ECLI:NL:RBGEL:2020:3252

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
05/232291-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van zijn vrouw met bijkomende straf en schadevergoeding

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn vrouw. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. Daarnaast moet hij zijn vrouw een schadevergoeding van € 500 betalen. De zaak kwam aan het licht na een incident dat plaatsvond in de nacht van 24 op 25 september 2019, waarbij de verdachte zijn vrouw in hun slaapkamer mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, ondersteund door getuigenverklaringen en letselrapportages, overtuigend was. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank vond de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank hield rekening met de ernst van de mishandeling en de impact op het slachtoffer, vooral gezien het feit dat het gebeurde in de veilige omgeving van hun huis. De rechtbank benadrukte het belang van het voorkomen van herhaling van dergelijk geweld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05.232291.19
Datum uitspraak : 2 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] ,
raadsman: mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 september 2019 tot en met 25
september 2019 te Zutphen, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door
geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten
[benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen
die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen
van het lichaam van die [benadeelde] ,
door ongevraagd de kamer waar die [benadeelde] zich bevond te betreden,
die [benadeelde] (vervolgens) op bed te duwen/drukken,
haar shirt/top naar beneden te trekken,
haar benen uiteen te duwen/drukken,
haar broek en/of onderbroek naar beneden te trekken,
in haar keel te knijpen,
in haar gezicht en/of op haar keel te slaan en/of stompen,
aan haar haren te trekken,
door meermalen, althans eenmaal, voorbij te gaan aan het verbale en/of
non-verbale verzet van die [benadeelde] en/of
aldus voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 september 2019 tot en met 25
september 2019 te Zutphen, in elk geval in Nederland,
[benadeelde] heeft mishandeld door
(hard) haar benen uiteen te duwen/drukken,
in haar keel te knijpen,
in haar gezicht en/of op haar keel te slaan en/of stompen,
aan haar haren te trekken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer authentiek en consistent is en steun vindt in overige bewijsmiddelen. Volgens de officier van justitie dient voor de bewezenverklaring dan ook uit te worden gegaan van de verklaring van het slachtoffer. Uit de verklaring van het slachtoffer komen feiten en omstandigheden naar voren die volgens de officier van justitie maken dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het hebben van gemeenschap met het slachtoffer. Door het uitvoeren van die handelingen heeft verdachte een begin van uitvoering van verkrachting gemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot verkrachting ontkend. Het slachtoffer staat erom bekend zichzelf te verwonden met het doel iets af te dwingen bij een ander. De verklaringen van de getuigen [getuige] en [benadeelde] en de 112-melding kunnen zijn afgelegd met het doel dat verdachte het land wordt uitgezet. De conclusie is dan ook dat geen sprake is of kan zijn van een poging tot verkrachting. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer één keer heeft geslagen om haar tot rust te krijgen. Dat is geen mishandeling, maar bescherming van het slachtoffer.
De beoordeling door de rechtbank
[benadeelde] (hierna: het slachtoffer) heeft verklaard dat zij met verdachte is getrouwd en met hem in Zutphen woont. In de nacht van 24 op 25 september 2019 was zij samen met hun slapende dochtertje op haar slaapkamer, met de deur op slot. Zij was aan het bellen met [getuige] . Op dat moment sloeg en trapte verdachte tegen de deur en hij riep dat zij de deur open moest doen, omdat hij anders tegen haar familie zou zeggen dat zij met een andere man aan het praten was. Het slachtoffer opende de deur, omdat zij bang was dat het dochtertje zou gaan huilen. Verdachte sloeg haar en duwde haar vervolgens op het bed. Hij hield haar met een hand vast bij haar schouder zodat zij niet overeind kon komen. Met zijn knieën kwam hij tussen haar benen en hij duwde haar benen uit elkaar. Verdachte trok aan haar haren, pakte met zijn hand haar keel vast en duwde haar hoofd naar achteren. Ook sloeg verdachte haar hard op haar rechterkaak. Zij heeft pijn aan haar rechterschouder en rechterkaak. [2]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 24 september 2019 om 23.58 uur met het slachtoffer belde en dat hij tijdens het gesprek gebonk op de deur hoorde. Hij herkende de stem van verdachte en hoorde hem in het Turks schreeuwen, waarna het slachtoffer zei dat ze op moest hangen. Het slachtoffer verbrak de verbinding en daarna heeft getuige geen contact meer met haar kunnen krijgen tot zij hem om 00.35 uur belde en vertelde dat ze op het politiebureau was. [3]
Een forensisch arts heeft op 27 september 2019 een letselonderzoek bij het slachtoffer verricht. Daaruit bleek dat onder de kaakrand, onder de kin en lager in de hals blauwe verkleuringen waren te zien, lijkend op restanten van een bloeduitstorting van meerdere dagen geleden. Volgens de arts kunnen alle in de hals waargenomen letsels, en zeker het letsel laag in de hals, goed passen bij een door het slachtoffer vermelde poging tot wurging. In het gelaat zijn bloeduitstortingen waargenomen die goed kunnen passen bij aanraking met een middelharde substantie, zoals een vlakke hand. Aan de binnenzijde van beide benen is aan beide zijden een lichte blauwe verkleuring waargenomen, wat goed kan passen bij de pogingen tot het spreiden van haar benen. [4]
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend is bewezen. De verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] en het letselonderzoek. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van het slachtoffer. Nu de rechtbank uitgaat van die verklaring is de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer slechts één keer zou hebben geslagen om haar tot rust te krijgen ongeloofwaardig, zodat dit verweer geen verdere bespreking behoeft. Dat het slachtoffer zichzelf zou hebben verwond, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk.
Ondanks dat de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling uitgaat van de verklaring van het slachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de opzet van verdachte tevens was gericht op het proberen te verkrachten van het slachtoffer. De verklaring van het slachtoffer wordt op dat punt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot verkrachting.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 24 september 2019 tot en met 25 september 2019 te Zutphen,
in elk geval in Nederland,[benadeelde] heeft mishandeld door (hard) haar benen uiteen te duwen
/drukken, in haar keel te knijpen, in haar gezicht
en/of op haar keelte slaan
en/of stompen,en aan haar haren te trekken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De eis van de officier van justitie is disproportioneel. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, moet daarin niet worden meegegaan.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie van 28 mei 2020;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 29 mei 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zijn echtgenote mishandeld in haar eigen slaapkamer, waar ook hun dochtertje lag te slapen. Het slachtoffer had zich juist bij uitstek veilig moeten voelen in deze huiselijke omgeving. De rechtbank neemt het verdachte dan ook zeer kwalijk dat hij haar dit gevoel van veiligheid heeft ontnomen en dat hij inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor het opstellen van een plan van aanpak dat is gericht op recidivevermindering en/of gedragsverandering. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden. Overwogen is het adviseren van een contactverbod, maar gelet op het feit dat verdachte en het slachtoffer in scheiding liggen en een kind hebben waarover afspraken moeten worden gemaakt, is daarvan afgezien.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de Oriëntatiepunten voor straftoemeting voor huiselijk geweld en met het beschreven advies van de reclassering. De rechtbank vindt het van groot belang dat herhaling van dit soort feiten in de toekomst wordt voorkomen en ziet het als een risico dat verdachte en het slachtoffer nog een echtscheidingsprocedure hebben af te wikkelen. De rechtbank legt aan verdachte dan ook een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand op, met een proeftijd van drie jaren, als stok achter de deur. Het opleggen van bijzondere voorwaarden acht de rechtbank niet geïndiceerd, overeenkomstig het advies van de reclassering. Naast de voorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf van zestig uren op. Deze strafoplegging wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank – anders dan de eis van de officier van justitie – verdachte vrijspreekt van de poging tot verkrachting.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 2.625,--.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het gevorderde bedrag toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
De beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen ten gevolge van dit feit en maakt daarom aanspraak op vergoeding van geleden immateriële schade, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De omvang van het bedrag dient naar billijkheid te worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat € 500,-- passend is bij de gepleegde mishandeling en het daarbij opgelopen letsel. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 24 september 2019.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het overige ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde voorts tot een
taakstrafgedurende
60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 (twee) uur in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde], van een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag
te betalen van € 500,00(vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 10 (tien) dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Yildiz (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2020.
Mr. Van Damme is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019426872, gesloten op 9 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer, p. 3-4.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 11.
4.De letselrapportage forensische geneeskunde, p. 29, 31, 35-36.