ECLI:NL:RBGEL:2020:2913

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
05/129686-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting op basis van onvoldoende bewijs en context van de relatie

In deze strafzaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond in de nacht van 8 op 9 juni 2017 te Malden, waar de verdachte en de aangeefster seksuele handelingen met elkaar hebben verricht. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting, omdat de aangeefster duidelijk had aangegeven geen seks te willen. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor het tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte zorgvuldig gewogen, evenals de WhatsApp-berichten die tussen hen zijn uitgewisseld.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de aangeefster stelde dat de seksuele handelingen tegen haar wil waren, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn. De WhatsApp-berichten werden in een bredere context geplaatst, rekening houdend met de dynamiek van de relatie tussen de verdachte en de aangeefster, die gekenmerkt werd door ups en downs. De rechtbank oordeelde dat de selectie van WhatsApp-berichten die door de politie was gemaakt, een vertekend beeld gaf van de situatie. De rechtbank vond dat de verdachte niet overtuigend kon worden bewezen dat hij het tenlastegelegde feit had gepleegd, en sprak hem daarom vrij.

De uitspraak benadrukt het belang van context en de noodzaak van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in zaken die betrekking hebben op seksuele delicten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, waarbij de complexiteit van de relatie en de emotionele toestand van de betrokken partijen een cruciale rol speelden in de beoordeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/129686-19
Datum uitspraak : 12 juni 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 8 juni 2017 tot en met 9 juni 2017 te Malden, gemeente Heumen, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
[aangeefster] op bed te duwen en/of te leggen en/of de kleding van die [aangeefster] (deels) naar beneden en/of uit te trekken en/of (meermalen) voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [aangeefster] ,
die [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , door een of meer vingers tussen haar schaamlippen en/of in haar vagina te brengen en/of door zijn penis in haar vagina te brengen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de intake en aangifte blijkt dat verdachte seks heeft gehad met aangeefster, terwijl zij dat duidelijk niet wilde. Uit WhatsApp-berichten tussen aangeefster en getuige [getuige] blijkt dat aangeefster bang is voor verdachte en hem in de avond van 8 juni 2017 niet wil binnenlaten. Aangeefster stuurt om 22.36 uur een bericht aan verdachte waarin zij vraagt wat ze kan doen om het goed te doen. Hierop stuurt verdachte een bericht terug dat aangeefster hem terug kan laten komen en hij intiem wil zijn. Verdachte is die avond dwang aan het opbouwen, terwijl aangeefster terughoudend tegenover seks staat. Dat aangeefster bij het washok is gaan liggen is een duidelijk signaal dat zij geen seks wilde. De officier van justitie heeft ook de overtuiging dat aangeefster door verdachte verkracht is. De WhatsApp-berichten van verdachte in de ochtend van 9 juni 2017, te weten: “ik ga mezelf nooit vergeven wat er vannacht is gebeurd” en “ik ben een monster met beestachtige, oncontroleerbare behoeftes (..)”, kunnen maar op één manier geïnterpreteerd worden, namelijk verdachte had tegen de wil van aangeefster seks met haar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is van de vereiste opzet, dat de verklaring van aangeefster wordt gekleurd door de angststoornis waarmee zij kennelijk kampte en dat haar verklaring op essentiële punten, namelijk de seksuele handelingen, niet ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat aangeefster haar verteld heeft over het gebeuren die avond in de zin van dat zij verkracht was en aangeefster toen rustig was en weinig emotie toonde. Aan getuige is echter vrijwel niets verteld over welke seksuele handelingen er zouden hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan uit het berichtenverkeer na het incident niet worden afgeleid dat verdachte aangeefster zou hebben verkracht, noch blijkt hieruit dat sprake zou zijn van opzet.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte en aangeefster seks met elkaar hebben gehad in de nacht van 8 op 9 juni 2017 in de kamer van de woning waar aangeefster toen verbleef. De lezingen over de vrijwilligheid van dit seksuele contact liggen echter ver uit elkaar. Aangeefster stelt, kort gezegd, dat zij door verdachte is verkracht. Zij heeft toen duidelijk van tevoren en gedurende de seks aangegeven dat zij geen seks wilde. Verdachte ontkent dit en stelt dat de seks die avond op initiatief van aangeefster heeft plaatsgevonden, maar in ieder geval met beider goedvinden. Dat veranderde op het moment dat hij een andere blik in de ogen van aangeefster zag, waardoor hij in de gaten kreeg dat zij de seks op dat moment niet wilde. Toen is hij ook meteen gestopt.
De rechtbank dient te beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
In de WhatsApp-berichten van de vroege ochtend op 9 juni 2017 tussen aangeefster en verdachte, zoals deze in het dossier zijn opgenomen, kan voldoende steunbewijs worden gevonden voor de aangifte, gelet op de tekst die verdachte daarin schrijft en door de officier van justitie is aangehaald.
Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat deze selectie aan WhatsApp-berichten zonder de context een vertekend beeld geven en daardoor niet goed geïnterpreteerd kunnen worden. De WhatsApp-berichten moeten mede gezien worden in het licht van de dynamiek in de liefdesrelatie tussen aangeefster en verdachte met duidelijke ups en downs, de voorgeschiedenis van aangeefster (waaronder de bij haar vastgestelde depressieve en posttraumatische stress-stoornis, veroorzaakt door een eerdere verkrachting in Rotterdam) en de consistente verklaring van verdachte.
Hierbij overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank kan er niet omheen te concluderen dat de door de politie gemaakte selectie van de WhatsApp-gesprekken in het dossier nogal wijzen in de richting van een dominante verdachte, die gewend is zijn zin door te zetten en die graag ‘intiem’ wil zijn.
De raadsman heeft echter voorafgaande aan de zitting een andere selectie van de talloze WhatsApp-gesprekken (waarvan een complete uitdraai kennelijk meer dan 1000 pagina’s in beslag neemt) toegezonden. Daaruit komt een volstrekt ander en, zo moet de rechtbank concluderen, meer evenwichtig beeld naar voren van de - gecompliceerde - relatie tussen aangeefster en verdachte. De uitlatingen van verdachte in zijn berichten na 8 juni 2017 (ik ga mezelf niet vergeven, ik ben een monster, ik heb iets gedaan dat jij niet wilde) komen hiermee in een ander licht te staan en de, op het eerste gezicht, eenduidige uitleg is daarmee niet langer houdbaar. Ook de uitdrukking “intiem” zou een andere inhoud kunnen hebben dan wat daar normaliter onder wordt verstaan.
De WhatsApp-gesprekken die aangeefster heeft gevoerd met haar vriendin [getuige] in de bewuste avond van 8 juni 2017, die in het dossier zijn opgenomen, lijken er op te wijzen dat aangeefster bang was voor verdachte en hem eigenlijk niet wilde binnenlaten. Tegelijkertijd heeft aangeefster echter die dag al vanaf de ochtend geappt met verdachte en uit die berichtenwisseling blijkt allerminst dat verdachte zich opdrong en tegen haar zin naar haar woning is gegaan, zo blijkt uit de gesprekken die door de verdediging zijn overgelegd.
Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij zichzelf in de relatie met aangeefster vaker ‘monster’ noemde en hij geneigd was om de problemen bij zichzelf neer te leggen om de relatie met aangeefster in stand te houden. Verdachte had haar al ten huwelijk gevraagd en aangeefster had daarop ja gezegd zo is gebleken. De rechtbank stelt vast dat dit beeld in de door de verdediging overgelegde aanvullende WhatsApp-berichten wordt bevestigd. Er was sprake van een liefdesrelatie, waarin aangeefster echter enerzijds te kampen had met de (wellicht aanvankelijk onderschatte) gevolgen van de eerdere verkrachting, voordat zij verdachte leerde kennen en verdachte anderzijds zich geroepen voelde aangeefster te helpen, bij te staan en misschien zelfs te behandelen vanuit zijn hulpverlenende achtergrond.
Uit de WhatsApp-gesprekken van de dagen erna blijkt dat er die nacht, van 8 op 9 juni 2017, iets is geknapt in de relatie tussen hen en dat beiden beseften dat de relatie voorbij was, welk besef ongetwijfeld over en weer met veel emoties gepaard ging. Beiden probeerden de oorzaak van die breuk, de schuld voor het uitgaan van de relatie, bij zich zelf neer te leggen om de ander te sparen. Zo komt deze uitwisseling van berichten op de rechtbank over. In dat licht moeten de aangehaalde, ogenschijnlijk eenduidige en belastende verklaringen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank worden gezien (ik ben een monster, heb iets gedaan dat je niet wilde).
Waar het uiteindelijk om gaat in deze strafzaak is:
- vonden de seksuele handelingen, waaronder de geslachtsgemeenschap, plaats tegen de wil van aangeefster;
- zo ja, was dat kenbaar voor verdachte, met andere woorden, heeft verdachte daarmee gehandeld tegen de wil van aangeefster en was hij zich daarvan bewust.
Wat aangeefster uiteindelijk wel of niet wilde die nacht, kan moeilijk worden vastgesteld. Daarvoor is alleen haar verklaring voorhanden en zij heeft aangegeven dat de seks duidelijk tegen haar wil was. Onduidelijk blijft echter welke signalen zij heeft afgegeven die avond. In het licht van de afgelegde verklaringen en de inhoud van de WhatsApp-gesprekken, heeft de rechtbank echter op geen enkele wijze de overtuiging gekregen dat, als de seks heeft plaatsvonden tegen de wil van aangeefster, verdachte dat besefte of had moeten beseffen. Het lijkt er eerder op dat verdachte pas later besefte dat aangeefster op dat moment eigenlijk niet wilde. Op het moment dat dit vermoeden bij hem postvatte, is hij meteen gestopt.
Alles overwegende acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

3.De beslissing

De rechtbank:

Spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Bruins (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. A. Cimen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2020.
mr. A. Cimen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.