In deze zaak heeft het Openbaar Ministerie (OM) een vordering tot machtiging gijzeling ingediend, waarbij de rechtbank Gelderland op 17 juli 2020 uitspraak deed. De vordering was ingediend in het kader van een ontnemingsmaatregel die eerder was opgelegd aan de veroordeelde, die in 2015 was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 27.437,- aan de Staat. De veroordeelde was niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de veroordeelde geen vaste woon- of verblijfplaats had en dat er meerdere vergeefse pogingen waren gedaan om verhaal te halen. De rechtbank heeft de oude wetsbepalingen toegepast, ondanks de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) op 1 januari 2020. De rechtbank oordeelde dat de vordering van het OM gedeeltelijk kon worden toegewezen, waarbij 180 dagen lijfsdwang werd opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de veroordeelde de mogelijkheid had om de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang te voorkomen door aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de rechtbank de bevoegdheid om kennis te nemen van de vordering bevestigde en de officier van justitie ontvankelijk verklaarde in zijn vordering.