ECLI:NL:RBGEL:2020:3062

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
05/050118-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht en seksueel corrumperen van kinderen na onvoldoende bewijs

In de zaak voor de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, is op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht en het seksueel corrumperen van kinderen. De tenlastelegging omvatte onder andere het betasten van de billen en benen van een minderjarig meisje, alsook het aanzetten van twee meisjes tot het getuige zijn van seksuele handelingen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de feiten had gepleegd.

De rechtbank heeft de aangiftes van de slachtoffers en de verklaringen van de verdachte zorgvuldig gewogen. De meisjes hadden op 8 februari 2020 een man gezien die hen vroeg te helpen bij het zoeken naar een 'kwijt poesje', terwijl hij zijn geslachtsdeel toonde. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte in beeld was gekomen door een modus operandi die overeenkwam met eerdere zaken, er onvoldoende bewijs was om te stellen dat hij de man was die de meisjes had aangesproken. De beschrijvingen van de meisjes waren te algemeen en de kleding die de verdachte droeg week af van wat de meisjes hadden beschreven.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er niet wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd, en sprak hem vrij. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar vader, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/050118-20
Datum uitspraak : 23 juni 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1983 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te Zutphen, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de billen en/of de benen van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te Zutphen, althans in Nederland, (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 3] ) van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen,
door zijn (ontblote) penis te betasten en/of
(vervolgens) naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te gebaren naar hem, verdachte, toe te komen en/of
(vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat hij zijn poesje kwijt was en of zij hem wilden helpen zoeken, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens) (terwijl zijn penis nog steeds, althans opnieuw ontbloot was) te zeggen ‘hé meisje stop, kom eens voelen’ en/of ‘kom eens voelen, het hoeft maar één minuutje’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en dat daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsman heeft naar voren gebracht dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Beoordeling door de rechtbank
Uit de aangiftes, die de moeder van [slachtoffer 2] en de vader van [slachtoffer 1] namens de meisjes hebben gedaan, komt naar voren dat op 8 februari 2020 tussen 11.40 en 12.00 uur een man in de bosjes met zijn geslachtsdeel in de weer was en de meisjes wenkte. De man zei dat hij zijn poesje kwijt was en vroeg de meisjes om hem te helpen zoeken. Hij heeft de meisjes zijn geslachtsdeel getoond en heeft [slachtoffer 1] aangeraakt aan haar billen en benen. Ook vroeg hij de meisjes zijn penis aan te raken.
Volgens haar moeder omschreef [slachtoffer 2] de man als een man met zwart/bruin kort haar, een stoppelbaardje, donkere ogen, een beetje lang/hoekig gezicht en jonger dan haar vader (die 45 jaar is). De man had volgens haar een gemene stem. De man droeg een donkerblauwe joggingbroek met witte strepen aan de zijkant. Hij had een lichtblauwe regenjas/parka-achtig windjack aan. Volgens haar vader omschreef [slachtoffer 1] de man als een man met zwart/bruin kort haar en stoppeltjes. Hij had een gemene stem en droeg een donkerblauwe broek met witte strepen aan de zijkant. Hij droeg een lichtblauwe jas.
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politie in beeld is gekomen na een zoekslag op de modus operandi in een landelijk opsporingssysteem. Uit nader onderzoek is vervolgens gebleken dat verdachte in Zutphen woont en dat hij op de dag en het tijdstip waarop de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd, op de plaats delict kan zijn geweest.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 8 februari 2020 van zijn huis naar de voetbalvereniging is gefietst en daar rond 12.15 uur is aangekomen. Hij schat in dat het tien tot vijftien minuten fietsen is. Nu de meest logische routes van verdachtes huis naar de voetbalvereniging direct of op enige afstand langs de plaats delict gaan, leidt de rechtbank uit die verklaringen af dat verdachte inderdaad op de plaats delict kan zijn geweest. Er bevinden zich echter geen stukken in het dossier waaruit blijkt dat verdachte op 8 februari 2020 daadwerkelijk op de plaats delict was.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de beschrijving die de meisjes van de man hebben gegeven kan worden afgeleid dat verdachte de man moet zijn geweest. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte op 8 februari 2020 een zwarte joggingbroek met op de broekspijp een vijftal witte driehoeken die ondersteboven staan (het merkteken van [merk] ) en vermoedelijk een donkere jas droeg: een getuige verklaart dat volgens hem verdachte bij de voetbalvereniging een donkere jas droeg. Door de politie is bij verdachte een zwart windjack en een donkerblauwe jas in beslag genomen. Dit wijkt af van de kleding die de door de meisjes beschreven man droeg: een donkerblauwe broek met witte strepen en een lichtblauwe jas. De door de meisjes gegeven omschrijving van de gezichtskenmerken en de haardracht van de man sluiten verdachte weliswaar niet uit, maar het betreft een tamelijk algemeen signalement dat op vele mannen van toepassing is. Op de zitting heeft de officier van justitie ook aangevoerd dat de meisjes de stem van de man als een “gemene stem” hebben omschreven. Niet alleen wordt uit de aangiftes niet duidelijk op grond van welke kenmerken zij tot die kwalificatie kwamen, uit het dossier blijkt evenmin dat en waarom die kwalificatie op de stem van verdachte van toepassing is. De rechtbank vindt de (weergave van de) door de meisjes gegeven beschrijving van de man daarom onvoldoende om op grond daarvan te kunnen vaststellen dat verdachte de beschreven man is geweest.
Ook kan, anders dan door de officier van justitie is aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank niet ten nadele van verdachte worden meegewogen dat in dit geval sprake was van een vergelijkbare modus operandi – het gebruiken van een zogenaamd kwijtgeraakt poesje als lokmiddel – als in een zaak waarin verdachte eerder terechtstond. Verdachte is in die eerdere zaak door het gerechtshof vrijgesproken van de feiten waarin die specifieke modus operandi was gebruikt. Daarom kan niet worden gezegd dat verdachte die methode eerder heeft gebruikt en dat de omstandigheid dat de meisjes hebben verklaard dat de man hen vroeg te helpen bij het zoeken naar een poesje erop duidt dat verdachte deze man moet zijn geweest.
Wel is verdachte door het gerechtshof veroordeeld voor een feit waarbij hij aan de slachtoffers gevraagd heeft: “is die kat van jullie?”. Echter is het gebruik van een huisdier als smoes, zoals het gerechtshof ten aanzien van het feit waarvoor verdachte is vrijgesproken ook overwoog, een vaker beproefde methode, die niet zodanig specifiek is dat daaruit kan volgen dat verdachte de man is geweest die op 8 februari 2020 de meisjes heeft aangesproken.
De rechtbank concludeert dat op grond van de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet valt uit te sluiten dat een ander dan verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dus niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

3.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich, vertegenwoordigd door haar vader als wettelijk vertegenwoordiger en met bijstand van mr. M.J. Ellenbroek, in het strafproces gevoegd en vordert een bedrag van € 500,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte van de aan hem ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.N. Ritzer, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 2020.
mr. Ritzer is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen