In deze zaak heeft de besloten vennootschap Retail Center De Lely B.V. (hierna: De Lely) een kort geding aangespannen tegen [gedaagde], de dochter van de huurder van een winkelruimte. De Lely vordert ontruiming van de winkelruimte, die door [gedaagde] wordt geëxploiteerd als viswinkel. De procedure is gestart na een dagvaarding op 20 mei 2020, waarbij de mondelinge behandeling op 29 mei 2020 heeft plaatsgevonden via een Skypeverbinding en conference call vanwege de Coronamaatregelen.
De Lely stelt dat [gedaagde] zonder rechtsgrond gebruik maakt van de winkelruimte, aangezien er geen formele indeplaatsstelling heeft plaatsgevonden. [gedaagde] betwist dit en stelt dat zij door stilzwijgende indeplaatsstelling huurder is geworden. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen bewijs is voor een indeplaatsstelling, aangezien de moeder van [gedaagde], [naam 1], geen verzoek tot indeplaatsstelling heeft ingediend en er geen schriftelijke overeenkomst is die dit ondersteunt. De Lely heeft bovendien belang bij ontruiming om renovaties aan het winkelcentrum door te voeren.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet als huurder kan worden aangemerkt en dat de vordering tot ontruiming gegrond is. De rechter heeft [gedaagde] veroordeeld om de winkelruimte voor 1 juli 2020 te ontruimen, met een dwangsom van € 5.000,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 200.000,00. Tevens is [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.