In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een ex-echtpaar over de verkoop van hun voormalige echtelijke woning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.J.P. Kweens, vorderde machtiging om de woning te verkopen, omdat zijn ex-echtgenote, de gedaagde, weigerde haar medewerking te verlenen aan de verkoop. De partijen waren op 29 april 2005 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd en zijn op 24 januari 2017 gescheiden. In het echtscheidingsconvenant was afgesproken dat de woning verkocht zou worden, maar de gedaagde stelde voorwaarden en weigerde mee te werken aan de verkoop.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser een spoedeisend belang had bij de verkoop van de woning, omdat hij anders hoofdelijk aansprakelijk bleef voor de hypotheekschuld en dubbele woonlasten moest betalen. De rechter concludeerde dat de weigering van de gedaagde om mee te werken aan de verkoop niet gerechtvaardigd was, vooral omdat er geen overeenstemming was bereikt over de voorwaarden voor de verkoop. De rechter verleende de eiser de gevraagde machtiging om de woning te verkopen, met de bepaling dat de woning niet eerder dan op 1 september 2020 geleverd hoeft te worden. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot het opvolgen van de aanwijzingen van de makelaar, op straffe van een dwangsom.
De rechter compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit vonnis benadrukt het belang van het nakomen van afspraken in een echtscheidingsconvenant en de noodzaak om een einde te maken aan de onverdeeldheid van de woning.