ECLI:NL:RBGEL:2020:3449

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
576004718
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksuele handelingen met slachtoffer in toestand van verminderd bewustzijn

In de zaak voor de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Gelderland is verdachte vrijgesproken van de artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat niet is komen vast te staan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zich in een toestand van verminderd bewustzijn bevond. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 juni 2018 in Leende, waarbij verdachte handelingen heeft verricht met aangeefster, die volgens hem niet in een toestand van bewusteloosheid verkeerde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De militaire kamer concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat verdachte wist of bewust de kans aanvaardde dat aangeefster in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank overwoog dat de verklaringen van zowel verdachte als aangeefster niet voldoende steun boden voor de tenlastelegging. Aangeefster had verklaard dat zij in een 'slaaproes' verkeerde, maar de militaire kamer vond dat dit niet voldoende bewijs opleverde voor de aanvaarding van de aanmerkelijke kans door verdachte. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen straf of maatregel aan verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/760047-18
Datum uitspraak : 13 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] ,
raadsman: mr. M.A.I. Witlox, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 9 december 2019, 30 maart 2020 en 29 juni 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2018 in te Leende, althans in Nederland met (de slapende) [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
 het onder de kleding betasten en/of aanraken en/of knijpen van/in de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
 het over de kleding betasten en/of voelen en/of aaien van/aan/over de vagina en/of het been van die [slachtoffer] en/of
 het losmaken van de knoop en/of de rits van de broek van die [slachtoffer] en/of
 het stoppen en/of brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer] en/of
 het betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of
 het brengen van één of meer vinger(s) tussen de schaamlippen en/of op/tegen de clitoris en/of
 het stimuleren van de clitoris van die [slachtoffer] ;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 29 juni 2018 in te Leende, althans in Nederland met (de slapende) [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen
of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
 het onder de kleding betasten en/of aanraken en/of knijpen van/in de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
 het over de kleding betasten en/of voelen en/of aaien van/aan/over de vagina en/of het been van die [slachtoffer] en/of - het losmaken van de knoop en/of de rits van de broek van die [slachtoffer] en/of
 het stoppen en/of brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer] en/of
 het betasten van de vagina van die [slachtoffer] .

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, nu er naast de verklaring van aangeefster voldoende steunbewijs voorhanden is voor de seksuele handelingen en de wetenschap bij verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, dat aangeefster sliep. De officier heeft geëist dat verdachte voor het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenis-straf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal wordt vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat aangeefster in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde en zeker niet dat verdachte dit wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster in een dergelijke toestand verkeerde. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat verdachte bij aangeefster seksuele handelingen heeft verricht.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer stelt voorop dat het primair en subsidiair tenlastegelegde slechts kan worden bewezen verklaard, indien - kort weergegeven - er voldoende overtuigend bewijs is dat verdachte seksuele handelingen pleegde terwijl hij wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster in een toestand van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
De militaire kamer overweegt allereerst dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat aangeefster bewusteloos was, noch dat zij in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde.
In de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht is ten aanzien van het begrip ‘verminderd bewustzijn’ aangegeven dat men bij de invulling van dit begrip kan denken aan een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt. Men kan ook denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel weg is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander. De toestand van verminderd bewustzijn zal in de rechtspraktijk en jurisprudentie nadere uitwerking moeten krijgen. (
Kamerstukken II 2001-2002, 27 745, nr. 6, p. 22 (Stb. 2002, 388)).
De militaire kamer overweegt met betrekking tot de vraag of bij aangeefster wel of niet sprake was van ‘verminderd bewustzijn’ als volgt.
Aangeefster en verdachte hebben verklaard dat zij samen op bed lag, wat wel vaker gebeurde. Zij lag op zijn borst en zij hebben gepraat. Vervolgens hebben zij zich omgedraaid en zijn zij lepeltje-lepeltje gaan liggen. Aangeefster heeft verklaard dat zij verkeerde in, wat zij noemde, een slaaproes, waardoor zij wel wist wat er om haar heen gebeurde, maar toch sliep (pagina’s 16 en 18). Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij niet heel veel had gedronken op de bewuste avond, ongeveer vijf glazen alcoholhoudende drank tussen 21.00 uur en 04.00 uur.
De militaire kamer overweegt dat denkbaar is dat de door aangeefster omschreven slaaproes wordt aangemerkt als een toestand van verminderd bewustzijn. Echter, nu het voor aangeefster zelf al lastig is gebleken om een onderscheid te maken tussen slapen en waken, bieden de bewijsmiddelen naar het oordeel van de militaire kamer onvoldoende houvast voor de conclusie dat verdachte heeft geweten, of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat zij in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde.
Verdachte heeft immers bij zijn verhoor en ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster direct na het omdraaien heeft geaaid, zij het niet seksueel van aard, en dat zij op dat moment gewoon nog wakker was.
De militaire kamer neemt voorts in aanmerking dat aangeefster, kort voordat zij zich op haar linkerzij draaide, nog heeft gereageerd op verdachte en wakker op zijn borst heeft gelegen. De militaire kamer leidt hieruit af dat er slechts een zeer korte periode zat tussen het moment dat aangeefster zich (wakker) omdraaide en het moment dat verdachte haar heeft geaaid.
Vanwege dit korte tijdsbestek acht de militaire kamer onaannemelijk dat het voor verdachte tijdens het aaien kenbaar was, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat aangeefster zich in een toestand van verminderd bewustzijn bevond. De omstandigheden dat het laat was en dat verdachte en aangeefster zich omdraaiden om te gaan slapen, acht de militaire kamer daartoe onvoldoende.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.

3.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding tot een bedrag van 20.000 euro ter zake van het tenlastegelegde.
Beoordeling door de militaire kamer
Op grond van artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is de benadeelde partij slechts ontvankelijk als de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel artikel 9a Wetboek van Strafrecht wordt toegepast. Nu verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:

spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter) en mr. P.C. Quak, rechters,
kolonel mr. M. Hoedeman, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. S. de Rooij, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2020.