ECLI:NL:RBGEL:2020:2957

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
8250321
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in burengeschil met betrekking tot dwangsommen en mondelinge behandeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burengeschil, heeft de Rechtbank Gelderland op 17 juni 2020 een tussenvonnis gewezen. De zaak betreft een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. G. Golstein, en [gedaagde], vertegenwoordigd door C.P.A. Hendriks en B.W. van Bruchem van Digideur Incasso & Gerechtsdeurwaardersdiensten. De kern van het geschil draait om de vraag of de dwangsommen die door [gedaagde] zijn geëxecuteerd ten onrechte zijn opgelegd aan [eiser]. Dit geschil is ontstaan na een verstekvonnis van 21 augustus 2019, waarin [eiser] werd veroordeeld tot het snoeien van beplanting op zijn perceel, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-naleving.

Door de coronacrisis kon de eerder geplande mondelinge behandeling niet doorgaan, waardoor de rechtbank dit tussenvonnis heeft uitgesproken ter vervanging van de mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft aangegeven dat er een dringende behoefte is aan een regeling voor de toekomst en heeft besloten om alsnog een mondelinge behandeling met plaatsopneming te plannen. De rechter heeft de partijen verzocht om hun verhinderdagen door te geven en heeft benadrukt dat de mondelinge behandeling in een veilige omgeving moet plaatsvinden, rekening houdend met de coronamaatregelen.

De rechtbank heeft verder aangegeven dat het belangrijk is om tot een structurele oplossing te komen in dit burenconflict, waarbij ook de financiële geschillen tussen partijen aan de orde komen. De beslissing om een mondelinge behandeling te plannen is genomen om verdere escalatie van het conflict te voorkomen en om een duurzame oplossing te vinden voor de problemen die zich tussen de buren voordoen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8250321 \ CV EXPL 20-305 \ 398
uitspraak van
Vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: mr. G. Golstein
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
gemachtigden: C.P.A. Hendriks en B.W. van Bruchem (Digideur Incasso & Gerechtsdeurwaardersdiensten)
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

In het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 5 februari 2020 is een comparitie van partijen (mondelinge behandeling) bepaald. Deze heeft vanwege de coronacrisis geen doorgang kunnen vinden. Het onderhavige vonnis dient dan ook, zo mogelijk ter vervanging van (een deel van) de mondelinge behandeling, ter nadere instructie van de zaak. Niettemin kan het vereiste maatwerk ertoe nopen alsnog een mondelinge behandeling te bepalen.

2.De tot dusver vaststaande feiten

2.1
Bij verstekvonnis van 21 augustus 2019 van deze rechtbank is [eiser] tegenover [gedaagde] onder meer veroordeeld tot
“Het regelmatig snoeien en gesnoeid houden van de op zijn perceel staande beplanting zodat deze niet meer overhangt en of ondergronds doorgroeit op het perceel van [gedaagde]. Dit op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van”€ 5.000,-.
2.2
[gedaagde] heeft het vonnis op 3 oktober 2019 aan [eiser] laten betekenen.
2.3
Op 28 oktober 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van [gedaagde] onder meer laten weten:
Voorts begreep ik van cliënt dat er a.s. zaterdag snoeiwerkzaamheden zullen plaatsvinden.
2.4
Op 29 oktober 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde] daarop geantwoord:
Verder is uw cliënt op grond van het vonnis een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd over de periode dat hij in gebreke blijft de overhangende takken te snoeien. De dwangsom is verschuldigd vanaf de dag waarop het vonnis is betekend. Ervan uitgaande dat uw cliënt op 2 november a.s. daadwerkelijk snoeiwerkzaamheden zal uitvoeren is hij over de periode 4 oktober 2019 tot en met 1 november 2019 (zijnde 29 dagen) voornoemde dwangsom verschuldigd.
2.5
Daarop heeft de gemachtigde van [eiser] op 30 oktober 2019 onder meer geantwoord:
Indien u (uw cliënt) (..) het vonnis ten aanzien van de dwangsom laat executeren, zal er een kort geding gestart worden in verband met een executiegeschil. Immers, de interpretatie van uw cliënt c.q. uw interpretatie van een en ander levert misbruik van recht op. Voor het geval het vonnis toch wordt geëxecuteerd, stel ik namens mijn cliënt uw cliënt nu reeds voor alsdan aansprakelijk voor de schade die mijn cliënt daardoor zal lijden.
2.6
Vervolgens is op 7 november 2019 door de gemachtigde van [gedaagde] bij exploot bevel gedaan aan [eiser] tot betaling van € 2.700,- wegens verbeurde dwangsommen over de periode van 6 oktober 2019 tot en met 1 november 2019, verhoogd met de kosten van het exploot (€ 97,31). Op 12 november 2019 is vervolgens ten laste van [eiser] derdenbeslag gelegd onder Rabobank. Uiteindelijk is door Rabobank ingevolge het beslag € 3.088,68 ten laste van [eiser] voldaan aan [gedaagde]. Dit bedrag omvat naast de zojuist genoemde bedragen ook de kosten van het beslag en van de overbetekening (€ 207,54 resp. € 83,83).

3.Het geschil en de vordering

3.1
[eiser] stelt dat de dwangsommen ten onrechte zijn geëxecuteerd, nu hem geen redelijke termijn is gesteld om aan de veroordeling te voldoen. Het beslag was dus onrechtmatig. Als schadevergoeding vordert [eiser] van [gedaagde] het ten onrechte geïncasseerde bedrag, vermeerderd met € 70,- wegens bankkosten en € 500,- ter compensatie van het ondervonden ongemak, in totaal derhalve € 3.658,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.088,68 vanaf 17 december 2019 tot de dag van algehele voldoening. Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten inclusief nakosten.
3.2
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan, samengevat en voor zover dat een verweer is tegen een stelling of conclusie uit de dagvaarding:
- dat [eiser] een executiegeschil in kort geding aanhangig had kunnen maken en dat hij daarom in zijn vordering in de onderhavige procedure niet kan worden ontvangen
- dat in het verstekvonnis geen termijn was bepaald waarbinnen de dwangsom niet kon worden verbeurd, zodat zij meteen na de betekening werd verbeurd
- dat niet is gebleken dat het voor [eiser] onmogelijk was om aan de veroordeling te voldoen
- dat het voor risico van [eiser] komt dat hij niet eerder van de veroordeling bij verstek op de hoogte was dan toen het vonnis hem werd betekend.
3.3
Daarnaast vordert [gedaagde] in reconventie de veroordeling van [eiser] tot betaling van € 500,- wegens immateriële schade als gevolg van het langlopende geschil, het ontbreken van elke medewerking van [eiser] om tot een minnelijke oplossing te komen, de gefrustreerde burenrelatie en het aanhangig maken van de onderhavige procedure, terwijl het geschil al door een vonnis was beslecht.

4.Het verdere verloop van de zaak

4.1
De kantonrechter acht het wenselijk om in dit burenconflict een poging te wagen om tot een structurele oplossing tussen partijen te komen. Daartoe is het verstekvonnis niet geëigend, immers op zichzelf al een nieuwe bron van conflicten (in zijn koppeling met het open petitum uit die zaak), zoals uit de onderhavige procedure blijkt. En daar zal het niet bij blijven. Het probleem van de grensoverschrijdende braamstruiken zal immers steeds weer terugkeren, met alle frustraties over en weer van dien. Mede om procedures in de toekomst te voorkomen is het daarom noodzakelijk dat partijen een – zo nodig: harde – regeling met elkaar treffen. Uiteraard zal daarbij ook het geschil van financiële aard dat in deze procedure speelt worden betrokken. Formeel is dat ook de ‘kapstok’ waaraan de regeling van het onderliggende conflict kan worden ‘opgehangen’.
4.2
De kantonrechter zal daarom een mondelinge behandeling bepalen ter plaatse van het geschil aan de [adres]. Aan partijen en hun gemachtigden zal worden verzocht om hun verhinderdagen voor de maanden juli (eerste helft), augustus (tweede helft) en september (m.u.v. 11 september t/m 18 september) 2020 aan de griffie door te geven, zodat een mondelinge behandeling kan worden gepland. Dat kan op alle dagen van de werkweek zijn.
4.3
De kantonrechter zal op die dag eerst ter plaatse van het geschil gaan kijken (plaatsopneming). In verband met de gevaren van het SARS-CoV-2 virus dient de aansluitende mondelinge behandeling in de buitenlucht dan wel in een ruime goed geventileerde ruimte plaats te kunnen vinden. De gemachtigden van partijen zullen dat tevoren goed met elkaar moeten afstemmen.
4.4
Aan de gemachtigden van partijen wordt voorts verzocht met hun cliënten na te denken over de inhoud van een toekomstbestendige regeling als onder 4.1 bedoeld en zo mogelijk een kopie daarvan uiterlijk acht dagen voor de zitting aan elkaar en aan de kantonrechter (de griffie) toe te sturen. Die achtdagentermijn geldt ook voor andere stukken die zij eventueel nog in het geding willen brengen.
4.5
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

5.1
bepaalt een mondelinge behandeling op een nader vast te stellen datum en tijdstip ter plaatse van het geschil aan de [adres]
5.2
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 1 juli 2020 voor opgave van verhinderdagen als onder 4.2 bedoeld;
5.3
bepaalt dat beide partijen op de mondelinge behandeling aanwezig moeten zijn;
5.4
verzoekt de gemachtigden van partijen met hun cliënten na te denken over de inhoud van een toekomstbestendige regeling als onder 4.1 bedoeld en zo mogelijk een kopie daarvan uiterlijk acht dagen voor de zitting aan elkaar en aan de kantonrechter (de griffie) toe te sturen;
5.5
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op