ECLI:NL:RBGEL:2020:3368

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
05/740112-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met verwerping van noodweer en putatief noodweer

Op 10 juli 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte had op 5 december 2019 in Zutphen geprobeerd een slachtoffer met een mes van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met het slachtoffer, hem met een mes in de borst heeft gestoken. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer, die hem achtervolgde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de bedreiging was geëindigd op het moment dat het slachtoffer het mes weglegde. De rechtbank verwierp ook het beroep op putatief noodweer, omdat de verdachte niet op objectieve gronden kon aannemen dat hij zich moest verdedigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, ondanks het feit dat het slachtoffer lichamelijk hersteld was van de verwondingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740112-19
Datum uitspraak : 10 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Achterhoek, HvB te Zutphen.
Raadsman: mr. C.W.J. de Bont, advocaat te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 maart 2020, 8 mei 2020 en 26 juni 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 5 december 2019 te Zutphen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk, van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval
een dergelijk (scherp) en/of puntig (steek) voorwerp, in de borst en/of zij, in elk geval in het (boven)lichaam en/of in de richting van het lichaam heeft gestoken/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 5 december 2019 te Zutphen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) en/of puntig (steek) voorwerp, in de borst en/of zij, in elk geval
in het (boven)lichaam en/of in de richting van het lichaam heeft gestoken/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem op 5 december 2019 in Zutphen met een mes in zijn borst heeft gestoken. [2] Verdachte heeft hierover verklaard dat aangever achter hem aan rende. Op het moment dat aangever dicht bij hem in de buurt was, draaide verdachte zich om en stak hij aangever met het mes. [3] Bij het slachtoffer is als gevolg hiervan het volgende letsel ontstaan: een huidverwonding onder de rechtertepel, een kneuzing van de middenkwab van de rechter long, een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de voorste borstwand in het verloop van de ader en slagader en lucht en vocht in het hartzakje. Uit dit laatste is volgens de forensisch arts af te leiden dat het hartzakje door het mes moet zijn geraakt. Ook concludeert de arts dat het steken in de borstkas potentieel dodelijk is. [4]
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is, dat het steken met een mes in de borstkas van een ander, een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept. In dat gebied van het lichaam bevinden zich immers vitale organen. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij die kans op de dood van aangever ook willens en wetens aanvaard. Er is daarom minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is toeval. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het primair ten laste gelegde, namelijk een poging doodslag, heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 december 2019 te Zutphen,
in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk, van het leven te beroven, die [slachtoffer]
meermalen, in ieder gevaléénmaal, met een mes,
in ieder geval
een dergelijk (scherp) en/of puntig (steek) voorwerp, in de borst
en/of zij, in elk geval in het (boven)lichaam en/of in de richting van het lichaamheeft gestoken
/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer danwel putatief noodweer, toekomt. De raadsman heeft hiertoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Verdachte is in de woning van aangever door aangever met een mes bedreigd. Verdachte is vervolgens de woning uit gevlucht en heeft, gedreven door angst, een mesje dat op de grond in de gang lag, meegenomen. Aangever rende dwingend en dreigend, met een hand achter zijn rug, achter verdachte aan. Verdachte dacht dat aangever het mes, waarmee hij verdachte eerder in de woning had bedreigd, nog in zijn hand had. Verdachte werd aangevallen, althans er was een zeer reëel gevaar voor een aanval. Verdachte besefte dat hij niet kon ontkomen. Hij heeft zich daarom omgedraaid en aangever gestoken. Hij heeft zich hiermee noodzakelijk verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of van dreigend gevaar daarvoor. Aangever had in het trappenhuis geen mes in handen en verdachte heeft geen mes bij hem gezien. Wel heeft verdachte verklaard dat aangever daarvoor het mes in de woonkamer heeft teruggelegd. Aangever was aan het schreeuwen maar hij heeft niet bedreigd en is ook niet fysiek geworden. Dat verdachte vrees had, kan ook door het gebruik van drugs komen.
De rechtbank zal het beroep op de verschillende varianten van noodweer verwerpen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Noodweersituatie of dreiging noodweersituatie in de woning?
De lezingen over wat er precies in de (flat)woning van aangever en vervolgens in het trappenhuis is gebeurd, lopen uiteen.
Vaststaat echter wel dat verdachte op 5 december 2019 naar de woning van aangever is gegaan om cocaïne te leveren; in ruil daarvoor zou verdachte drugs krijgen voor eigen gebruik. Ook staat vast dat aangever geen geld had, de cocaïne wilde ruilen tegen een tas met vuurwerk wat verdachte weigerde en waarover verdachte telefonisch contact zocht met drugsdealer “ [naam 1] ”. In dat gesprek heeft verdachte, zoals hij ter zitting heeft beaamd, tegen [naam 1] gezegd “die klojo’s hebben niet eens geld”.
De verklaringen van verdachte en aangever verschillen voor zover het gaat om de situatie kort na aankomst van verdachte in de woning.
Aangever heeft verklaard dat hij in het keukengedeelte van de woonkamer stond, bezig was met het opruimen van de keuken en dat hij daarbij een vleesmes in handen heeft gehad. Getuige [getuige] hoorde vanuit een andere kamer in de woning dat aangever met de afwas bezig was.
Bij de discussie over het “betalen van de drugs” werd aangever, zoals hij zelf verklaard heeft, dwingend en lastig richting verdachte. Volgens aangever zou het kunnen dat hij zwaaiende bewegingen met het mes heeft gemaakt. Toen verdachte wegliep heeft aangever het mes in de keukenla gegooid. Een mes zoals door aangever beschreven is door de politie aangetroffen in de keukenla, terwijl de woning na het incident door de politie was verzegeld.
Verdachte heeft een andere lezing over het gebruik en het uiterlijk van het mes. Hij heeft verklaard dat aangever niet in het keukengedeelte maar het woonkamergedeelte stond en een mes pakte van een plateau dat op een tafeltje stond. Verdachte stond toen bij de drempel van de hal naar de woonkamer. Aangever begon te schreeuwen en met het mes te zwaaien. Dit mes was volgens verdachte helemaal zilverkleurig, het snijgedeelte was ongeveer zo lang als de lange zijde van een A4-papiertje en het mes had twee snijvlakken, verdachte denkt dat het een soort jachtmes was. Een dergelijk mes is door de politie niet in de (na het incident verzegelde) woning aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat aangever het mes heeft teruggelegd op het plateau en vervolgens langs hem is gelopen van de woonkamer/keuken naar de hal, dus zonder mes in zijn hand. Verdachte belde op dat moment met de dealer voor wie hij de drugs moest leveren. Nadat aangever hem was gepasseerd, liep verdachte richting de voordeur van de woning. Hij pakte een mesje van de grond dat in de hal lag en verliet met versnelde pas de woning. Tot de tweede etage liep hij iets sneller dan normaal de trap af; hij rende niet.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank meer steun voor de lezing van aangever over het mes dan de toedracht die verdachte geschetst heeft. Vaststaat wel dat er een geagiteerde discussie in de woning heeft plaatsgevonden waarbij aangever een mes in handen heeft gehad.
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven feiten van oordeel dat, mocht er al sprake zijn geweest van een (dreigende) aanval (wederrechtelijke aanranding) in de woning, deze situatie was beëindigd op het moment dat aangever het mes weglegde, hetgeen verdachte naar eigen zeggen ook heeft gezien. Daarbij maakt het dan geen verschil of dit in het keukengedeelte was, met het door aangever beschreven mes tijdens de afwas of in het woonkamergedeelte met het door verdachte beschreven mes. Aangever is vervolgens - met lege handen - vlak langs verdachte gelopen, die op of rond dat moment boos belde met [naam 1] .
Noodweersituatie of dreiging noodweersituatie in het trappenhuis?
De vraag is of er na het vertrek van verdachte uit de woning een nieuwe (dreigende) noodweersituatie is ontstaan.
Uit de verklaringen van verdachte volgt dat aangever rennend achter hem aankwam over de galerij, richting het trappenhuis, en schreeuwde: “Blijf staan!, Wat moet je dan?” Verdachte zag aangever achter hem aan de trap afkomen rennen. Aangever had met één hand de leuning vast en hield de andere hand op de rug, aldus verdachte op zitting. Verdachte heeft toen naar eigen zeggen geen mes gezien bij aangever. Op het moment dat aangever tot één à anderhalve meter genaderd was draaide verdachte zich om. Aangever schrok en stopte met rennen. Vervolgens stak verdachte aangever met het mes in zijn borst. Verdachte heeft naar zijn zeggen na het omdraaien niets gezegd en meteen gestoken; “dat ging automatisch”, aldus verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij pas is gaan rennen, nadat hij aangever had gestoken. Verdachte heeft gestoken omdat hij dacht dat aangever hem wilde steken en beroven.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat er op de galerij en vervolgens in het trappenhuis sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Aangever ging achter verdachte aan en riep daarbij: “Blijf staan”. Er is niet gebleken dat aangever verdachte op dat moment fysiek of verbaal bedreigde, mishandelde of op het punt stond om dat te doen. Verdachte heeft geen mes bij aangever gezien toen aangever achter hem aanrende. Toen verdachte zich omdraaide, schrok aangever en stopte hij met rennen. Aangever stond toen op één tot anderhalve meter van verdachte. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat er sprake was van een aanval of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor waartegen verdachte zich moest verdedigen. Desondanks stak verdachte aangever direct toen hij zich omdraaide.
Het beroep op noodweer faalt dus omdat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Putatief noodweer?
Een beroep op putatief noodweer kan worden aanvaard als verdachte kon en redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft ingeschat. Die verontschuldigbaarheid moet naar objectieve maatstaven worden beoordeeld.
Het beroep op putatief noodweer steunt in overwegende mate op de veronderstelling van verdachte dat aangever met een mes achter hem aan rende. Aangever hield volgens verdachte tijdens het rennen een hand achter zijn rug en had in de woning een mes in handen gehad.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet op objectieve gronden heeft mogen aannemen dat dit het geval was. Aangever rende weliswaar achter verdachte aan, maar heeft daarbij geen bedreigingen geuit of uitlatingen gedaan waaruit afgeleid zou kunnen worden dat hij een mes bij zich droeg of verdachte zou aanvallen. Ook het gegeven dat aangever eerder in zijn woning een mes vast heeft gehad, maakt niet dat verdachte er vanuit mocht gaan dat aangever weer een mes had gepakt en verdachte daarmee achtervolgde, te minder nu de context waarbinnen aangever volgens verdachte dat mes heeft vastgehad minder aannemelijk is geworden dan de context waarover door aangever is verklaard. Bovendien was de situatie met het mes in de woning al kenbaar voor verdachte geëindigd. Daarnaast passen het handelen en de houding van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet bij de stelling van de verdediging dat verdachte uit angst om aangevallen te worden heeft gehandeld. Op het moment dat verdachte de woning van aangever verliet, belde hij met zijn dealer en riep: “Die klojo’s hebben niet eens geld.” Deze uitlating past naar het oordeel van de rechtbank eerder bij boosheid dan bij angst. Ook rende verdachte niet de woning van aangever uit, maar verliet hij de woning met versnelde pas. Verdachte is pas gaan rennen nadat hij aangever had gestoken. Ook hieruit blijkt niet van een angst bij verdachte om aangevallen te worden. Daar komt bij dat verdachte een uur voordat hij naar aangever ging, een bolletje cocaïne had gerookt. Verdachte heeft verklaard dat hij ermee bekend is dat het gebruik van deze drug paranoïde gedachten kan veroorzaken en herkent dat na gebruik ook bij zichzelf. De rechtbank sluit daarom niet uit dat de beleving van de situatie door verdachte mede is ingegeven door zijn cocaïnegebruik, wat voor zijn risico komt.
Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Naast het hiervoor besproken beroep op (putatief) noodweer heeft de verdediging een beroep gedaan op (putatief) noodweerexces.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat als er in de woning al sprake is geweest van een noodweersituatie, die noodweersituatie in elk geval is geëindigd op het moment dat aangever het mes weglegde. Daarna heeft zich geen nieuwe (putatief) noodweersituatie voorgedaan.
De rechtbank overweegt dat het op basis van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 5 geschetst niet aannemelijk is dat bij verdachte sprake was een hevige gemoedstoestand voortkomend uit wat er in de woning is gebeurd. Verdachte heeft weliswaar bij het verlaten van de woning een mes gepakt, maar is vervolgens niet weggerend. Hij is met versnelde pas weggelopen en pas gaan rennen nadat hij aangever heeft gestoken. De rechtbank is daarom van oordeel dat een beroep op (putatief) noodweerexces niet kan slagen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de volgende voorwaarden te worden verbonden: een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte al langere tijd niet in aanraking is geweest met politie en justitie en dat hij inmiddels clean is. Gelet hierop en de omstandigheden waaronder het misdrijf heeft plaatsgevonden, heeft de raadsman ervoor gepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die niet veel langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Een klinische opname lijkt geboden, verdachte wil dat zelf ook.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 10 februari 2020 en
- de voorlichtingsrapportages van Tactus Verslavingszorg van 4 maart 2020 en 8 juni 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in de borst te steken. Dit is een bijzonder ernstig feit. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan in- en uitwendig letsel opgelopen, maar is lichamelijk volledig hersteld. Dat de steekwond aangever niet fataal werd, berust op toeval en is niet aan verdachte te danken. Verdachte is na het steken bovendien direct weggerend, zonder zich te bekommeren om het slachtoffer. Door zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbeuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit soort strafbare feiten hebben in zijn algemeenheid een schokkend karakter voor de samenleving en zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid. Dit geldt ook voor de bewoners van het flatgebouw waar het steekincident zich heeft afgespeeld.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte een uitgebreid strafblad heeft en in het verleden ook veroordeeld is voor geweldsmisdrijven. Ondanks het feit dat verdachte al enige tijd niet meer met justitie in aanraking is gekomen, verbleef verdachte blijkbaar in een omgeving waar harddrugs werden verhandeld en gebruikt.
Gelet op de bijzondere ernst van het feit en de strafoplegging in soortgelijke zaken is in beginsel een langdurige gevangenisstraf aan de orde. De rechtbank zal echter aan verdachte een lagere straf opleggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist nu zij bij de bepaling van de hoogte van de straf ook rekening houdt met de omstandigheden waaronder verdachte het misdrijf heeft gepleegd. Verdachte is, overigens na zichzelf in een dergelijke situatie gebracht te brengen door drugs af te leveren, geconfronteerd met een geagiteerde en geïrriteerde aangever toen bleek dat verdachte de drugs niet wilde ruilen tegen vuurwerk. Uiteindelijk is de situatie in het trappenhuis geëscaleerd.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door Tactus Verslavingszorg geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Dat zijn een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden algemene en bijzondere voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
3 (drie)jaren wordt bepaald;
 stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich volgens afspraak meldt bij de reclassering. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat opnemen in FVK Antes of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Indien veroordeelde vanuit detentie niet aansluitend opgenomen kan worden in FVK Antes dan zal veroordeelde mee moeten werken aan een overbruggingsplek. De opname start nader te bepalen. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan indicatiestelling en plaatsing;
  • zich laat begeleiden en/of behandelen door een nader te bepalen instelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling en/of begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, indien de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld, ook wanneer dit inhoudt dat hij mee zal moeten werken aan urinecontrole en/of dagbesteding;
 geeft opdracht aan Tactus Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door Tactus Reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en mr. T.N. Ritzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2020.
mr. Wasmann en mr. Ritzer zijn buiten
staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in de in de wettelijke vorm door [naam 2] , brigadier van de politie Eenheid Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte processen-verbaal, dossiernummer [nummer] (onderzoek [naam 3] ) gesloten op respectievelijk 21 januari 2020 en 24 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 107 en 109.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 40.
4.Forensisch Geneeskundig Letselverslag, opgesteld door [naam 4] op 11 maart 2020.