrechtelijk kader, het maatschappelijk gevaar voldoende vermindert, aldus de PBC-rapportage.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte binnen het [penitentiair psychiatrisch centrum] niet mee deed aan het dagprogramma en bij terugkomst uit het PBC de voorgeschreven antipsychotica weigerde. Behandeling voor zijn geestelijke gezondheid vindt verdachte niet nodig. Nu verdachte geen huis meer heeft, is hij bereid mee te werken aan een klinische opname. Verdachte stelt weer cannabis te gaan gebruiken zodra hij hier de kans toe heeft. Verdachte wil graag na detentie terugkeren naar Nijmegen. Op basis van de bevindingen van het NIFP alsmede de indrukken uit het onderzoek van de reclassering die zich kenmerken door het gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht, passiviteit en geen responsiviteit ten aanzien van een medicamenteuze behandeling, ziet de reclassering geen mogelijkheden voor gedragsverandering binnen een strafrechtelijk kader. Een zorgmachtiging binnen schakelartikel 2.3 Wfz lijkt volgens de reclassering de aangewezen weg, omdat verdachte binnen dit kader verplicht opgenomen en medicamenteus behandeld kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de noodzakelijke zorg en behandeling moet krijgen, teneinde de kans op recidive te verminderen. Gelet op de inhoud van de rapportages en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de kans groot dat verdachte zonder verplichte zorg en behandeling een terugval krijgt en zich opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht, met de officier van justitie, verplichte zorg via het civiele kader aangewezen, nu de noodzakelijke zorg en behandeling van verdachte meer dient te omvatten dan uitsluitend opname; een zorgmachtiging (met daarin opgenomen verschillende vormen van verplichte zorg) kan in deze behoefte voorzien. Het verzoekschrift van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging ten aanzien van verdachte is tegelijk met de onderhavige strafzaak behandeld. De rechtbank zal gebruik maken van de in artikel 2.3, eerste lid aanhef en onder 5 van de Wfz gegeven bevoegdheid. De toewijzende beslissing op dit verzoek wordt bij – dat is: tegelijk met – deze uitspraak bij afzonderlijke beschikking (Rekestnummer: C/05/372865 / FA RK 20/2156)
van heden afgegeven.
Naast het afgeven van de zorgmachtiging acht de rechtbank, zoals reeds overwogen, ook een gevangenisstraf op zijn plaats en wel voor de duur van 20 maanden. Daarvan zal een deel voorwaardelijk worden opgelegd. Bij het bepalen van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen dat plaatsing van verdachte bij [forensisch psychiatrische afdeling] direct dient aan te sluiten op de gevangenisstraf. Bij gelegenheid van zijn verhoor in het kader van de verzoekschriftprocedure heeft de geneesheer-directeur van [forensisch psychiatrische afdeling] kenbaar gemaakt dat er ongeveer een maand nodig is om verdachte te plaatsen. Mede gelet op deze termijn zal de rechtbank bepalen dat van de op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden zeven maanden voorwaardelijk zullen zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proeftijd van drie jaar aan het voorwaardelijk deel te verbinden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
7 (zeven) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die op twee jaren wordt bepaald, niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2020.
mr. D.R. Sonneveldt en mr. M.W Stoet zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, basisteam Nijmegen-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019302048, gesloten op 10 juli 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal relaas, p. 2.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 9 en getuige [getuige 1] , p. 7.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 8.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 9 en 10.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 7 en 8.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 9 en 10.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 8.
9.Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, p. 18.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 8.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 8.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 10.