ECLI:NL:RBGEL:2020:3296

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
8495180
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduidelijking van de aard van een geldlening of investering in het kader van een onderneming

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is een geschil ontstaan tussen eiser en gedaagde over de vraag of een bedrag van € 3.000,- dat door eiser aan gedaagde is verstrekt, moet worden gekwalificeerd als een lening of als een investering in gedaagdes onderneming. Eiser, die een Wajong-uitkering ontving, heeft in de periode van juni tot en met december 2017 werkzaamheden verricht in het bedrijf van gedaagde, dat zich richt op de restauratie van Amerikaanse klassieke auto’s. Eiser stelt dat hij het bedrag heeft geleend omdat gedaagde in financiële problemen verkeerde, terwijl gedaagde aanvoert dat het bedrag een investering betreft en niet een lening. De zaak is gecompliceerd door de onduidelijkheid over de afspraken tussen partijen en de rol van de WhatsApp-correspondentie die door eiser is overgelegd. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis aangegeven dat een nadere reactie van gedaagde gewenst is, waarbij hij moet ingaan op de WhatsApp-berichten en de aard van de transactie. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor uitlating door gedaagde, waarna verdere beslissingen zullen volgen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 8495180 \ CV EXPL 20-1390 \ 398
uitspraak van
Vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: mr. D. Dekker
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] , gemeente [plaats]
gedaagde
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

In deze zaak is door [eiser] een dagvaarding met producties uitgebracht op 29 april 2020, waarop door [gedaagde] op 8 mei 2020 is geantwoord. Daarna is de zaak, mede in verband met de coronacrisis, waarin toen niet vanzelfsprekend in iedere zaak een mondelinge behandeling kon worden bepaald, voor vonnis komen te staan. Het onderhavige vonnis dient dan ook, zo mogelijk ter vervanging van (een deel van) de mondelinge behandeling, ter nadere instructie van de zaak. Niettemin kan het vereiste maatwerk ertoe nopen alsnog een mondelinge behandeling te bepalen.

2.De zaak en het verdere verloop ervan

2.1
[gedaagde] heeft een bedrijf, genaamd [het bedrijf] , waarin hij Amerikaanse klassieke auto’s restaureert. In de periode van juni tot en met december 2017 heeft [eiser] , die een Wajong-uitkering ontving, met goedvinden van het UWV in de onderneming van [gedaagde] werkzaamheden verricht.
2.2
[eiser] stelt dat hij [gedaagde] op 29 september 2017 € 3.000,- heeft geleend, omdat [gedaagde] aangaf zeer krap bij kas te zitten en naar eigen zeggen zijn vaste lasten niet of nauwelijks meer kon betalen, nu [het bedrijf] nog geen winst maakte.
2.3
[gedaagde] voert aan dat [eiser] het genoemde bedrag in [het bedrijf] heeft geïnvesteerd en niet heeft uitgeleend. [gedaagde] vermeldt echter ook dat er kosten en investeringen zijn gedaan door [eiser] om onder de vleugels van [het bedrijf] een eigen bedrijfje op te starten. Aldus blijft onduidelijk waartoe het bedrag van € 3.000,- werkelijk heeft gediend. Heeft [eiser] het bedrag nu in [het bedrijf] geïnvesteerd of niet? In geval van een investering in [het bedrijf] is verder niet duidelijk welke afspraken partijen daarover hebben gemaakt en hoe de investering door [eiser] zou worden terugverdiend.
2.4
[gedaagde] gaat niet in op de door [eiser] overgelegde WhatsApp-correspondentie tussen partijen over de periode 19 augustus 2017 tot en met 22 augustus 2019. Daarin komt tot uiting dat [gedaagde] op 20 mei 2018, 18 juni 2018, 3 december 2018 en 12 april 2019, steeds na aandringen van [eiser] om tot betaling van de € 3.000,- over te gaan, heeft aangegeven dat het goed zou komen; dat [gedaagde] het [eiser] zou laten weten, zodra hij de middelen om tot betaling over te gaan zou hebben; dat als hij het geld had gehad hij [eiser] al lang had betaald. Deze uitingen kunnen toch moeilijk anders worden verstaan dan dat [gedaagde] tot betaling bereid was, maar dat hem de middelen daartoe op dat moment ontbraken.
2.5
Dat [gedaagde] ook kosten ten behoeve van [eiser] zou hebben gemaakt, zoals hij aanvoert, doet aan het bovenstaande onvoldoende af. Voor zover daar een vordering uit voort zou kunnen vloeien wordt deze niet ingesteld. Ook wordt geen beroep gedaan op verrekening.
2.6
De kantonrechter acht een nadere reactie van [gedaagde] gewenst, waarbij hij ook ingaat op de onder 2.4 genoemde WhatsApp-correspondentie en, indien hij van mening blijft dat het geld hem niet is geleend maar door [eiser] is geïnvesteerd in [het bedrijf] , waarvoor het geld in september 2017 dan is gebruikt en welke afspraken door partijen over die investering zijn gemaakt als onder 2.3 bedoeld.
2.7
De zaak komt daarna voor vonnis te staan. Alsdan zal worden beslist hoe verder zal worden geprocedeerd.

3.De beslissing

3.1
verwijst de zaak naar de rol van vrijdag 14 augustus 2020 voor uitlating bij akte door [gedaagde] over hetgeen onder 2.6 is overwogen. De zaak zal vervolgens voor vonnis komen te staan;
3.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op