ECLI:NL:RBGEL:2020:3404

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
: 05/740250-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van poging doodslag en zware mishandeling door tegenstrijdige getuigenverklaringen

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en wonende te Arnhem, heeft de rechtbank Gelderland op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte was beschuldigd van het steken van het slachtoffer met een mes op 15 mei 2018 in Arnhem. Tijdens de zitting op 25 juni 2020 zijn er verschillende getuigenverklaringen afgelegd, maar de rechtbank constateerde aanzienlijke tegenstrijdigheden in deze verklaringen. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 127 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet consistent waren en dat er geen forensisch bewijs was dat de verdachte verbond aan het misdrijf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740250-18
Datum uitspraak : 9 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] .
Raadsvrouw: mr. A.E. Bakker, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 15 mei 2018 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (krachtig) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek), althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
zij op of omstreeks 15 mei 2018 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (krachtig) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek), althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft zij, samengevat, het volgende aangevoerd. De verklaringen van de jongens, waaronder aangever, komen op hoofdlijnen op essentiële punten met elkaar overeen. Uit deze verklaringen is het volgende af te leiden: meerdere jongens hebben verklaard dat verdachte op de Rijnkade rond reed en de confrontatie opzocht. De jongens verklaren allemaal dat verdachte een mes in haar auto en vervolgens in haar handen had. Verdachte heeft met het mes in haar handen de keel van aangever vastgepakt of met het mes tegen de keel geduwd. Sommige jongens verklaren dat de zus van verdachte hier ook bij betrokken was. Uit het merendeel van de verklaringen blijkt dat aangever vervolgens de hand van verdachte wegduwt. Dit komt overeen met het afweerletsel zoals beschreven is in de letselrapportage. Vrijwel direct na het afweren heeft verdachte aangever in de buik gestoken. Getuige [getuige 1] heeft consistent verklaard dat hij gezien heeft dat verdachte aangever in de buik stak. De verklaringen van de jongens worden ondersteund door de 112-melding en het WhatsApp-filmpje, direct na het feit, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte door een van de jongens wordt gemaand rustig te doen. De gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde past ook in dit beeld. Anderzijds volgt uit de verklaringen van verdachte, haar zus en vriendin geen eenduidig alternatief scenario. Het is niet aannemelijk dat niet verdachte, maar één van de jongens gestoken zou hebben. Gelet op de letselrapportage waaruit volgt dat steken in de onderbuik over het algemeen niet dodelijk is en er geen vermoeden is van blijvend letsel, acht de officier van justitie het subsidiair tenlastegelegde bewezen. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 127 dagen voorwaardelijk geëist, met aftrek van de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat er geen wettig en - vooral - overtuigend bewijs is dat verdachte aangever heeft gestoken met een mes. Verdachte ontkent dit. De raadsvrouw heeft, samengevat, het volgende betoogd. Er is geen enkel doorslaggevend (forensisch) bewijs, anders dan de getuigenverklaringen, waarvan de objectiviteit bij voorbaat al in het gedrang is, omdat de getuigen uit de directe kring van aangever of verdachte komen. Er zijn diverse kanttekeningen te plaatsen bij de verklaringen van aangever en de getuigen aan zijn zijde (zoals per getuige nader gespecificeerd in de pleitnota). Wat betreft de verklaringen van getuige [getuige 1] geldt dat deze, gelet op een aantal tegenstrijdigheden en vragen, niet kunnen bijdragen aan het bewijs en buiten beschouwing dienen te worden gelaten. De verklaringen van verdachte, haar zus en vriendin zijn daarentegen te omschrijven als eenduidig. Er bestaat voorts geen enkele zekerheid over het echte uiterlijk van het steekwapen, terwijl ook de locatie van de aan aangever toegebrachte steekwond, gelet op het feit dat verdachte rechtshandig is, de overtuiging dat zij aangever heeft gestoken onder druk zet. Tot slot is er (een vermoeden van) een alternatief scenario, waarbij een van de vrienden van aangever een mes had en dit mes, in de chaotische situatie en mogelijk door een beweging van aangever, de buik van aangever heeft geraakt.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat aangever in de avond van 15 mei 2018 op de Rijnkade in Arnhem een steekwond heeft opgelopen rechts in de onderbuik. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte die steekwond heeft toegebracht.
Verdachte geeft toe dat zij een confrontatie met aangever heeft gehad, waarbij zij hem heeft uitgescholden, op hem af is gelopen en het gevecht is begonnen door hem een duw te geven. Ze ontkent dat zij degene is die aangever met een mes heeft gestoken. Ze had naar haar zeggen geen mes bij zich.
De rechtbank constateert allereerst dat het procesdossier enkel bewijsmiddelen bevat in de vorm van een aangifte van aangever, getuigenverklaringen en beeldmateriaal (waarop het steekincident niet is te zien). Ander (forensisch) bewijs is niet voorhanden en het beweerdelijk gebruikte mes is niet gevonden. [naam] , de zus van verdachte (verder: de zus), en [naam] , een vriendin van verdachte, die beiden bij het incident aanwezig waren, hebben in voor verdachte ontlastende zin verklaard, in die zin dat verdachte geen mes bij zich had. De zus heeft verklaard dat een van de jongens een mes in zijn hand had en dat naar verdachte bewoog. [naam] heeft verklaard dat ze heeft gezien dat er iets zwarts werd doorgegeven door de jongens en dat ze aan een soort zakmes dacht, zo groot als de balpen van de rechercheur. Aangever, [aangever] , [aangever] , [aangever] [getuige 1] en [aangever] [getuige 1] hebben in voor verdachte belastende zin verklaard, kort gezegd erop neerkomend dat zij het is die aangever met een mes heeft gestoken.
Het relaas van verdachte, haar zus en [naam] staat lijnrecht tegenover dat van aangever, [aangever] , [aangever] , [getuige 1] en [getuige 1] . Aangever was op de Rijnkade in het gezelschap van [aangever] , [aangever] , [getuige 1] en [getuige 1] . Aangever, [aangever] , [aangever] en [getuige 1] waren blijkens de door hen afgelegde verklaringen bevriend met elkaar, terwijl [getuige 1] blijkens de verklaring van [aangever] een vriend was van [getuige 1] . Bovendien volgt uit alle verklaringen dat die avond sprake was van een oplopende ruzie tussen de aangever en verdachte. Deze omstandigheden vormen reden te meer om de door aangever, [aangever] , [aangever] , [getuige 1] en [getuige 1] afgelegde verklaringen kritisch te bezien en om daarvan behoedzaam gebruik te maken voor bewijs ten laste van verdachte.
Getuigenverklaringen over een en hetzelfde incident vertonen doorgaans altijd wel enige tegenstrijdigheden en inconsistenties. Dat hoeft op zichzelf aan de betrouwbaarheid van die verklaringen, en de mogelijkheid om deze te bezigen voor het bewijs, niet af te doen, zolang de verklaringen op essentiële punten in grote lijnen overeenstemmen. In dit geval laten de verklaringen van aangever, en de getuigen [aangever] , [aangever] , [getuige 1] en [getuige 1] naar het oordeel van de rechtbank echter op essentiële punten meerdere tegenstrijdigheden en inconsistenties zien, niet alleen de verklaringen op zich maar ook in onderlinge samenhang bezien. Ook valt op dat verklaringen tegenover de politie, ter plaatse of enkele uren/dagen na het incident, aanzienlijk gewijzigd of afgezwakt worden in latere verklaringen ten overstaan van de politie of de rechter-commissaris. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
[getuige 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat verdachte wat zoekende bewegingen maakte bij haar bestuurderstoel, dat vervolgens de drie meiden allemaal naar aangever liepen, dat verdachte voor aangever stond en dat de andere meiden aangever elk aan een kant bij de arm vastpakten, dat verdachte een mes vast had in haar rechterhand, dat aangever op een gegeven moment verdachte wegduwde met beide handen, dat hij daarna zag dat verdachte weer naar voren kwam en aangever opzettelijk in zijn buik stak en dat hij zag dat verdachte echt een steekbeweging naar voren maakte toen ze aangever in zijn buik
stak.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat hij op het einde, toen ze (
rechtbank: verdachte, haar zus en [naam]) wegliepen, een mes zag, maar dat hij niet heeft gezien dat er gestoken is, omdat het busje ertussen stond; hij kon het net niet helemaal
zien.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [getuige 1] , door bij de rechter-commissaris een verklaring af te leggen die volledig haaks staat op zijn eerder afgelegde verklaring bij de politie, iedere geloofwaardigheid heeft verloren. Zijn verklaring kan daarom niet bijdragen aan het bewijs en dient buiten beschouwing te blijven.
Niet alleen uit de verklaring van [getuige 1] zelf, maar ook uit de verklaringen van aangever, [aangever] en [aangever] , blijkt dat [getuige 1] bij het incident aanwezig was. Blijkens de verklaringen van hemzelf en [aangever] is hij samen met [aangever] en [getuige 1] naar de Rijnkade gegaan. [getuige 1] heeft aanvankelijk bij de politie echter verklaard dat “ [aangever] ” pas kwam toen het gebeurd was en dat hij niks heeft gezien. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] vervolgens verklaard dat “ [aangever] ” vijf minuten voor het incident naar de Rijnkade kwam. Dit staat haaks op de verklaringen van [getuige 1] , aangever, [aangever] en [aangever] en naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook aangenomen worden dat [getuige 1] op dit punt in strijd met de waarheid heeft verklaard; [getuige 1] is samen met [aangever] en [getuige 1] naar de Rijnkade gekomen.
Daarbij komt nog het volgende. [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat verdachte een mes in haar handen had en dat zij recht op aangever afliep. Vervolgens heeft hij verklaard: “
Blijkbaarheeft [verdachte] toen gestoken.” In aansluiting daarop heeft hij, volgens de tekst in het proces-verbaal van verhoor, verklaard dat verdachte naar aangever liep en hem het mes op zijn keel zette, dat aangever verdachte van zich afduwde, dat verdachte terug kwam en dat hij zag dat zij aangever in zijn buik stak. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting echter meegedeeld dat zij de geluidsopname van het verhoor heeft uitgeluisterd en dat [getuige 1] de zin “Toen kwam [verdachte] terug en ik zag dat zij [slachtoffer] in zijn buik stak.” niet heeft uitgesproken. De rechtbank ziet geen reden om deze mededeling in twijfel te trekken, te meer nu [getuige 1] eerder in zijn verklaring spreekt van “
Blijkbaarheeft [verdachte] toen gestoken.”, wat impliceert dat hij het niet heeft gezien.
[aangever] heeft direct na het incident tegenover de politie verklaard dat hij zag dat zij (
rechtbank: verdachte) aangever in zijn buik stak met het mes. Tijdens het politieverhoor enkele dagen later heeft hij deze verklaring behoorlijk afgezwakt. Dan verklaart hij dat hij wel heeft gezien dat verdachte een mes op aangever richtte en dat hij het afweerde maar dat hij het steken niet heeft gezien. Bij de rechter-commissaris verklaart hij vervolgens, opnieuw in andere zin, dat hij verdachte zag uithalen met haar mes net boven de navel van aangever, en dat hij (op een vraag van de rechter-commissaris of hij dat zeker weet) bij nader inzien niet zeker weet op welke hoogte het was. Hij verklaart verder dat hij niet meer zeker weet of verdachte steekbewegingen heeft gemaakt.
De hiervóór ten aanzien van de verklaringen van [getuige 1] en [aangever] benoemde omstandigheden doen naar het oordeel van de rechtbank af aan de betrouwbaarheid daarvan op een essentieel punt, namelijk het beweerdelijke steken met een mes door verdachte.
De rechtbank constateert vervolgens dat geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte in haar auto een mes heeft gepakt en daarmee uitstapt. [getuige 1] zegt in zijn verklaring bij de politie wel dat verdachte het mes uit een vakje naast de handrem in de auto trok, maar zegt direct daarop ook dat hij dat niet zelf heeft gezien, maar dat iedereen zegt dat ze dat mes daar heeft liggen.
Ook constateert de rechtbank dat geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte aangever met een mes in de buik heeft gestoken. Ook [aangever] heeft dit niet gezien. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat verdachte het mes op de rechterzijde van de keel van [slachtoffer] zette, dat hij toen haar zus naar zich toe heeft getrokken om bij verdachte te kunnen komen, dat haar zus met beide vuisten op zijn borst begon te slaan en begon te schelden, dat hij toen aangever hoorde schreeuwen van de pijn, dat hij zag dat aangever zijn hand op de rechterzijde van zijn buik had en dat hij zag dat verdachte het mes nog in haar rechterhand vast had. Bij de rechter-commissaris heeft [aangever] nog verklaard dat hij zag dat verdachte aangever tegen de muur gedrukt had en dat zij met een mes voor zijn gezicht aan het zwaaien was.
Niet alleen [aangever] , maar ook [aangever] en [getuige 1] hebben verklaard dat zij gezien hebben dat verdachte bij aangever het mes op de keel zette. Opvallend is dat aangever hiervan zelf in zijn aangifte geen melding heeft gemaakt. Hij heeft verklaard dat verdachte aan hem begon te trekken en dat ze toen
blijkbaareen mes in haar handen had, maar dat hij dat toen niet heeft gezien. Aansluitend heeft hij verklaard dat verdachte
ermeezwaaide, dat hij afweerde met zijn linkerhand en dat hij het mes pas zag toen die meiden wegliepen. Meerdere getuigen hebben het mes beschreven als een mes met een zwart handvat, met aan beide zijden een zilverkleurig lemmet van ongeveer 10 centimeter. Naar het oordeel van de rechtbank laat het zich, indien verdachte daadwerkelijk een dergelijk mes in haar hand had, niet (goed) denken dat aangever dat mes niet heeft gezien tijdens de confrontatie met verdachte, zeker niet nu verdachte direct voor hem stond en met het mes zou hebben gezwaaid. Daarbij komt nog dat uit de op 17 mei 2018 gemaakte letselbeschrijving niet blijkt van letsel aan de hand van aangever dat
goedkan passen bij zijn verklaring dat hij het mes heeft afgeweerd.
De rechtbank overweegt verder dat [aangever] , [aangever] en [getuige 1] verschillend hebben verklaard over de plek waar aangever en zijzelf zich ten tijde van het incident bevonden en wie van hen zich in de directe nabijheid van aangever bevond toen hij gestoken werd.
In de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om meer geloof te hechten aan de verklaringen van aangever, [aangever] , [aangever] en [getuige 1] dan aan de verklaringen van verdachte, haar zus en [naam] . In de verklaringen van verdachte, haar zus en [naam] heeft de rechtbank geen zodanige tegenstrijdigheden en inconsistenties kunnen ontdekken dat hun verklaringen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het procesdossier weliswaar voldoende wettig bewijs bevat, maar dat op grond daarvan, gelet op de geconstateerde tegenstrijdigheden en inconsistenties, niet tot de overtuiging kan worden gekomen dat het verdachte is die aangever met een mes heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken van het tenlastegelegde.
3. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 5.278,42, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De benadeelde partij kan daarom zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. L.M. Vogel en
mr. F.M.A. 't Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2020.
Mr. L.M. Vogel en mr. F.M.A. ’t Hart zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.