ECLI:NL:RBGEL:2020:3358

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
8215329
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een hoofdhuurovereenkomst en de afwijzing van een beroep op een onderhuurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Baston Wonen, de eisende partij, en twee gedaagden, waarvan één niet verschenen was. De procedure volgde op een tussenvonnis van 29 april 2020 en betrof de ontbinding van een hoofdhuurovereenkomst en de vraag of er sprake was van een onderhuurovereenkomst tussen gedaagde 2 en gedaagde 1. Gedaagde 2 stelde dat hij een mondelinge overeenkomst had met gedaagde 1 en dat hij bijdroeg aan de huurlasten. De kantonrechter oordeelde echter dat gedaagde 2 onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een onderhuurovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat na de ontbinding van de huurovereenkomst tussen Baston en gedaagde 1, er geen huurovereenkomst tussen Baston en gedaagde 2 kon voortduren. Tevens werd gedaagde 1 veroordeeld tot betaling van huurachterstand en proceskosten, terwijl de proceskosten tussen Baston en gedaagde 2 werden gecompenseerd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8215329 \ CV EXPL 19-15052 \ 42693 \ 32568
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de stichting
Baston Wonen
gevestigd te Zevenaar
eisende partij
gemachtigde Gerechtsdeurwaarderspraktijk Schmitz Booms
tegen

1.[gedaagde 1]

zonder bekende woon- of verblijfplaats
niet verschenen
2. [gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. C.C.J.M. Weijers
gedaagde partijen
Partijen worden hierna Baston, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

Het procesverloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 april 2020
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 29 april 2020. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen en het feit dat de kantonrechter zich voldoende acht te zijn ingelicht over de feitelijke situatie, ziet de kantonrechter geen reden om een mondelinge behandeling te gelasten.
2.2.
Zoals overwogen in het tussenvonnis spitst het geschil tussen Baston en [gedaagde 2] zich eerst toe op de vraag of er sprake is van onderhuur door [gedaagde 2] als bedoeld in artikel 7:269 BW. Hierbij is van belang dat [gedaagde 2] zich beroept op het rechtgevolg van artikel 7:269 lid 1 BW, zodat op hem de stelplicht en bewijslast rust dat hij het gehuurde onderhuurt van [gedaagde 1].
2.3.
Ter onderbouwing daarvan stelt [gedaagde 2] bij dupliek dat er sprake was van een mondelinge overeenkomst tussen hem en [gedaagde 1] en hij via zijn eigen bankrekening bijdroeg aan zijn aandeel in de huurlasten. [gedaagde 2] heeft ook, zonder nadere toelichting, bankafschriften van [gedaagde 1] van de periode 18 januari 2018 tot 8 maart 2018 en van 29 januari 2019 tot 2 maart 2019 overgelegd.
2.4.
De kantonrechter overweegt uit de overgelegde bankafschriften zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet blijkt dat [gedaagde 2] huur aan [gedaagde 1] voldeed. Er zijn meerdere transacties tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zichtbaar op de bankafschriften, maar daaruit blijkt niet, bijvoorbeeld door de omschrijving, dat er sprake is van een huurbetaling door [gedaagde 2] aan [gedaagde 1]. Daarnaast blijkt uit de stelling van [gedaagde 2] dat hij ‘
bijdroeg (…)aan [gedaagde 1] ten behoeve van zijnaandeelin de huurlasten’(onderstreping kantonrechter) eerder dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1], dan dat er sprake was van een onderhuurovereenkomst. Dit beeld wordt ook versterkt door de overgelegde bankafschriften. [gedaagde 2] heeft geen verklaring in het geding gebracht van [gedaagde 1] over het bestaan van een onderhuurovereenkomst, noch andere stukken die tot die conclusie zouden kunnen leiden. Het voorgaande brengt met zich dat [gedaagde 2] onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een onderhuurovereenkomst. Dat Baston wist dat [gedaagde 2] in het gehuurde woonde en [gedaagde 2] er belang bij heeft in het (betaalbare) gehuurde te blijven, maakt het voorgaande niet anders. Het beroep op artikel 7:269 lid 1 BW slaagt niet.
2.5.
Concluderend wordt er, na de ontbinding van de huurovereenkomst tussen Baston en [gedaagde 1], geen huurovereenkomst tussen Baston en [gedaagde 2] voortgezet, zodat niet hoeft te worden beslist op de voorwaardelijke vordering van Baston jegens [gedaagde 2].
2.6.
Met betrekking tot de vordering van Baston op [gedaagde 1] overweegt de kantonrechter nog als volgt. Hoewel het niet blijkt uit het tussenvonnis, heeft Baston ‘
rente rechtens’ over de tot en met 1 november 2019 verschenen huurachterstand (€ 4.658,07) gevorderd. De rente wordt toegewezen over de huurachterstand tot en met 1 november 2019 vanaf de respectieve vervaldata.
2.7.
[gedaagde 1] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Hierbij zal rekening worden gehouden met één maal de kosten voor de leges BRP. Gelet op het procesverloop en het feit dat de voorwaarde voor de vordering van Baston op [gedaagde 2] zich niet heeft voorgedaan, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen Baston en [gedaagde 2] te compenseren, in die zin dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen Baston en [gedaagde 1] met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats];
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning met al wie en/of wat er zich van hunnentwege daarin mocht bevinden te ontruimen, te verlaten en met overgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van Baston te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Baston te betalen een bedrag van € 5.292,72 (€ 4.658,07 huurachterstand en € 634,65 buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.658,07 vanaf de respectieve vervaldata tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van een bedrag van € 663,03, te vermeerderen met de huurverhogingen, voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] de woning na 1 november 2019 in gebruik heeft tot aan de ontruiming;
3.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Baston begroot op € 101,06 aan dagvaardingskosten, € 365,00 aan griffierecht en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;
3.6.
compenseert tussen Baston en [gedaagde 2] de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op