ECLI:NL:RBGEL:2020:3489

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
05/015689-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal met braak en diefstal met braak, vrijspraak voor poging tot diefstal

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot diefstal met braak en diefstal met braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 januari 2020 in Kerkdriel heeft geprobeerd om goederen weg te nemen van een ander, maar dat de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal in verband met het ontbreken van het oogmerk om zich goederen wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een bestelauto, waarbij hij zich toegang heeft verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die zich in het strafproces heeft gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het onder 1 bewezen verklaarde feit toegewezen, maar de vordering voor het onder 2 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers : 05/015689-20 en 20-003836-17 (TUL)
Datum uitspraak : 15 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te [detentieadres] ,
raadsman: mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 april 2020 en 1 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2020 tot en met 16 januari 2020 te Alem, gemeente Maasdriel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of enig(e) goed(eren) van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking of inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2020 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of enig(e) goed(eren) van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking of inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2020 tot en met 16 januari 2020 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel een bestelauto, merk [merk] , type [type] (gekentekend [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen bestelauto voornoemd onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] namens [benadeelde 1] , p. 5 en 6;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris op 23 januari 2020, p. 1.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat verdachte binnen is gedrongen in de schuur van [benadeelde 2] . Hij wilde zich verstoppen voor de politie en is vervolgens in de auto die in de schuur stond in slaap gevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet het doel had om goederen weg te nemen uit de schuur of de auto. Het oogmerk om zich goederen wederrechtelijk toe te eigenen, blijkt ook niet uit enig ander bewijsmiddel. Niet bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal. Dat verdachte wederrechtelijk in de schuur van [benadeelde 2] is binnengedrongen en is verbleven moet angstaanjagend zijn geweest voor de bewoners. Dit is echter niet ten laste gelegd. Ook is niet ten laste gelegd dat verdachte daar een ruit en de schuurdeur heeft vernield. De rechtbank kan daarom niet anders dan verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] namens [bedrijf] ,
p. 10 en 11;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 juli 2020.

3. Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 15 januari 2020 tot en met 16 januari 2020 te Alem, gemeente Maasdriel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of enig(e) goed(eren) van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan
[slachtoffer 1] en/of[benadeelde 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengendoor middel van braak
, verbreking of inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 15 januari 2020 tot en met 16 januari 2020 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel een bestelauto, merk [merk] , type [type]
(gekentekend [kenteken]
), in elk geval enig goed, dat geheel
of ten deleaan een ander toebehoorde
, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdie weg te nemen bestelauto voornoemd onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
, verbreking of inklimming.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aansluiting te zoeken bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en aldus de duur van de gevangenisstraf ten opzichte van de eis van de officier van justitie te beperken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 20 mei 2020;
- het reclasseringsadvies van Iriszorg, gedateerd 20 januari 2020;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 16 juni 2020;
- de Pro Justitia rapportage van [naam 1] , GZ psycholoog en [naam 2] , GZ psycholoog en supervisant, gedateerd 11 juni 2020.
Verdachte heeft gepoogd om goederen weg te nemen bij een voetbalvereniging. Om zich de toegang tot het terrein en het gebouw te verschaffen heeft hij veel schade veroorzaakt. Verdachte heeft zijn poging alleen gestaakt omdat hij auto’s zag en bang was om betrapt te worden. Slechts enkele uren daarna heeft verdachte op een bedrijfsterrein een bestelauto gestolen. Om de bestelauto van het terrein af te kunnen rijden heeft hij het hek met de bestelauto opengeduwd. Ook hierbij is schade ontstaan. Verdachte heeft laten blijken dat hij geen enkel respect heeft voor andermans goederen.
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met het feit dat hij veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Hij liep bovendien nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling.
Er zijn al veel behandelpogingen gedaan, waaronder een klinische behandeling tijdens de ISD-maatregel. Dit heeft tot op heden geen verandering teweeg gebracht; verdachte blijft recidiveren. Verdachte heeft aangegeven dat hij baat heeft bij schematherapie. De deskundigen zien evenwel geen mogelijkheden meer om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Dit heeft reclasseringswerker mevrouw [naam 3] ter terechtzitting bevestigd. In lijn met het advies van de deskundigen zal de rechtbank gelet op het voorgaande geen bijzondere voorwaarden opleggen. Daarbij merkt de rechtbank op dat als verdachte gemotiveerd is om zijn leven ten goede te veranderen en in dat kader de (schema-) therapie wil blijven volgen, het volgen van deze therapie ook mogelijk is via de reguliere GGZ.
De rechtbank zal gezien de recidive van verdachte en de ernst van de feiten, de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden opleggen met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. Dit is ook in overeenstemming met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van in totaal € 5.342,72.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de benadeelde partij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De overgelegde calculatie is te abstract en te onduidelijk en de gestelde schadeposten blijken bovendien onvoldoende duidelijk uit het dossier. Behandeling van de vordering zou dan ook een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren, reden waarom de raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Uit het dossier alsmede uit de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring volgt voldoende dat de door de benadeelde partij opgevoerde schadeposten rechtstreeks zijn toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Het feit dat zich niet van alle door de benadeelde partij genoemde schadeposten foto’s in het dossier bevinden, maakt niet dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, is dan ook komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het (onder 1) bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 16 januari 2020.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 885,-.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de civiele rechter.
[bedrijf]
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van in totaal € 4.221,58.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot een bedrag van € 3.821,38 (ter zake schade aan het voertuig) toe te wijzen met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Hij heeft verzocht de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en behandeling van deze vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. Ter toelichting merkt de raadsman ten eerste op dat uit het dossier blijkt dat de keuring van de bestelbus was verlopen en het voertuig geschorst op het terrein stond. De schadecalculatie is pas twee maanden na het ten laste gelegde feit opgemaakt. Bovendien volgt uit het dossier slechts dat de verdachte tegen het hek is gereden en het hek op die manier heeft opengeduwd. Gelet daarop acht de raadsman het niet aannemelijk dat alle genoemde schadeposten zijn veroorzaakt door het handelen van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde schade van € 3.821,58 inclusief BTW ter zake ‘schade aan voertuig’ overweegt de rechtbank dat verdachte met de bestelbus een hek heeft opengeduwd en dat aannemelijk is dat hierdoor schade is ontstaan. Door de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd dat alle in de schadecalculatie genoemde schadeposten het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. Het is een onevenredige belasting van het strafgeding om dit verder uit te (laten) zoeken. De overige posten van de vordering zijn niet onderbouwd. De benadeelde partij zal gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de civiele rechter.
7b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering om de voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 20-003836-17 ten uitvoer te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats opgemerkt dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling ziet op feiten gepleegd in 2015. De raadsman heeft benadrukt dat verdachte op dit moment heel anders in het leven staat dan destijds, hetgeen met name het gevolg is van de schematherapie die verdachte volgt. Duidelijk is dat verdachte niet had moeten handelen zoals hij heeft gedaan, maar dat daarbij wel acht moet worden geslagen op het feit dat verdachte de schematherapie waar hij nu veel baat bij blijkt te hebben niet eerder heeft gekregen.
De raadsman heeft verzocht rekening houdend met de voornoemde omstandigheden niet de gehele vordering ten uitvoer te leggen maar een gedeelte als waarschuwing. Bovendien blijven de voorwaarden die destijds zijn opgelegd dan van kracht, zodat het reclasseringstoezicht behouden blijft, waarbij ook vanuit de reclassering kan worden ingezet op behoud van de schematherapie.
Beoordeling door de rechtbank
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan
strafbare feiten, dient de bij arrest het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 19 december 2018 (parketnummer 20-003836-17) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden ten uitvoer gelegd te worden. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden om anders te beslissen en verwijst daarbij naar hetgeen in de strafmotivering is opgenomen over de eventuele voortzetting van de schematherapie binnen de reguliere GGZ op vrijwillige basis.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot
betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1], van een bedrag van
€ 5.342,72 (vijfduizenddriehonderdtweeënveertig euro en tweeënzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam], een bedrag
te betalen van € 5.342,72 (vijfduizenddriehonderdtweeënveertig euro en tweeënzeventig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 61 (éénenzestig) dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
 verklaart de
benadeelde partijniet-ontvankelijkin haar vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
 verklaart de
benadeelde partijniet-ontvankelijkin haar vordering.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 19 december 2018 (parketnummer 20-003836-17), te weten van:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. S. Jansen en mr. M.S. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2020.
mr. M.S. de Vries is buitenstaat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PLO600-2020027278, gesloten op 27 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.