Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
stak.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat hij op het einde, toen ze (
rechtbank: verdachte, haar zus en [naam]) wegliepen, een mes zag, maar dat hij niet heeft gezien dat er gestoken is, omdat het busje ertussen stond; hij kon het net niet helemaal
zien.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [getuige 1] , door bij de rechter-commissaris een verklaring af te leggen die volledig haaks staat op zijn eerder afgelegde verklaring bij de politie, iedere geloofwaardigheid heeft verloren. Zijn verklaring kan daarom niet bijdragen aan het bewijs en dient buiten beschouwing te blijven.
Daarbij komt nog het volgende. [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat verdachte een mes in haar handen had en dat zij recht op aangever afliep. Vervolgens heeft hij verklaard: “
Blijkbaarheeft [verdachte] toen gestoken.” In aansluiting daarop heeft hij, volgens de tekst in het proces-verbaal van verhoor, verklaard dat verdachte naar aangever liep en hem het mes op zijn keel zette, dat aangever verdachte van zich afduwde, dat verdachte terug kwam en dat hij zag dat zij aangever in zijn buik stak. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting echter meegedeeld dat zij de geluidsopname van het verhoor heeft uitgeluisterd en dat [getuige 1] de zin “Toen kwam [verdachte] terug en ik zag dat zij [slachtoffer] in zijn buik stak.” niet heeft uitgesproken. De rechtbank ziet geen reden om deze mededeling in twijfel te trekken, te meer nu [getuige 1] eerder in zijn verklaring spreekt van “
Blijkbaarheeft [verdachte] toen gestoken.”, wat impliceert dat hij het niet heeft gezien.
rechtbank: verdachte) aangever in zijn buik stak met het mes. Tijdens het politieverhoor enkele dagen later heeft hij deze verklaring behoorlijk afgezwakt. Dan verklaart hij dat hij wel heeft gezien dat verdachte een mes op aangever richtte en dat hij het afweerde maar dat hij het steken niet heeft gezien. Bij de rechter-commissaris verklaart hij vervolgens, opnieuw in andere zin, dat hij verdachte zag uithalen met haar mes net boven de navel van aangever, en dat hij (op een vraag van de rechter-commissaris of hij dat zeker weet) bij nader inzien niet zeker weet op welke hoogte het was. Hij verklaart verder dat hij niet meer zeker weet of verdachte steekbewegingen heeft gemaakt.
blijkbaareen mes in haar handen had, maar dat hij dat toen niet heeft gezien. Aansluitend heeft hij verklaard dat verdachte
ermeezwaaide, dat hij afweerde met zijn linkerhand en dat hij het mes pas zag toen die meiden wegliepen. Meerdere getuigen hebben het mes beschreven als een mes met een zwart handvat, met aan beide zijden een zilverkleurig lemmet van ongeveer 10 centimeter. Naar het oordeel van de rechtbank laat het zich, indien verdachte daadwerkelijk een dergelijk mes in haar hand had, niet (goed) denken dat aangever dat mes niet heeft gezien tijdens de confrontatie met verdachte, zeker niet nu verdachte direct voor hem stond en met het mes zou hebben gezwaaid. Daarbij komt nog dat uit de op 17 mei 2018 gemaakte letselbeschrijving niet blijkt van letsel aan de hand van aangever dat
goedkan passen bij zijn verklaring dat hij het mes heeft afgeweerd.
4.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
mr. F.M.A. 't Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2020.