ECLI:NL:RBGEL:2020:3344

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
05/107750-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een officier van de Koninklijke Landmacht wegens onvoldoende bewijs van het negeren van een dienstbevel tijdens een schietoefening

Op 6 juli 2020 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige officier van de Koninklijke Landmacht. De officier werd verdacht van het negeren van een dienstbevel tijdens een schietoefening op 22 maart 2018 in Duitsland. De tenlastelegging hield in dat de verdachte, als luitenant, niet had voldaan aan een bevel van zijn functioneel meerdere, de sergeant-majoor, wat leidde tot levensgevaar voor andere militairen op de schietbaan.

Tijdens de zitting werd door de officier van justitie gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de nalatigheid van de verdachte, en werd een taakstraf van 40 uur geëist. De verdediging daarentegen voerde aan dat er geen sprake was van een daadwerkelijk gegeven dienstbevel aan de verdachte. De militaire kamer oordeelde dat voor de vaststelling van een dienstbevel moet worden aangetoond dat het bevel de 'mindere' daadwerkelijk heeft bereikt.

De militaire kamer concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte het bevel had ontvangen, mede door de slechte communicatie tijdens de schietoefening. Hierdoor kon niet overtuigend worden bewezen dat de verdachte het bevel niet had opgevolgd. De militaire kamer sprak de verdachte dan ook vrij van het tenlastegelegde. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/107750-19
Datum uitspraak : 6 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman: mr. M.F.M. Geeratz, advocaat te Venlo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 december 2019 en van 6 juli 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij als militair, in de rang/stand van luitenant en als deelnemer aan de schietdag/schietoefening, op of omstreeks 22 maart 2018, te of nabij Bergen, in elk geval in Duitsland, nadat verdachtes (functioneel) meerdere, de sergeant-majoor [betrokkene] , in de functie van hoofd schietinstructeur (HSI), verdachte het bevel had gegeven om
 wanneer hij, verdachte, compleet was, [betrokkene 2] met zijn CV90 naar beneden mocht komen om vanaf spoor 3 een afscheidsschot te plaatsen,
opzettelijk, althans zeer, althans in ernstige mate nalatig dat dienstbevel niet heeft opgevolgd, hierin bestaande dat hij, verdachte,
 zonder aan de hoofd schietinstructeur, de sergeant-majoor [betrokkene] , mede te delen dat de drie genisten die aan verdachtes peloton waren toegevoegd, te weten: de korporaal der eerste klasse [betrokkene 3] , de korporaal der eerste klasse [betrokkene 4] en de korporaal [betrokkene 5] , zich nog in het voorterrein van de schietbaan bevonden, en/of
 zonder aan voornoemde hoofd schietinstructeur, en/of aan de baancommandant, de sergeant-majoor [betrokkene 6] , mede te delen dat hij, verdachte, aan de drie voornoemde genisten toestemming had gegeven om de hindernis(sen) in het voorterrein van de schietbaan op te ruimen, terwijl hij, verdachte, aan de drie voornoemde genisten, althans, aan korporaal der eerste klasse [betrokkene 4] had toegezegd om deze werkzaamheden door te geven aan voornoemde baancommandant,
aan voornoemde hoofd schietinstructeur heeft medegedeeld dat zijn, verdachtes, peloton compleet was, althans dat hij, verdachte, compleet was, en/of hij, verdachte, (vervolgens) aan de sergeant der eerste klasse [betrokkene 2] heeft medegedeeld dat hij met zijn CV90 (alsnog) een afscheidsschot mocht plaatsen vanaf spoor 3, waarna/waarop (vervolgens), nadat die [betrokkene 2] was aangekomen op spoor 3, voornoemde hoofd schietinstructeur, aan die [betrokkene 2] toestemming heeft gegeven om met zijn CV90 het afscheidsschot te lossen en/of die hoofd schietinstructeur aan die [betrokkene 2] het bevel heeft gegeven: "vuren vrij", waarna/waarop (vervolgens) die [betrokkene 2] met zijn CV90 het afscheidsschot heeft gelost, althans met die CV90 een schot werd gelost, terwijl daardoor levensgevaar voor een ander, te weten de zich in het voorterrein van de schietbaan (achter de doelen) bevindende korporaal der eerste klasse [betrokkene 3] en/of de korporaal der eerste klasse [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/althans gemeen gevaar voor die [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] , te duchten was, althans is ontstaan.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte in ernstige mate nalatig is geweest door het hem gegeven dienstbevel niet op te volgen, waardoor levensgevaar voor korporaal der eerste klasse [betrokkene 3] te duchten was. Ervan uitgaande dat het tenlastegelegde aldus kan worden bewezen, heeft de officier van justitie een taakstraf van 40 uur gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - kort weergegeven - op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat geen sprake is geweest van een dienstbevel dat aan verdachte is gegeven.
Beoordeling door de militaire kamer - vrijspraak
De militaire kamer overweegt allereerst dat ingevolge artikel 125 Wetboek van Militair Strafrecht onder een ‘dienstbevel’ wordt verstaan: een bevel dat enig militair dienstbelang betreft en gegeven is door een meerdere aan een mindere. Onder ‘meerdere’ wordt ook een ‘functioneel meerdere’ begrepen. Op grond van vaste jurisprudentie dient bovendien voor de ‘mindere’ duidelijk te zijn dat het bevel is gegeven en voorts dient duidelijk te zijn wat daardoor van de ‘mindere’ wordt verwacht.
Naar het oordeel van de militaire kamer volgt uit het vorenstaande dat voor de vraag of sprake is van een dienstbevel als bedoeld in artikel 125 e.v. van het Wetboek van Militair Strafrecht, ook moet zijn gebleken dat het bevel de ‘mindere’ daadwerkelijk heeft bereikt.
De militaire kamer overweegt verder dat de sergeant-majoor [betrokkene] , op dat moment als Hoofd Schietinstructeur (verder: HSI) de functioneel meerdere van verdachte, heeft verklaard (pag. 83 van het dossier) tegen verdachte te hebben gezegd dat, wanneer hij compleet was, een collega naar beneden mocht komen met zijn CV90 om vanaf spoor 3 een afscheidsschot te plaatsen.
Blijkens de tenlastelegging betrof deze mededeling het onderhavige dienstbevel.
De contacten tussen de HSI en verdachte verliepen via radiografisch verkeer over het Cieco-net (pag. 84).
Verdachte heeft verklaard dat destijds de radiografische verbindingen slecht waren en dat de communicatie meermalen werd onderbroken. Dit is op 27 januari 2020 bevestigd door de getuige [getuige] die destijds als opvolgend pelotonscommandant aanwezig was.
De militaire kamer overweegt dat de inhoud van het procesdossier deze verklaringen van verdachte en de getuige [getuige] niet weerspreekt en concludeert dat niet kan worden uitgesloten dat de communicatie tussen de HSI en verdachte verstoord is geweest ten tijde van de hiervoor bedoelde mededeling door de HSI.
De militaire kamer komt daarom tot het oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de hierboven als dienstbevel aangemerkte mededeling van de HSI de verdachte ook daadwerkelijk heeft bereikt. Aldus kan niet overtuigend worden bewezen dat verdachte een hem gegeven dienstbevel niet heeft opgevolgd, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.

3.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:

spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. E.S.M. van Bergen, rechters,
en kolonel mr. M. Hoedeman, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de militaire kamer op 6 juli 2020.