ECLI:NL:RBGEL:2020:2867

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
05/141215-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en overtreding van gedragsaanwijzing door verdachte

Op 8 juni 2020 heeft de meervoudige militaire kamer van de Rechtbank Gelderland te Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 dagen en een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam voort uit herhaaldelijk ongewenst contact met het slachtoffer, dat begon in maart 2019 en voortduurde tot juni 2019. De verdachte had herhaaldelijk berichten en foto's naar het slachtoffer gestuurd, ondanks waarschuwingen van autoriteiten om te stoppen. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte opzettelijk en stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat er geen overtuigend bewijs was voor opzet, maar de militaire kamer verwierp dit argument. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de gedragsaanwijzing had overtreden die hem was opgelegd om contact met het slachtoffer te vermijden. De militaire kamer achtte de verdachte strafbaar en legde de straf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/141215-19
Datum uitspraak : 8 juni 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. J.C.H. Pronk, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 december 2019, 18 mei 2020 en 25 mei 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na een door de militaire kamer toegewezen vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:

1.hij op één of meerdere tijdstip(pen) op in of omstreeks de periode van 19 maart 2019 tot en met 18 december 2019 te Horn, gemeente Leudal en/of Echt en/of Haelen, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , in elk geval vaneen ander, door (telkens) (tegen de wil van die [slachtoffer] ),

 veelvuldig berichten en/of foto’s (Sms-berichten en/of Whatsappberichten en/of Instragramberichten) aan die [slachtoffer] te sturen/ te doen toekomen,
 één of meerdere malen naar het woonadres van die [slachtoffer] kaarten en/of brieven te sturen en/of te doen toekomen,
 één of meerdere malen naar het woonadres van die [slachtoffer] een knuffelbeer te sturen en/of te doen toekomen,
 één of meerdere malen die [slachtoffer] bij haar werk op te wachten althans zich in of in de nabijheid van het bedrijfspand waar die [slachtoffer] werkt op te houden en/of aanwezig te zijn,
 één of meerdere malen die [slachtoffer] bij haar woning op te wachten, althans zich in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] op te houden en/of aanwezig te zijn en haar foto’s van haar woning te sturen en/of
 één of meerdere malen zich in de nabijheid van de woning van de ouders van die [slachtoffer] op te houden en of aanwezig te zijn
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juni 2019 tot en met 25 juni 2019 te Haelen en/of Horn gemeente Leudal en/of Stroe, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 juni 2019 gegeven door de officier van justitie van het arrondissementsparket te Oost- Nederland, immers heeft verdachte opzettelijk contact gehad met [slachtoffer] , middels het zenden van foto’s en/of berichten via Snapchat, althans via social media wetende dat hem, verdachte, op 13 juni 2019 een gedragsaanwijzing als hierboven bedoeld was uitgereikt, onder meer inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mag hebben met voornoemde [slachtoffer] .
2A. De (niet-)ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, nu een geldige klacht ontbreekt.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer.
De militaire kamer overweegt dat voor vervolging wegens belaging op grond van artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een klacht is vereist. Deze klacht bestaat uit een aangifte met een verzoek tot vervolging en geschiedt mondeling of schriftelijk bij de officier van justitie of hulpofficier van justitie. De klacht dient in beginsel te worden ondertekend, Eén en ander volgt uit de artikelen 163, 164 en 165 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Op basis van artikel 66, eerste lid, Sr kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat indien er een aangifte is maar deze geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging inhoudt, niettemin het bestaan van een klacht als omschreven in artikel 164, eerste lid, Sv kan worden aangenomen, mits kan worden vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van dat stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.
Op 21 mei 2019 heeft een zogenoemd stopgesprek plaatsgevonden met verdachte (pagina 50) met de bedoeling hem te laten ophouden met het benaderen van [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ). Vervolgens heeft [slachtoffer] op 27 mei 2019 melding gedaan dat verdachte haar nog steeds lastig zou vallen (pagina 51). Op 2 juni 2019 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Daarbij heeft zij verklaard dat zij wil dat verdachte stopt met het benaderen van haar (pagina 54). Op 12 juni 2019 heeft een verbalisant [slachtoffer] gebeld met de mededeling dat de aangifte een klacht had moeten zijn. Daarover staat het volgende in dit proces-verbaal van bevindingen opgenomen:
“ [slachtoffer] gaf aan dit te begrijpen en deed bij deze klachte van stalking belaging en verzoekt dan ook de strafvervolging van [verdachte] . Tevens begrijpt [slachtoffer] dat de klacht kan worden ingetrokken binnen acht dagen maar ze gaf aan dit absoluut niet te gaan doen.”(pagina 66).
Daaropvolgend is in opdracht van de hulpofficier van justitie het onderzoek voortgezet.
De militaire kamer constateert dat de klacht niet voldoet aan een aantal formele vereisten. Immers, de klacht is niet door [slachtoffer] ondertekend en de klacht is niet bij een (hulp)officier van justitie ingediend. Volgens vaste jurisprudentie kunnen de gevolgen van deze formele gebreken voor gedekt worden verklaard indien blijkt dat het de uitdrukkelijke bedoeling van klaagster is geweest dat tot strafvervolging wordt overgegaan. De militaire kamer is van oordeel dat uit de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het telefoongesprek tussen de verbalisant en [slachtoffer] (pagina 66) en het nadien door [slachtoffer] meermalen gezochte contact met de politie in de ten laste gelegde periode de uitdrukkelijke bedoeling van [slachtoffer] kan worden afgeleid dat een vervolging zou worden ingesteld.
Naar het oordeel van de militaire kamer was derhalve wel voldaan aan het klachtvereiste.
De militaire kamer verwerpt het verweer van de verdediging en acht de officier van justitie ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde belaging wel ontvankelijk.
2B. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1 (belaging)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van 21 mei 2019 tot en met 26 juni 2019 heeft verdachte veelvuldig berichten en foto’s naar [slachtoffer] gestuurd. [2] Verdachte wist dat [slachtoffer] hiervan niet was gediend. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. In de periode na 26 juni 2019 had aangeefster weliswaar niet zelf moeten reageren op de berichten, maar verdachte is – ondanks dat hij van verschillende autoriteiten had gehoord te moeten stoppen – doorgegaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte geheel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat er geen overtuigend bewijs is voor enige opzet bij verdachte. De bewijsmiddelen bieden immers ook steun voor een scenario waarin juist door aangeefster - op een negatieve manier - de aandacht van verdachte is gezocht. Daarnaast is geen sprake van stelselmatigheid, aldus de raadsvrouw.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer stelt het volgende voorop. Uit vaste jurisprudentie vloeit voort dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De militaire kamer overweegt allereerst dat op 19 mei 2019 [slachtoffer] een melding heeft gedaan van belaging/stalking door haar ex-vriend, te weten verdachte. Twee maanden eerder had zij de relatie met verdachte beëindigd. Zij heeft gemeld dat verdachte haar sinds zes weken lastig zou vallen door haar ongewenst post te sturen, haar op haar werk te bezoeken en bij haar woning en de woning van haar oma langs te gaan. Daarnaast heeft zij aangegeven dat verdachte haar in de nachtelijke uren zou bellen en haar meerdere berichten zou sturen via WhatsApp met als doel om haar terug te winnen. [4] Op 21 mei 2019 heeft er een stopgesprek plaatsgevonden met verdachte. [5] Vervolgens heeft [slachtoffer] op 27 mei 2019 melding gedaan dat verdachte haar wederom telefonisch lastig valt en via sociale media. [6]
Op 2 juni heeft [slachtoffer] aangifte gedaan, omdat het gedrag van verdachte was verergerd en zij nog meer berichten van hem had ontvangen. [7] [slachtoffer] heeft verklaard dit gedrag als zwaar vervelend te ervaren en heeft aangegeven dat zij hier veel last van heeft. Verdachte viel haar – ondanks waarschuwingen – telkens lastig. [8] [slachtoffer] heeft hierdoor tevens lichamelijke en psychische klachten gekregen; ze was naar eigen zeggen veel afgevallen, sliep slecht en had stress door het gedrag van verdachte. [9]
Verdachte heeft in zijn verhoor op 13 juni 2019 erkend dat hij wist dat hij met dit gedrag moest stoppen, maar dat hij desondanks is doorgegaan met het sturen van vele berichten aan [slachtoffer] . [10]
De militaire kamer is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor genoemde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Hierbij verwijst de militaire kamer in het bijzonder naar de veelheid van de berichten die verdachte naar [slachtoffer] heeft gestuurd. Hieruit komt naar voren dat verdachte op obsessieve wijze heeft geprobeerd met [slachtoffer] in contact te komen. Ondanks de duidelijke signalen aan verdachte dat hij diende te stoppen met het zoeken van contact met aangeefster, is verdachte telkens weer doorgegaan met het sturen van berichten naar haar via verschillende sociale media. De militaire kamer is voorts van oordeel dat de handelingen van verdachte plaatsvonden met het oogmerk aangeefster te dulden dat hij contact met haar zocht en dit contact bleef opzoeken. Het alternatieve scenario dat de raadsvrouw heeft geschetst is naar het oordeel van de militaire kamer niet aannemelijk geworden. [slachtoffer] heeft in de periode tot 26 juni 2019 immers diverse malen aangegeven dat zij niet van gediend was van het contact dat verdachte zocht en verdachte wist dat. De militaire kamer acht daarmee bewezen dat verdachte wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] in de periode van 21 mei 2019 tot en met 26 juni 2019, door het veelvuldig verzenden van berichten aan [slachtoffer] .
Met betrekking tot de periode na 26 juni 2019 overweegt de militaire kamer dat uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte tot en met 25 juni 2019 vele berichten aan [slachtoffer] heeft gestuurd. Verdachte is het verzenden van berichten pas gaan hervatten nadat hij van [slachtoffer] een WhatsApp bericht ontving met de tekst “App ma”, hetgeen de militaire kamer leest als een uitnodiging aan verdachte: “App me maar”.
De militaire kamer overweegt, gezien deze uitnodiging door [slachtoffer] aan verdachte, dat zij de daarop volgende berichten van verdachte niet heeft kunnen ervaren als een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De militaire kamer zal verdachte om die reden vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit voor zover dat ziet op de periode na 26 juni 2019.
Van de ten laste gelegde gedragingen die niet zien op het sturen van berichten door verdachte zal verdachte ook worden vrijgesproken, nu deze niet zodanig frequent zijn geweest dat sprake was een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Ten aanzien van feit 2 (handelen in strijd met gedragsaanwijzing)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 juni 2019 is aan verdachte een gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast in persoon uitgereikt. [11] In deze gedragsaanwijzing is onder meer opgenomen dat verdachte zich gedurende 90 dagen moet onthouden van contact met [slachtoffer] . [12] Op 24 juni 2019 heeft verdachte meerdere foto’s via Snapchat verzonden naar [slachtoffer] . [13] Ook heeft hij op 25 juni 2019 via WhatsApp berichten naar [slachtoffer] gestuurd. [14]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2, omdat hij geen opzet had om de gedragsaanwijzing te overtreden. Aangeefster heeft immers zelf contact met verdachte gezocht.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer verstaat de gedragsaanwijzing ex artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, Sv in die zin dat verdachte op geen enkele wijze – direct dan wel indirect – contact met [slachtoffer] mocht zoeken. Verdachte heeft naar aanleiding van een uitleg over dit verbod op 13 juni 2019 verklaard dat hij dit snapt en heeft beloofd dat, ook als [slachtoffer] contact zoekt, hij er niet op in zal gaan. [15] Verdachte heeft desondanks op twee verschillende dagen via verschillende sociale media contact met [slachtoffer] gezocht. De militaire kamer is van oordeel dat verdachte hierdoor opzettelijk de gedragsaanwijzing meerdere malen heeft overtreden. Dat [slachtoffer] zelf contact heeft gezocht kan bepalend zijn voor de vraag in hoeverre [slachtoffer] zich in haar persoonlijke levenssfeer aangetast mag hebben gevoeld, maar doet niet af aan het feit dat verdachte opzettelijk de gedragsaanwijzing niet heeft nageleefd.
De militaire kamer acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

1.hij op één of meerdere tijdstip(pen) opin of omstreeksde periode van 21 mei 2019 tot en met 26 juni 2019 te Horn, gemeente Leudal en/of Echt en/of Haelen, in elk gevalin Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, door (telkens) (tegen de wil van die [slachtoffer] ),

 veelvuldig berichten en/of foto’s (
Sms-berichten en/ofWhatsAppberichten en
/ofInstagramberichten) aan die [slachtoffer] te sturen
/ te doen toekomen,

één of meerdere malen naar het woonadres van die [slachtoffer] kaarten en/of brieven te sturen en/of te doen toekomen,

één of meerdere malen naar het woonadres van die [slachtoffer] een knuffelbeer te sturen en/of te doen toekomen,

één of meerdere malen die [slachtoffer] bij haar werk op te wachten althans zich in of in de nabijheid van het bedrijfspand waar die [slachtoffer] werkt op te houden en/of aanwezig te zijn,

één of meerdere malen die [slachtoffer] bij haar woning op te wachten, althans zich in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] op te houden en/of aanwezig te zijn en haar foto’s van haar woning te sturen en/of

één of meerdere malen zich in de nabijheid van de woning van de ouders van die [slachtoffer] op te houden en of aanwezig te zijn
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets
te doen, niet te doen,te dulden
en/of vrees aan te jagen;
2.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 24 juni 2019 tot en met 25 juni 2019
te Haelen en/of Horn gemeente Leudal en/of Stroe, in elk gevalin Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 juni 2019 gegeven door de officier van justitie bij het parket Oost- Nederland, immers heeft verdachte opzettelijk contact gehad met [slachtoffer] , middels het zenden van foto’s en
/ofberichten
via Snapchat, althansvia social media, wetende dat hem, verdachte, op 13 juni 2019 een gedragsaanwijzing als hierboven bedoeld was uitgereikt, onder meer inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mag hebben met voornoemde [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van feit 1 op:
belaging.
Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van feit 2 op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar de gedragsaanwijzing heeft overtreden, maar dat de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt. Het overtreden van de gedragsaanwijzing is derhalve niet strafbaar en verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer.
De militaire kamer overweegt dat krachtens artikel 509hh, eerste lid, Sv de officier van justitie bevoegd is de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven ter beëindiging van ernstige overlast.
De militaire kamer is van oordeel dat de gedragsaanwijzing d.d. 13 juni 2019 voldoet aan deze wettelijke vereisten. In onderhavige zaak bestonden immers ten tijde van het geven van de gedragsaanwijzing ernstige bezwaren dat verdachte zich schuldig maakte aan belaging, waarbij een inbreuk werd gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Anders dan de raadsvrouw stelt, volgt uit hetgeen hiervoor ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is overwogen, dat [slachtoffer] ook ten tijde van het geven van de gedragsaanwijzing beschermd wilde worden tegen verdachte. Gelet hierop acht de militaire kamer het niet onbegrijpelijk dat de officier van justitie heeft gekozen voor dit middel.
De militaire kamer is dan ook van oordeel dat sprake was van een rechtsgeldige inperking van de vrijheid van verdachte. De militaire kamer verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw.
De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 76 dagen waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit geen straf op te leggen. Verdachte heeft immers geleerd van hetgeen is gebeurd en is al zwaar gestraft door de voorlopige maatregelen. Subsidiair heeft zij verzocht een straf op te legen die niet zo hoog is dat hij op grond van het beleid van Defensie zal worden ontslagen.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 20 april 2020;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 14 mei 2020.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich ruim een maand heeft schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer] . In deze periode heeft verdachte [slachtoffer] veelvuldig benaderd, wetende dat zij hiervan niet gediend was en ondanks zijn toezeggingen dit niet meer te zullen doen. Daarbij heeft verdachte op een vervelende wijze inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Zelfs nadat verdachte een gedragsaanwijzing heeft gekregen, is hij doorgegaan met zijn berichtenverkeer aan [slachtoffer] . Verdachte heeft zich ook onverschillig betoond tegenover de verschillende autoriteiten die hem meermalen hadden laten weten dat hij hiermee moest stoppen.
De militaire kamer weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij first offender is en dat hij ter terechtzitting schuldbewust was en heeft verklaard te hebben geleerd van zijn fouten. De reclassering heeft het recidiverisico als laag ingeschat. Er zijn geen psychische problemen bij verdachte naar voren gekomen. Er zijn voorts geen aanwijzingen geconstateerd voor vaardigheidstekorten of een pro-criminele houding. De reclassering is van mening dat verdachte (met de steun van zijn familie) een delictvrij leven kan opbouwen. Gelet hierop ziet de militaire kamer geen belang in oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en zal dan ook niet tot oplegging hiervan overgaan.
De militaire kamer ziet wel aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren als stok achter de deur. Daarnaast zal de militaire kamer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, van gelijke duur als de tijd die verdachte reeds in detentie heeft doorgebracht in het kader van de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis, alsmede de tijd doorgebracht in detentie na zijn aanhouding op grond van artikel 84 Wetboek van Strafvordering, welke tijd de militaire kamer in totaal vaststelt op 47 dagen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 184a en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
47 (zevenenveertig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, voorlopige hechtenis en overige detentie in het kader van deze strafzaak doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 verstaat dat deze tijd 47 (zevenenveertig) dagen heeft bedragen;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tevens tot een
taakstrafgedurende
40 (veertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
 bepaalt, dat deze taakstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald, te weten:
dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;

heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter) en mr. P.C. Quak, rechters, en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. S. de Rooij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juni 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeesters der Koninklijke Marechaussee, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 19-001866, gesloten op 15 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte (aanvullende) processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 mei 2020.
3.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende het stopgesprek, p. 50, alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 mei 2020.
4.Het proces-verbaal van relaas, p. 4.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 50.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
7.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 53.
8.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 54.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 79.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 69.
11.De gedragsaanwijzing d.d. 13 juni 2019 p. 20-21, alsmede de akte van uitreiking d.d. 13 juni 2019 p. 22.
12.De gedragsaanwijzing d.d. 13 juni 2019 p. 20-21.
13.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 84, alsmede het proces-verbaal van verhoor verdachte p. 87.
14.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 84, alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 mei 2020.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 78.