ECLI:NL:RBGEL:2020:3523

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
05/280871-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksuele handelingen met een persoon in een toestand van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 november 2019 te Beekbergen, waar de verdachte seksuele handelingen heeft verricht met een vrouw die onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, waardoor zij niet in staat was om haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verkrachting, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het plegen van seksuele handelingen met iemand van wie hij wist dat deze in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, is bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en heeft een schadevergoeding van € 1.977,20 toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05.280871.19
Datum uitspraak : 16 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Arnhem.
Raadsvrouw: mr. L.S. ter Haar, advocaat in Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
5 maart 2020, 2 april 2020, 7 mei 2020 en 2 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 juli 2020 op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader is omschreven, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2019 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, althans in de Provincie Gelderland, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het eenmaal of meerdere malen brengen/duwen van zijn, verdachtes vinger(s) en/of penis in de vagina van die [benadeelde] ,
welk geweld en/of een andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin heeft/hebben bestaan dat
- de deuren van de personenauto waarin die [benadeelde] zich als passagier op de bijrijdersstoel bevond, waren afgesloten en die [benadeelde] die personenauto aldus niet (gemakkelijk) kon verlaten en/of
- die [benadeelde] (haar telefoon zoekend) achterstevoren op haar knieën op de (naar achteren gezette) autostoel zat, met haar gezicht naar de achterbank gericht en/of daardoor in haar bewegingsvrijheid werd beperkt en/of
- verdachte achter die [benadeelde] is gekomen en/of op haar (onder)benen heeft geleund,
- verdachte de broek en/of de onderbroek van die [benadeelde] naar beneden heeft getrokken en/of
- verdachte die [benadeelde] tegen de leuning van die passagiersstoel heeft geduwd/gedrukt en/of
- verdachte zijn hand op de mond van die [benadeelde] heeft gedrukt/gelegd en/of
- verdachte met zijn hand de hals van die [benadeelde] heeft vastgepakt en de keel heeft dichtgeknepen en/of haar de adem heeft benomen en/of
- verdachte voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan en/of
- verdachte die [benadeelde] heeft overrompeld met zijn handelingen en/of
- verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn fysiek overwicht en/of misbruik heeft gemaakt van het feit dat die [benadeelde] onder invloed van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol was en/of
- verdachte (meermalen) voorbij is gegaan aan verbale en/of non-verbale signalen van verzet van die [benadeelde] ;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2019 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, althans in de Provincie Gelderland, althans in Nederland, met [benadeelde] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, (namelijk dat zij verkeerde onder invloed van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol), dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed, dat [benadeelde] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het eenmaal of meerdere malen brengen/duwen van zijn, verdachtes vinger(s) en/of penis in de vagina van die [benadeelde] .

2.Overwegingen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verkrachting. Zij meent dat het dossier voldoende steunbewijs bevat dat de seks in de auto van verdachte niet vrijwillig is geweest. Ten overvloede heeft de officier van justitie ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde opgemerkt dat uit het rapport van het NFI blijkt dat het alcoholpromillage bij het slachtoffer dusdanig hoog was dat dit bij haar leidde tot een situatie waarin zij minder goed in staat is geweest om haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden. Verdachte wist dat zij veel alcohol had gedronken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft zij betoogd dat de verklaringen van aangeefster inconsistent zijn, tegenstrijdigheden bevatten en dus onbetrouwbaar zijn. Niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seks. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden bewezen dat aangeefster bewusteloos, verminderd bewust of in een lichamelijke onmacht verkeerde. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte van een dergelijke toestand van de aangeefster wetenschap had. Nu elke vorm van opzet ontbreekt, dient hij ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak primair tenlastegelegde
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich veelal kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de (veronderstelde) seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte. Wanneer dan de verdachte de seksuele handelingen ontkent of zoals in dit geval verdachte ontkent dat sprake is geweest van dwang, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn uitsluitend deze verklaringen echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor een bewezenverklaring moet er sprake zijn van steunbewijs dat niet alleen van dezelfde bron afkomstig mag zijn.
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Dat is het geval als de verdachte door geweld of een feitelijk dwingen (of bedreiging hiermee) opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer seksuele handelingen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, tegen haar wil heeft geduld.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde verkrachting heeft gepleegd. Door verdachte wordt betwist dat de seksuele handelingen in de auto onder dwang hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en verdachte op dit punt sterk uiteenlopen. Het dossier bevat aanwijzingen die de verklaringen van aangeefster ondersteunen, in zoverre dat daaruit kan worden afgeleid dat er in de auto iets is gebeurd wat aangeefster niet heeft gewild. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt echter daaruit onvoldoende dat de seksuele handelingen onder de voor het bewijs van verkrachting vereiste dwang hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair tenlastegelegde [1]
Aangeefster heeft verklaard dat ze in de nacht van 21 op 22 november 2019 is gaan stappen op en nabij de Korenmarkt. Ze is die nacht met een jongen in diens auto meegegaan. Het was toen tussen 4.00 en 5.00 uur. Op een parkeerplaats is de auto gestopt. Verdachte is toen achter haar gaan zitten, terwijl zij achterwaarts met haar knieën op de passagiersstoel zat. Hij heeft eerst zijn vinger en daarna zijn penis in haar vagina gedaan. [2]
Van aangeefster is onder meer bloed afgenomen dat door het NFI is onderzocht. Geconcludeerd is dat de geschatte ethanolconcentratie in het bloed ten tijde van het voorval ongeveer zal hebben gelegen tussen 1,5 mg/ml en 3,3 mg/ml. Toegelicht wordt dat 1,5 mg/ml een concentratie is waarbij, bij een gematigde gebruiker, onder andere coördinatiestoornissen, onvaste gang, onduidelijk spreken en gedragsveranderingen kunnen optreden. 3,3 mg/ml is een concentratie waarbij, bij een gematigde gebruiker, onder andere het niet zelfstandig kunnen staan, onsamenhangende spraak, slechte spiercontrole/functie en ernstige verstoring van waarneming en beoordelingsvermogen kunnen optreden. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij gisternacht, de rechtbank begrijpt 22 november 2019, tussen 1.00 uur en 1.30 uur in Arnhem was. Hij is naar de Korenmarkt gegaan en heeft daar een meisje leren kennen. Ze zijn samen naar een bar, genaamd [naam 1] , gegaan waar ze bier hebben gedronken. Volgens verdachte was het tegen 5.00 uur toen ze daar weggingen. [4] Ze zijn naar de parkeerplaats, de Blauwe Golven, gelopen waar zijn auto stond. Hij is naar de snelweg gereden en heeft bij Beekbergen de afslag genomen. Op de daar gelegen parkeerplaats heeft hij zijn auto in een hoekje geparkeerd en seks met het meisje gehad. [5] Hij is met zijn penis in haar vagina geweest. Met zijn handen is hij tussen haar kruis en schaamlippen geweest. [6]
Verdachte heeft verder verklaard dat het meisje dronken was. Ze wankelde alle kanten op en had geen evenwicht. Hij weet niet of het meisje besefte wat ze deed. Op de carpoolplaats waar hij het meisje moest afzetten kwam ze constant verward over.
Verdachte was door het drinken van de alcohol niet zodanig onder invloed dat het iets met hem deed. [7]
De getuige [naam 2] heeft verklaard dat hij om 06.30 uur had afgesproken op de carpoolplaats. Er kwam een meisje aan dat een beetje overstuur was / huilde. Het meisje maakte een verwarde indruk. Ze had moeite om normale speech te houden. Het kwam op de getuige over alsof ze gedrogeerd was. Toen zag de getuige die jongen (de rechtbank begrijpt: de verdachte). De getuige vroeg wat er was gebeurd. De verdachte zei: dat meisje is dronken dat zie je toch. [8]
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert in een toestand tussen waakzaamheid en “geheel van de wereld zijn”, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens en handelingen van een ander. Deze bepaling ziet op situaties waarbij de dader bewust seksueel misbruik maakt van de omstandigheid dat het slachtoffer in onvoldoende mate in staat is zijn of haar wil te bepalen omtrent het hebben van seks met een ander. Dit onvermogen vloeit voort uit een toestand van verminderd bewustzijn. Die toestand kan (ook) zijn oorzaak vinden in het gebruik van alcohol, drugs of bepaalde medicijnen.
De rechtbank stelt op grond van voormelde bewijsmiddelen vast dat verdachte op
22 november 2019 op een parkeerplaats in de buurt van afslag Beekbergen seksuele handelingen heeft verricht bij aangeefster. Uit het bloedonderzoek dat het NFI heeft verricht, maakt de rechtbank op dat aangeefster een dermate hoge concentratie ethanol in haar bloed had dat dit bij haar leidde tot een situatie waarin zij minder goed in staat is geweest om haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden. De rechtbank ziet dit bevestigd in aangeefsters verklaring dat zij zich niet alles meer kan herinneren van die uitgaansnacht [9] en in de verklaring van de getuige [naam 2] . Ook de verklaring van verdachte dat aangeefster dronken was, wankelde en geen evenwicht had, dat hij niet wist of ze besefte wat ze deed en dat ze constant verward overkwam wijst daarop. Deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leiden de rechtbank tot de conclusie dat aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte, gelet op zijn voornoemde uitlatingen over de toestand van aangeefster, minst genomen weet van de aanmerkelijke kans dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Door desondanks seksuele handelingen bij haar te verrichten heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat aangeefster in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, waardoor zij niet of niet voldoende in staat was weerstand te bieden tegen die seksuele handelingen, ook bewust aanvaard, te meer nu hij heeft verklaard dat hijzelf niet zodanig onder invloed was dat het iets met hem deed.
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 november 2019 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, althans in de Provincie Gelderland,
althans in Nederland,met [benadeelde] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van
bewusteloosheid,verminderd bewustzijn
of lichamelijke onmachtverkeerde, (namelijk dat zij verkeerde onder invloed van
(een aanzienlijke hoeveelheid
)alcohol),
dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed,dat [benadeelde] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het
eenmaal ofmeerdere malen brengen/duwen van zijn, verdachtes vinger(s) en
/ofpenis in de vagina van die [benadeelde] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen bij een jonge vrouw die door fors alcoholgebruik in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde. Hij heeft daardoor op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, terwijl zij op dat moment erg kwetsbaar was. De ervaring leert dat een strafbaar feit als het onderhavige grote impact heeft op het slachtoffer en vaak leidt tot psychische schade. Uit het dossier komt verder nog naar voren dat het slachtoffer heeft geprobeerd het alarmnummer 112 te bellen. Aannemelijk is dat dit door toedoen van verdachte niet is gelukt en dat hij haar ervan heeft weerhouden hulp te zoeken.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de justitiële documentatie. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 24 februari 2020. Volgens de reclassering kan het risico op recidive en op letselschade niet worden ingeschat en wordt het risico op onttrekken aan voorwaarden ingeschat als laag. Geadviseerd wordt verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank acht een gevangenisstraf van acht maanden passend en geboden. Voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding. De straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring.

8. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.477,20 te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • € 335,61 voor de eigen bijdrage van de zorgverzekering;
  • € 91,59 voor reiskosten;
  • € 50,00 voor kleding;
  • € 5.000,00 voor immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering volledig toewijsbaar met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om afwijzing van de vordering gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De raadsvrouw meent dat de vordering dermate complex is dat deze zich niet leent voor afdoening in het strafproces. Zij heeft ten aanzien van de immateriële schade naar voren gebracht dat het geestelijk letsel niet is onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank zal de vordering, voor zover dit de materiële schade betreft, volledig toewijzen. De gestelde schade is genoegzaam met stukken onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat de benadeelde partij, gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit (de normschending), en de daardoor gemaakte grove inbreuk op haar persoonlijke integriteit, in haar persoon is aangetast op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. In de omstandigheid dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, waarbij van de voor verkrachting vereiste uitoefening van dwang geen sprake is, ziet de rechtbank aanleiding tot matiging van het gevorderde bedrag. De rechtbank acht in dit geval een bedrag van € 1.500,00 billijk.
De vordering wordt dus toegewezen tot een bedrag van € 1.977,20 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019.
De benadeelde partij zal in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij zal zich voor dat deel van de vordering tot de burgerlijke rechter kunnen wenden.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
  • beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en
mr. J.H.B. Bemelmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2020.
Mr. Bemelmans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [naam 3] en [naam 4] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden Arnhem, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019520835, gesloten op 11 februari 2020, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , p. 68-69, 72-73.
3.Verkort rapport NFI van 24 april 2020.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 198, 200-201.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2020.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 205-206.
7.Processen-verbaal van verhoor van verdachte, p. 201-204, 228.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 110.
9.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , p. 071.