ECLI:NL:RBGEL:2020:3507

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
8479095
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet tijdens arbeidsongeschiktheid en overtreding van nevenwerkzaamhedenbeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Eenzet Carwash B.V. [eiser] was sinds 1 november 1998 in dienst bij Eenzet en was vanaf 5 april 2019 arbeidsongeschikt. Tijdens zijn arbeidsongeschiktheid heeft hij op 17 en 24 maart 2020 werkzaamheden verricht voor een klant van Eenzet, wat in strijd was met de arbeidsovereenkomst. Eenzet heeft hem op 26 maart 2020 op staande voet ontslagen, omdat hij zich niet aan de afspraken hield en onrechtmatig nevenwerkzaamheden verrichtte. [eiser] heeft het ontslag betwist en verzocht om toekenning van verschillende vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding en transitievergoeding. Eenzet heeft het verzoek afgewezen en stelde dat [eiser] ernstig verwijtbaar had gehandeld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat [eiser] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid werkzaamheden heeft verricht in strijd met de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de verzoeken van [eiser] tot betaling van vergoedingen afgewezen, met uitzondering van het verzoek om achterstallig loon over de maanden oktober 2019 tot en met februari 2020, dat is toegewezen. Tevens is [eiser] veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding aan Eenzet.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8479095 \ HA VERZ 20-24 \ 42693 \ 34124
uitspraak van 15 juli 2020
beschikking
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde L.M.G. Heskamp
en
de besloten vennootschap
Eenzet Carwash B.V.
gevestigd te Andelst
verwerende partij
gemachtigde mr. M.F.M. Groot Kormelink
Partijen worden hierna [eiser] en Eenzet genoemd.

1.De procedure

1.1.
De procedure is ingeleid met het verzoekschrift van [eiser] met producties 1 tot en met 9 strekkende tot toekenning van een billijke vergoeding, transitievergoeding alsmede de gefixeerde schadevergoeding na ontslag op staande voet.
1.2.
Eenzet heeft op 11 juni 2020 een verweerschrift, tevens inhoudende een tegenverzoek ingediend met producties 1 tot en met 17.
1.3.
Op 17 juni 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden door middel van een skypezitting. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Heskamp. Eenzet is verschenen bijgestaan door mr. Groot Kormelink en vertegenwoordigd door de heer [naam 1].
1.4.
Tot slot is de datum van de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 november 1998 in dienst getreden bij Eenzet, laatstelijk in de functie van magazijnmedewerker, inkoopmedewerker en projectleider. Het laatstgenoten salaris van [eiser] bedraagt € 5.139,14 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is opgenomen:
“G.14. De werknemer gaat aan de werkgever toestemming om op zijn bruto salaris een bijdrage voor aanvullende ziektegeldverzekering in te houden. Voor 1997 is die vastgesteld op 0,77%.
Ingeval van ziekte krijgt de werknemer via de werkgever, maximaal gedurende één jaar, zijn salaris 100% uitbetaald.
(…)
I. Het is de werknemer verboden tijdens de dienstbetrekking in enigerlei vorm werkzaam te zijn voor een andere werkgever of opdrachtgever, danwel direct of indirect als ook financieel in welke vorm dan ook in een ander bedrijf betrokken te zijn, dan wel zaken te doen voor eigen rekening bij cliënten van het bedrijf. Tevens is het de werknemer verboden om hetzij gedurende hetzij na de dienstbetrekking in zijn financieel eigenbelang enig gebruik te maken van zodanige bevoegdheid.
Bij elke overtreding van een der in dit artikel vermelde verboden verbeurt de werknemer een dadelijk opeisbare boete van tweeduizend gulden, onverminderd zijn verplichting tot vergoeding van de verdere schade van de werkgever voorzover deze dit bedrag overtreft en onverminderd diens bevoegdheid tot ontslag op staande voet, indien het verbod gedurende de dienstbetrekking wordt overtreden.”
2.3.
[eiser] is vanaf 5 april 2019 arbeidsongeschikt. [eiser] zou vanaf 16 maart 2020 gaan starten met het verrichten van re-integratiewerkzaamheden. Op 13 maart 2020 heeft [eiser] aan de heer [naam 1], directeur van Eenzet, telefonisch laten weten dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd, dat hij als gevolg van medicatiegebruik niet kan autorijden en om die reden op 16 maart 2020 niet kan starten met zijn re-integratiewerkzaamheden.
2.4.
Eenzet ontving op 18 maart 2020 van een anonieme tipgever een foto waaruit zou blijken dat [eiser] op 17 maart 2020, gekleed in de werkkleding van Eenzet en met de bedrijfsauto van Eenzet, werkzaamheden heeft uitgevoerd aan de carwash installatie van de firma Loman (een wasstraat in Heteren), een klant bij Eenzet. Ook ontving Eenzet de mededeling dat [eiser] op 24 maart 2020 mogelijk opnieuw aldaar werkzaamheden zou gaan uitvoeren. Eenzet heeft hierin aanleiding gezien [naam 2] bedrijfsrecherche in te schakelen.
2.5.
Op 24 maart 2020 heeft [naam 2] bedrijfsrecherche een observatie uitgevoerd. In het daartoe opgestelde rapport is opgenomen:
“Gedurende de op dinsdag 24 maart 2020 uitgevoerde observatie, werd vastgesteld dat de heer [eiser] werkzaamheden uitvoerde in de door de heer [naam 1] opgegeven wasstraat te Heteren. Tevens werd vastgesteld dat de heer [eiser] een koffer bij zich had, waarvan de omschrijving overeenkwam met de door de heer [naam 1] opgegeven twee verdwenen koffers.”
2.6.
Bij brief van 26 maart 2020 heeft Eenzet, bij brief van haar gemachtigde, [eiser] op staande voet ontslagen:
“In vervolg op het gesprek van donderdag 26 maart 2020 tussen u en de heren [naam 1] [naam 3] bevestig ik u hierbij dat de besloten vennootschap Eenzet Carwash B.V. (hierna: Eenzet) zich genoodzaakt heeft gezien uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen op grond van een dringende reden. Ter toelichting dient het volgende.
(…)
Eenzet heeft geconstateerd dat u op dinsdag 24 maart 2020 tijdens uw arbeidsongeschiktheid werkzaamheden, aan een door Eenzet aangelegde wasstraat, heeft verricht bij een klant van Eenzet. De werkzaamheden zijn verricht bij Carwash Loman te Heteren. De werkzaamheden zijn niet in opdracht van Eenzet uitgevoerd en er was ook geen toestemming van Eenzet om deze werkzaamheden uit te voeren tijdens uw arbeidsongeschiktheid.
Op deze feitelijke constatering gaf u eerste aan van niets te weten. U was naar eigen zeggen de 24e niet eens in Heteren geweest. Later heeft u aangegeven dat u daar mogelijk (toch) wel bent geweest maar geen werkzaamheden zou hebben uitgevoerd. Hoe een en ander zich verhoudt met uw onmogelijkheid om auto te rijden, wegens uw gestelde medicijngebruik, heeft u niet nader verklaard.
Bijkomend is de situatie dat u op vrijdag 13 maart 2020 de heer [naam 1] heeft gebeld ten aanzien van de geplande re-integratieactiviteiten die vanaf 16 maart 2020 zouden starten. De re-integratieactiviteiten zouden toezien op het beginnen met het uitvoeren van beperkte re-integratiewerkzaamheden voor de duur van 2 uur per dag. U heeft de heer [naam 1] op 13 maart laten weten dat u de werkzaamheden op 16 maart niet zou kunnen uitvoeren omdat u een terugval had gekregen. Daarbij maakte u weer gebruik van medicatie, naar uw eigen zeggen, oxazepam, waardoor u geen auto mocht besturen. Overigens, u bent zelf met de auto naar het gesprek van vanochtend gereden.
Op dinsdag 17 maart 2020 is uw bedrijfsauto (van Eenzet) gezien tussen 18.00 uur en 19.15 uur bij de wasboxen van Carwash Loman te Heteren. Tevens bent u op dat moment aldaar gezien terwijl u in de werkkleding van Eenzet werkzaamheden aan de wasstraat uitvoerde.
(…)
Uit de rapportage van Hoffman Bedrijfsrecherche, welke Eenzet aan het eind van woensdag 25 maart 2020 heeft ontvangen, bleek dat u daadwerkelijk op dinsdag 24 maart 2020 bent gesignaleerd terwijl u werkzaamheden uitvoerde bij Carwash Loman te Heteren. Zowel u als de auto van uw vrouw zijn op beeld vastgelegd.
(…)
In uw arbeidsovereenkomst is het u uitdrukkelijk verboden direct of indirect activiteiten voor een andere opdrachtgever/werkgever uit te voeren, dan wel direct of indirect financieel een belang te hebben bij een ander bedrijf, dan wel werkzaamheden voor eigen rekening uit te voeren bij klanten van Eenzet. Op deze overtreding staat een geldelijke boete van NLG 2.000 (€907,56) met daarnaast de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst direct te beëindigen door een opzegging wegens een dringende reden.(…)
Dit betekent dat uw dienstverband op en ingaande 26 maart 2020 met onmiddellijke ingang is geëindigd op grond van een dringende reden, te weten het onrechtmatig uitvoeren van, in de arbeidsovereenkomst verboden, werkzaamheden in opdracht van derden tijdens uw arbeidsongeschiktheid. Tevens wordt u verweten dat u kennelijk een leugenachtige verklaring heeft afgegeven over uw beperkingen om vanaf 16 maart 2020 de re-integratiewerkzaamheden bij Eenzet voor de duur van 2 uur per dag te hervatten.(…)”
2.7.
Bij brief van 30 maart 2020 heeft [eiser] Eenzet geïnformeerd dat hij niet akkoord gaat met het ontslag.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[eiser] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Eenzet te veroordelen tot betaling van het achterstallige loon tot en met februari 2020 ter hoogte van € 2.448,44 bruto, alsmede tot betaling van het 100% bruto salaris van de maand maart;
II. Eenzet te veroordelen tot betaling van 48,55 vakantiedagen;
III. Eenzet te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voor te duren / van rechtswege zou zijn geëindigd, één en ander conform artikel 7:677 lid 2 e.v., in totaal een bedrag van € 22.201,08 bruto;
IV. Eenzet te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 38.971,63 bruto;
V. in het geval wordt geoordeeld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [eiser], verzoekt [eiser] om met toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW Eenzet te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 38.971,63 bruto;
VI. Eenzet te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 249.496,80 bruto dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
VII. Eenzet te veroordelen aan [eiser] een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken, waarin de bedragen en betalingen zoals genoemd onder I. tot en met VI. zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, met een maximum van € 10.000,00 voor elke dag na twee dagen na de datum van de beschikking dat [eiser] niet voldoet aan de beschikking;
VIII. Eenzet te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform staffel WIK;
IX. Eenzet te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder I. tot en met VII. genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
X. Eenzet te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de te wijzen beschikking;
XI. voor recht te verklaren dat aan de opzegging van Eenzet geen dringende reden ten grondslag ligt en/of onverwijld aan hem is medegedeeld.
3.2.
[eiser] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen. Volgens [eiser] heeft hij enkel een goede vriend geholpen en hij betwist dat sprake is van nevenwerkzaamheden. Het is nooit de bedoeling van [eiser] geweest om Eenzet in diskrediet te brengen. [eiser] is op advies van de praktijkondersteuner op 16 maart 2020 niet gestart met zijn re-integratiewerkzaamheden zodat geen sprake is van het niet meewerken aan herstel. Van een dringende reden voor het ontslag op staande voet is geen sprake.
[eiser] verzoekt om toekenning van de billijke vergoeding, transitievergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en een aantal nevenverzoeken, zoals loondoorbetaling en uitbetaling van vakantiedagen.
3.3.
Het verweer van Eenzet strekt tot afwijzing van de verzoeken van [eiser]. Eenzet voert – kort gezegd – aan dat [eiser] onrechtmatig concurrerende werkzaamheden in opdracht van derden heeft uitgevoerd tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. Daarbij verwijt Eenzet [eiser] dat [eiser] leugenachtig heeft verklaard over deze werkzaamheden en over de (on-)mogelijkheid om wegens medicatiegebruik de re-integratiewerkzaamheden te hervatten. Als gevolg van deze handelswijze is Eenzet het vertrouwen in [eiser] volledig verloren, zodat zij het dienstverband op rechtsgeldige wijze heeft beëindigd door het ontslag op staande voet. [eiser] kan derhalve geen aanspraak maken op de door hem verzochte vergoedingen, noch op de transitievergoeding omdat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, aldus [eiser].
Ook de loonvordering van [eiser] moet worden afgewezen. Eenzet heeft conform de geldende cao het loon tijdens ziekte aan [eiser] uitbetaald. Ook zijn de openstaande verlofdagen aan [eiser] uitbetaald, aldus Eenzet.
3.4.
Bij wijze van tegenverzoek heeft Eenzet de kantonrechter verzocht om [eiser] te veroordelen tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging. [eiser] heeft geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek omdat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld jegens Eenzet.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft niet om vernietiging van het ontslag op staande voet verzocht zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat [eiser] daarin heeft berust. Gelet op de ingediende verzoeken van [eiser] dient desondanks te worden beoordeeld of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
4.2.
Als dringende reden voor de werkgever voor een ontslag op staande voet worden op grond van artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de prestaties van de werknemer in het verleden, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.3.
[eiser] heeft erkend dat hij op 17 en 24 maart 2020 aanwezig is geweest bij Carwash Loman in Heteren. Verder heeft hij erkend dat hij op 24 maart 2020 (lichamelijke) werkzaamheden heeft verricht bij Carwash Loman, hetgeen ook volgt uit de rapportage van [naam 2] Bedrijfsrecherche (r.o. 2.4.). De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] hiermee aan Eenzet een gegronde reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet. Hiervoor is van belang dat [eiser], in samenspraak met het door Eenzet ingeschakelde re-integratiebureau, op 16 maart 2020 zou starten met lichte re-integratiewerkzaamheden voor twee uur per dag. [eiser] heeft zich echter op 13 maart 2020 vermeerderd arbeidsongeschikt gemeld wegens medicatiegebruik. [eiser] zou als gevolg van het medicatiegebruik niet in staat zijn om auto te rijden en kon om die reden op 16 maart 2020 niet starten met zijn re-integratiewerkzaamheden. Vervolgens heeft [eiser] zichzelf er echter kennelijk wel toe in staat geacht om op 17 en 24 maart 2020 met de auto naar Carwash Loman te gaan en aldaar, in ieder geval op 24 maart 2020, gedurende zijn arbeidsongeschiktheid en in strijd met artikel I van de arbeidsovereenkomst (r.o. 2.2.), (neven-)werkzaamheden te verrichten. Blijkens het rapport van [naam 2] heeft [eiser] daarbij lichamelijke werkzaamheden verricht (
Tijdens de observatie liep, bewoog en bukte betrokkene, voor zover waarneembaar zonder enige lichamelijke beperkingen. Tevens zat betrokkene diverse keren, bij het verrichten van handelingen in de wasstraat, enige tijd op zijn knieën.Blz. 11 onder 20.36 uur
)en is hij in ieder geval drie uur aanwezig geweest.
4.4.
Door tijdens zijn arbeidsongeschiktheid en in strijd met de arbeidsovereenkomst werkzaamheden bij een derde te verrichten, heeft [eiser] ernstig verwijtbaar gehandeld jegens Eenzet. Daarbij weegt zwaar dat hij zichzelf in eerste instantie vermeerderd arbeidsongeschikt had gemeld wegens medicatiegebruik en dat hij vervolgens wel werkzaamheden is gaan verrichten bij Carwash Loman, notabene een klant van Eenzet. Dat [eiser] slechts een vriendendienst zou hebben verricht, neemt dat niet weg. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat van Eenzet redelijkerwijs niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst met [eiser] te laten voortduren. Aan de stelling van [eiser] dat het ontslag niet onverwijld zou zijn gegeven wordt voorbijgegaan. Eenzet heeft nadat zij op 24 maart 2020 het rapport van [naam 2] Bedrijfsrecherche ontving, op 26 maart 2020 met [eiser] gesproken over de aan hem verweten gedragingen. Diezelfde dag is het ontslag op staande voet verleend. Eenzet heeft hiermee voldoende voortvarend gehandeld.
4.5.
Het vorenstaande brengt met zich dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De gevolgen van het ontslag zijn ingrijpend. [eiser] heeft 22 jaar (grotendeels) zonder problemen bij Eenzet gewerkt. [eiser] heeft ook aangegeven dat hij het altijd erg naar zijn zin heeft gehad bij Eenzet. Een plotseling einde van zo’n dienstverband heeft dus een grote impact, zowel emotioneel als financieel. Dit is meegewogen. Afgezet tegen de ernst van zijn gedragingen, is dit toch van onvoldoende gewicht om te oordelen dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven. De door [eiser] verzochte verklaring voor recht dat aan de opzegging van Eenzet geen dringende reden ten grondslag lag en/of dat deze niet onverwijld is gegeven, wordt derhalve afgewezen.
Transitievergoeding, billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding.
4.6.
Nu er geen sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW is er ook geen grond om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW. De verzochte billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding missen derhalve grondslag en worden afgewezen.
4.7.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW is geen transitievergoeding verschuldigd indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. [eiser] heeft de kantonrechter verzocht om met toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW en in afwijking van artikel 7:673 lid 7 sub c BW de transitievergoeding aan hem uit te betalen. Op grond van artikel 7:673 lid 8 BW kan de kantonrechter, ondanks dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, de transitievergoeding alsnog geheel of gedeeltelijk aan de werknemer toekennen indien het niet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiser] heeft echter nagelaten zijn verzoek op dit onderdeel te voorzien van een onderbouwing. Ook overigens wordt geen aanleiding gezien op grond van genoemd artikel een vergoeding toe te kennen. Met de toepassing van dit artikel dient de rechter immers terughoudend om te gaan (‘luizengaatje’). In de parlementaire geschiedenis van artikel 7:673 lid 8 BW is als voorbeeld genoemd een relatief kleine misstap na een heel lang dienstverband (Memorie van Toelichting Kamerstukken II 33 818, nr 3, p. 113). De kantonrechter is van oordeel dat het niet toekennen van een transitievergoeding in dit geval niet onaanvaardbaar is. Van een relatief kleine misstap is geen sprake. Verwezen wordt naar hetgeen is overwogen onder 4.4. De verzochte transitievergoeding wordt dan ook afgewezen.
Loon en vakantiedagen
4.8.
[eiser] stelt dat Eenzet over de maanden oktober 2019 tot en met februari 2020 in totaal een bedrag van € 2.448,44 te weinig aan loon heeft betaald en over de maand maart 2020 een bedrag van € 5.139,14 bruto. [eiser] beroept zich hierbij op artikel G14 van de arbeidsovereenkomst waarin is opgenomen dat tijdens ziekte 100% van het salaris wordt doorbetaald.
Eenzet heeft aangevoerd dat de bepaling waarop [eiser] zich beroept in de periode tussen 1998 en 2000 is gewijzigd. Eenzet betaalt conform artikel 67 van de algemeen verbindend verklaarde cao voor het Metaalbewerkingsbedrijf de eerste zes maanden tijdens ziekte loon 100% van het loon en daarna 90%.
4.9.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Hoewel de cao algemeen verbindend is verklaard en deze dus ook van toepassing is op de overeenkomst van [eiser], is in artikel 1 van de cao bepaald dat sprake is van een minimum cao. Dit betekent dat daarvan in de arbeidsovereenkomst in het voordeel van de werknemer kan worden afgeweken. In artikel G.14. van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [eiser] tijdens ziekte 100% van het salaris krijgt doorbetaald (r.o. 2.2.). Nu gesteld noch gebleken is dat partijen bij een nadere overeenkomst hieromtrent andere afspraken hebben gemaakt, geldt deze bepaling in de arbeidsovereenkomst onverkort. Dit betekent dat Eenzet gehouden was het loon over de periode oktober 2019 tot en met februari 2020 100% door te betalen. Het verzoek van [eiser] om Eenzet te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.448,44 bruto aan achterstallig loon over die periode wordt derhalve toegewezen.
4.10.
Wat betreft het salaris over de maand maart 2020 geldt dat Eenzet gehouden is het loon tot en met de datum van het ontslag, 26 maart 2020, aan [eiser] te voldoen. Dit betreft een bedrag van € 4.310,25 bruto (€ 5.139,14 / 100 x 26 dagen). Dit bedrag wordt derhalve toegewezen, met dien verstande dat op dit bedrag in mindering dient te strekken het netto-equivalent van het bedrag aan loon over de maand maart 2020 dat Eenzet reeds aan [eiser] heeft voldaan.
4.11.
[eiser] verzoekt verder de betaling van nog openstaande vakantiedagen. Volgens [eiser] heeft hij over het jaar 2019 recht op uitbetaling van 41,30 vakantiedagen en over 2020 7,25 vakantiedagen. In 2019 zou hij in eerste instantie verlof opnemen maar als gevolg van zijn ziekte heeft hij deze dagen nooit opgenomen, aldus [eiser].
Eenzet heeft het verzoek van [eiser] gemotiveerd betwist. Eenzet heeft aangevoerd dat [eiser] in 2019 36 verlofdagen heeft opgenomen en dat zij het restant over 2019 en 2020 bij de eindafrekening aan [eiser] heeft betaald. Ter onderbouwing verwijst Eenzet naar de verlofregistratie, de eindafrekening alsmede de e-mail van [eiser] van 11 december 2018, waarin hij het betreffende verlof aanvraagt. Volgens Eenzet heeft [eiser] nooit aangegeven dat hij zijn geplande verlofdagen niet heeft genoten, zodat Eenzet niet gehouden is deze verlofdagen alsnog aan [eiser] uit te betalen.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van Eenzet lag het op de weg van [eiser] om zijn stellingen op dit onderdeel nader te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten. Dit betekent dat het verzoek van [eiser] tot uitbetaling van nog openstaande vakantiedagen wordt afgewezen.
Netto- bruto specificatie
4.12.
Eenzet wordt veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke netto- brutospecificatie van hetgeen hij op grond van deze beschikking nog aan [eiser] verschuldigd is. In hetgeen [eiser] daartoe heeft aangevoerd ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te koppelen.
Buitengerechtelijke kosten
4.13.
De door [eiser] verzochte betaling van de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen nu dit verzoek niet is voorzien van een onderbouwing.
Gefixeerde schadevergoeding
4.14.
Eenzet heeft aanspraak gemaakt op de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 jo. lid 3 BW. Nu geoordeeld is dat [eiser] aan Eenzet een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven en [eiser] van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, is [eiser] de gefixeerde schadevergoeding aan Eenzet verschuldigd. De vergoeding bedraagt in dit geval het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Eenzet heeft onweersproken gesteld dat de gefixeerde schadevergoeding een bedrag van € 5.139,14 bedraagt. Dit verzoek van Eenzet wordt dan ook toegewezen als verzocht.
Kosten
4.15.
[eiser] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt Eenzet tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.448,44 bruto aan loon over de maanden oktober 2019 tot en met februari 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de onderscheidenlijke loonbetalingen tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Eenzet tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 4.310,25 bruto aan loon over de maand maart 2020 op welk bedrag in mindering dient te strekken het netto-equivalent van het reeds door Eenzet aan [eiser] betaalde loon over de maand maart 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de loonbetaling tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Eenzet tot het verstrekken aan [eiser] van een deugdelijke netto- brutospecificatie van de betaling van de bedragen onder 5.1. en 5.2.;
5.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan Eenzet van de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 5.139,14;
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot deze uitspraak aan de zijde van Eenzet begroot op € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.