ECLI:NL:RBGEL:2020:3272

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2397
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling of Veilig Thuis als bestuursorgaan kwalificeert onder de Awb

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], een verzoek ingediend bij Veilig Thuis Noord & Oost Gelderland te Apeldoorn om inzage in het dossier met betrekking tot zijn zoon. Eiser heeft Veilig Thuis verzocht om binnen zes weken een besluit te nemen over het verstrekken van een kopie van het volledige dossier. Veilig Thuis heeft in een brief van 25 maart 2020 toegezegd relevante informatie te verstrekken, maar eiser heeft later aangegeven dat hij meer informatie wenst en heeft Veilig Thuis in gebreke gesteld. Na een aantal correspondenties heeft eiser op 17 april 2020 beroep ingesteld.

De rechtbank Gelderland heeft in deze uitspraak geoordeeld dat Veilig Thuis geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat Veilig Thuis is opgericht door verschillende gemeenten om te functioneren als een advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling, maar dat het geen publiekrechtelijke bevoegdheden heeft die nodig zijn om als bestuursorgaan te kwalificeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissingen van Veilig Thuis niet gericht zijn op het vaststellen van rechten of verplichtingen voor de verzoeker, en dat de brief van 3 april 2020 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit in de zin van de Awb.

De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en eiser erop gewezen dat hij zich in een eventueel vervolgtraject tot de civiele rechter moet wenden, waarbij hij zich moet laten bijstaan door een advocaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser,

en

Veilig Thuis Noord & Oost Gelderland te Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 26 februari 2020 heeft eiser verweerder verzocht om op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen 6 weken een besluit te nemen over het aan hem verstrekken van een kopie van het volledige door verweerder aangelegde dossier met betrekking tot de zoon van eiser.
Bij brief van 25 maart 2020 heeft verweerder toegezegd het dossier, voor zover daarin de voor verweerder relevante informatie in het kader van de bemoeienis is opgenomen, aan eiser toe te zenden.
Bij brief van 3 april 2020 heeft eiser verweerder verzocht om binnen 5 werkdagen de achtergehouden informatie te verstrekken, bij gebreke waarvan eiser verweerder in gebreke stelt.
Bij brief van 9 april 2020 heeft verweerder opgemerkt dat aan eiser alle informatie waarop hij als directbetrokkene recht op inzage heeft, is verstrekt.
Eiser heeft op 17 april 2020 beroep ingesteld.
Namens verweerder is een verweerschrift overgelegd.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting niet nodig is, omdat de rechtbank kennelijk onbevoegd is.
2.1.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.2.
Volgens artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder een bestuursorgaan wordt verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
2.3.
Volgens de notariële oprichtingsakte van 15 december 2016 is verweerder door verschillende gemeenten in noord-oost Gelderland opgericht om zorg te dragen voor de uitvoering van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, als bedoeld in artikel 4.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder een privaatrechtelijke rechtspersoon en geen bestuursorgaan dan wel een krachtens publiekrecht ingesteld orgaan van een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
2.5.
De rechtbank zal thans beoordelen of verweerder een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is. Daarvoor is bepalend of aan dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan.
Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken, kan zich evenwel een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb zijn.
2.6.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in werking getreden.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 draagt het college zorg voor de organisatie van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: AMHK).
In het tweede lid zijn de taken van het AMHK neergelegd, waaronder begrepen het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van kindermishandeling en het naar aanleiding van een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is.
2.7.
Gelet op het voorgaande is verweerder naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval voor zover het gaat om de taken waarop het verzoek om informatie (kennelijk) ziet niet met enig openbaar gezag bekleed, zodat verweerder ook geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is. Beslissingen van verweerder om informatie uit dossiers verstrekken zijn er immers niet op gericht een bevoegdheid, recht of verplichting te doen ontstaan of teniet te doen voor degene die om informatie verzoekt. Evenmin zijn verweerders beslissingen erop gericht de juridische status van de verzoeker vast te stellen.
2.8.
Het vorenstaande betekent dat de brief van 3 april 2020 waarin eiser verzocht heeft om de volgens hem achtergehouden informatie alsnog aan hem te verstrekken niet is aan te merken als een aanvraag tot het nemen van een besluit in de door de Awb bedoelde zin, nog daargelaten dat verweerder in zijn brief van 9 april 2020 wel op dit verzoek heeft gereageerd, zij het niet in de door eiser gewenste zin.
De brief van 9 april 2020 is daarom ook niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Tegen deze beslissing van verweerder staat dan ook geen (bezwaar en) beroep open.
Voor zover eiser meent dat verweerder onzorgvuldig dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, zal eiser zich tot de civiele rechter moeten wenden. De rechtbank wijst eiser erop dat hij zich in dat geval zal moeten laten bijstaan door een advocaat.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2. Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, bestuursrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.