ECLI:NL:RBGEL:2020:3501

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3627
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet na aantreffen van softdrugs en recidive

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van de sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Nijmegen had op 2 juni 2020 besloten om de woning van verzoekers te sluiten voor de duur van drie maanden, te beginnen op 16 juli 2020, na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs tijdens een doorzoeking op 11 maart 2020. Verzoekers, die niet betrokken waren bij de drugshandel, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om schorsing van de sluiting.

De voorzieningenrechter beoordeelt of de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen besluiten, rekening houdend met de aangetroffen hoeveelheid drugs, de eerdere overtredingen op dezelfde locatie en de belangen van verzoekers. De rechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen en dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van verzoekers, zoals hun leeftijd en gezondheid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de sluiting in het algemeen belang is en dat verzoekers voldoende tijd hebben gehad om alternatieve woonruimte te vinden.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van woningbezitters in gevallen van drugshandel en de noodzaak voor de burgemeester om te handelen ter bescherming van de openbare orde. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester zijn beleidsregels correct heeft toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3627

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoeker], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. J.W.J. Hopmans)
en

de burgemeester van de gemeente Nijmegen, verweerder.

(gemachtigde: mr. E. Terwindt)

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2020 heeft de burgemeester verzoekers gelast hun woning aan de [locatie] in [woonplaats] met ingang van 16 juli 2020 voor de duur van drie maanden te sluiten en gesloten te houden.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via videoverbinding op 13 juli 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. De burgemeester is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning van verzoeker. De voorzieningenrechter beoordeelt voor de vraag of hij het besluit schorst of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarbij beantwoordt hij aan de hand van de aangevoerde gronden de vraag of de burgemeester gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen bevoegd is om sluiting van de woning te gelasten, zo ja, of hij bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot sluiting van het perceel mag overgaan en zo ja, of de begunstigingstermijn zorgvuldig is.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat is de aanleiding voor de sluiting?
2. Verzoekers wonen aan de [locatie] in [woonplaats]. Op 11 maart 2020 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op dit adres. Aanleiding daarvoor was een Meld Misdaad Anoniem-melding dat op het adres een hennepdrogerij aanwezig was en een uit deze melding voortvloeiend onderzoek naar de zoon van verzoekers. Deze zoon is op 11 maart 2020 aangehouden met een bigshopper met sealbags met daarin henneptoppen. Uit de bestuurlijke rapportage van 28 april 2020 blijkt dat in de schuur bij de woning van verzoekers het volgende is aangetroffen:
- 15 sealbags henneptoppen met een totaalgewicht van 8,64 kg
- geldbedragen met een totaal van € 5.300,-
2.1.
Op 14 mei 2020 heeft de burgemeester aan verzoekers laten weten dat hij het voornemen heeft is om het pand aan de [locatie] te [woonplaats] en alle daarbij behorende ruimten te sluiten. In de zienswijze hebben verzoekers laten weten dat het geld dat is aangetroffen hun eigen spaargeld is, waarvan verzoekers een opnamebewijs hebben toegestuurd. De burgemeester heeft gelet daarop het aangetroffen geldbedrag niet meegenomen in het besluit van 4 juni 2020, waarbij verzoekers gelast zijn de woning te sluiten en gesloten te houden voor de duur van drie maanden vanaf 16 juli 2020.
2.2.
Op de zitting heeft de burgemeester aangegeven bereid te zijn de begunstigingstermijn met twee weken te verlengen.
Waarom zijn verzoekers het niet eens met de sluiting?
3. Verzoekers betwisten dat in de 15 aangetroffen sealbags henneptoppen zaten. Het zou gaan om hennepafval (knipresten), die hun zoon in het tweede deel van de schuur had neergelegd.
3.1.
Verzoekers bestrijden dat sprake is van een ernstig geval, zoals dat staat genoemd in de beleidsregel. Er is geen sprake van een opiumdelict in de woning van verzoekers. Dat moet volgens hen als een verzachtende indicator gelden. Daarnaast wijzen verzoekers erop dat zij nooit eerder op eventuele consequenties gewezen zijn, ook niet in 2015 toen een hennepdrogerij in de schuur achter de woning werd aangetroffen.
3.2.
Daarnaast voeren verzoekers aan dat hun belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de burgemeester om de woning te sluiten, of dat alleen de schuur zou kunnen worden gesloten. Zowel van de hennepdrogerij die in 2015 is aangetroffen als van de 15 sealbags waren verzoekers niet op de hoogte. De sealbags zijn aangetroffen in het gedeelte van de schuur dat door hun zoon voor opslag van spullen werd gebruikt. Zij hadden met hun zoon expliciet afgesproken dat hij geen illegale zaken op hun perceel mocht doen. Daarom bestond voor verzoekers geen enkele aanleiding om controles uit te voeren. De schuur ligt op 10 meter afstand van de woning en in de woning zelf is geen sprake geweest van een opiumdelict. Verzoekers behoren gelet op hun leeftijd en fragiele gezondheid tot de risicogroep voor corona. Ook heeft verzoeker circa 65 wedstrijdduiven op zijn perceel in een grote duiventil met binnenhok. Deze duiven vertegenwoordigen een grote waarde en moeten dagelijks worden verzorgd. Het is volgens verzoekers onmogelijk om zoveel duiven te verplaatsen.
Heeft de burgemeester gehandeld in overeenstemming met zijn beleidsregel?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang over te gaan omdat in de schuur bij de woning middelen als bedoeld in lijst II bij de Opiumwet zijn aangetroffen. Deze bevoegdheid, geregeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, biedt de burgemeester beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
4.1.
De burgemeester heeft beleid vastgesteld. [1] Daarin is bepaald dat indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van drugs, de woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden. Daarnaast zijn er verzachtende en verzwarende indicatoren.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat in dit geval zowel verzwarende als verzachtende omstandigheden aanwezig zijn. Als verzachtende indicator geldt dat de hennep niet in de woning, maar in de schuur is aangetroffen. Maar daartegenover staat als verzwarende factor dat er een grote hoeveelheid hennep is aangetroffen, namelijk 8,64 kilogram. Daaruit blijkt volgens de burgemeester dat sprake is van bedrijfsmatigheid. En ook het feit dat er in 2015 op dezelfde locatie een hennepdrogerij is aangetroffen geldt volgens de burgemeester als verzwarende factor. Omdat de verzachtende omstandigheden niet opwegen tegen de verzwarende omstandigheden is volgens de burgemeester sprake van een ernstig geval. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt en is van oordeel dat de sluiting daarom in het beleid van de burgemeester past.
Had de burgemeester reden moeten zien om van dit beleid af te wijken?
5. De burgemeester moet vervolgens alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf of tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dat staat in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning moet een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is in haar uitspraak van 28 augustus 2019 nader ingegaan op het toetsingskader dat zij hanteert om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om deze bevoegdheid te gebruiken. [2] Gelet op dit toetsingskader had de burgemeester geen reden moeten zien om van zijn beleid af te wijken. Dit legt de voorzieningenrechter hierna uit.
Is sluiting van het perceel noodzakelijk?
5.1.
In de eerste plaats wordt aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding beoordeeld in hoeverre de sluiting van het perceel noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
5.1.2.
Bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs in een woning is het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt geldt dat als een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Verder is de noodzaak tot sluiting in beginsel ook groter in geval van recidive.
5.1.3.
Gelet op de zeer grote hoeveelheid aangetroffen softdrugs van 8,64 kilogram en gezien de omstandigheid dat in 2015 ook al een hennepdrogerij werd aangetroffen in de schuur bij de woning, is de sluiting in dit geval noodzakelijk is. De omstandigheid dat er volgens verzoekers nooit drugshandel in of vanuit de woning heeft plaatsgevonden, betekent niet dat daarmee in het geheel geen sprake meer is van een noodzaak om te sluiten.
Is sluiting van het perceel evenredig?
5.2.
Dat de sluiting van het perceel in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is van belang wat de gevolgen zijn van de sluiting voor verzoekers. Hoewel de sluiting van het perceel voor drie maanden voor verzoekers aanzienlijke gevolgen heeft, is de sluiting niet onevenredig.
5.2.1.
De omstandigheid dat verzoekers zelf niet betrokken waren, betekent niet dat hen geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Het had op de weg van verzoekers gelegen om toezicht te houden en hun schuur te controleren, te meer omdat hier eerder een hennepdrogerij is aangetroffen. Dat zij hun zoon daar nooit gezien hebben maakt dit niet anders. Verzoekers hadden redelijkerwijs op de hoogte kunnen en moeten zijn van de aanwezigheid van drugs op hun terrein.
5.2.3.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Het kan voor verzoekers in deze coronatijd beangstigend zijn om uit de eigen veilige woning te moeten vertrekken. De gezondheid van verzoekers brengt echter niet mee dat sprake is van een zodanig bijzondere binding dat zij niet tijdelijk elders zouden kunnen verblijven.
5.2.4.
Verzoekers voeren ook aan dat de woning niet gesloten mag worden in verband met hun duiven. Dat maakt de sluiting echter niet onevenredig Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaren van een gesloten huis om alternatieve woonruimte te vinden. Die verantwoordelijk geldt ook voor het vinden van een geschikte plek voor hun dieren. Niet gebleken is dat het onmogelijk is om de duiven te verplaatsen. Verzoekers hebben bovendien ruim zes weken de tijd gekregen om de nodige maatregelen te treffen. De burgemeester heeft in redelijkheid een groter gewicht toegekend aan het met de sluiting van het perceel gediende algemeen belang dan aan het belang van verzoekers om toegang te krijgen tot de schuur voor de duiven.
5.2.5.. Verzoekers stellen dat het gelet op de coronacrisis onmogelijk is vervangende woonruimte te vinden. Maar het is niet gebleken dat verzoekers er in de afgelopen weken alles aan hebben gedaan om woonruimte te vinden en dat dit daadwerkelijk op niets is uitgelopen. Zo hebben zij zich niet tot de gemeente gewend om hulp bij het zoeken naar een woning en zij hebben ook anderszins geen stappen gezet om vervangende woonruimte te vinden. Dit is op de zitting bevestigd door hun gemachtigde.
5.2.6.
Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik kunnen maken. De sluiting is evenredig en de burgemeester heeft niet hoeven volstaan met een minder ingrijpende maatregel.
Conclusie
6. Het besluit zal naar verwachting in bezwaar in stand blijven. Dit betekent dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat het verzoek om schorsing van het besluit wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
De voorzieningenrechter en de griffier zijn in verband met de maatregelen rondom het coronavirus verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Beleidsregel Bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet,