ECLI:NL:RBGEL:2020:2909

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
C/05/371237 / KG RK 20-406
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de wrakingskamer na beslissing met kennelijke niet-ontvankelijkheid

Op 2 juni 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker, die verblijft in een penitentiaire inrichting. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. F.M.T. Quaadvliet, mr. O. Nijhuis en mr. M.J.M. Verhoeven, die eerder een beslissing hadden genomen in een andere wrakingszaak. De verzoeker stelde dat de rechters partijdig waren en dat hun eerdere beslissing op onjuiste gronden was genomen. Hij voerde aan dat er sprake was van kwaad opzet en dat hij recht had op een eerlijk proces. De wrakingskamer oordeelde echter dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn wrakingsverzoek, omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een rechter te wraken nadat deze een eindbeslissing heeft gegeven. De wrakingskamer benadrukte dat de verzoeker concrete omstandigheden moest aanvoeren om zijn vrees voor partijdigheid te onderbouwen, wat hij niet had gedaan. Bovendien werd vastgesteld dat de verzoeker eerder al een wrakingsverzoek had ingediend dat ook niet-ontvankelijk was verklaard. De wrakingskamer concludeerde dat er gegronde vrees was voor misbruik van het wrakingsmiddel en bepaalde dat toekomstige wrakingsverzoeken van de verzoeker in deze procedure niet meer in behandeling zullen worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/371237 / KG RK 20-406
Beslissing van 2 juni 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
thans verblijvend in de penitentiaire inrichting te [detentieadres]
advocaat mr. J.B. Boone
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. F.M.T. Quaadvliet, mr. O. Nijhuis en mr. M.J.M. Verhoeven,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het schriftelijke wrakingsverzoek van 28 mei 2020.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters als leden van de wrakingskamer in de zaak met nummer C/05/371011 KG 20-400. Het verzoek is ingediend nadat verzoeker kennis heeft genomen van de beslissing van de wrakingskamer van 27 mei 2020 om hem kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wraking.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker stelt dat de beslissing al dan niet opzettelijk op onjuiste grondslag is gegeven, dat artikel 9.1 onder c van het Wrakingsprotocol ziet op de eindbeslissing en dat daarvan geen sprake is omdat de beslissing op het eerdere wrakingsverzoek geen eindbeslissing is in verzoekers zaak. Verder is volgens verzoeker ten onrechte gesteld dat tegen deze - volgens verzoeker dubieuze - beslissing geen rechtsmiddel openstaat, nu geen sprake is van misbruik van procesrecht en evenmin van opzet tot vertraging van de rechtsgang. Verzoeker meent dat de rechters met kwaad opzet zijn recht op een eerlijk proces frustreren en vreest dat overleg met de behandelend rechters in zijn strafzaak heeft geleid tot deze al dan niet opzettelijke misslag, teneinde de partijdigheid van deze rechters te verhullen. Verzoeker stelt tot slot dat hij ontvankelijk is in dit verzoek, nu het immers een nieuw feit betreft, waaruit de partijdigheid van de rechters van de (vorige) wrakingskamer blijkt.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Het wrakingsverzoek is gedaan nadat de rechters in de wrakingszaak met zaaknummer C/05/371011 KG 20-400 een eindbeslissing hebben gegeven. De wet voorziet echter niet in de mogelijkheid van wraking van een rechter nadat deze reeds een eindbeslissing heeft gegeven. Dat is niet anders indien het gaat om wraking van een rechter als lid van de wrakingskamer. De in artikel 9.1 onder c van het Wrakingsprotocol bedoelde hoofdzaak betreft de zaak waartegen het wrakingsverzoek is gericht. In deze zaak is de hoofdzaak het wrakingsverzoek met zaaknummer C/05/371011 KG 20-400 waarin op 27 mei 2020 een eindbeslissing is gegeven. Daarom kan verzoeker niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. De stelling van verzoeker dat in de wrakingsbeslissing van 27 mei 2020 ten onrechte zou zijn opgenomen dat hiertegen geen rechtsmiddel openstaat leidt niet tot een ander oordeel. Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat immers geen rechtsmiddel open. Dit is slechts anders indien de wrakingskamer de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijk en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken (artikel 9.7 van het Wrakingsprotocol). De enkele stelling dat de beslissing ‘dubieus’ is, is hiertoe onvoldoende. Het standpunt van verzoeker dat sprake is van een nieuw feit waaruit de partijdigheid van de rechters blijkt, leidt evenmin tot een ander oordeel. De wrakingskamer overweegt dat verzoeker zijn stelling dat sprake zou zijn van kwaad opzet alsmede zijn vrees dat de rechters overleg zouden hebben gehad met de behandelend rechters in zijn strafzaak niet gemotiveerd heeft onderbouwd. De wrakingskamer ziet daarvoor ook geen enkel aanknopingspunt.
3.3
Voor een behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting bestaat, ondanks het verzoek daartoe, geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.4
Verzoeker heeft in de onderliggende strafrechtelijke procedure reeds eerder verzocht om wraking van de wrakingskamer, nadat deze al een beslissing had bekendgemaakt. Ook dat verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Nu verzoeker lijkt te volharden in zijn standpunt dat hij een wrakingsverzoek kan indienen nadat de wrakingskamer een beslissing heeft gegeven, is er een gegronde vrees voor onredelijke vertraging van de rechtspleging. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking inmiddels voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Daarmee is sprake van misbruik van het wrakingsmiddel. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker in deze procedure gericht tegen (rechters als leden van) een wrakingskamer niet meer in behandeling zal worden genomen (artikel 10.1 van het Wrakingsprotocol).

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze procedure gericht tegen (rechters als leden van) een wrakingskamer niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, mr. S.J. Peerdeman en mr. M.S.T. Belt, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Wolsink-van Veldhuizen en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2020.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.