ECLI:NL:RBGEL:2020:2851

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/05/370100 / ZJ RK 20-493
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van een pasgeboren kind in het kader van de jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot uithuisplaatsing van een pasgeboren kind, aangeduid als [minderjarige]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I. Saey, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI), die de uithuisplaatsing had aangevraagd. De rechtbank heeft de zaak meervoudig behandeld, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het gedachtengoed van de moeder een directe bedreiging vormde voor de pasgeboren baby. De rechtbank benadrukte dat radicale gedachten op zichzelf geen bedreiging vormen voor de ontwikkeling van een kind, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de zorg voor het kind in het geding is.

De rechtbank concludeerde dat de opvoedvaardigheden van de moeder niet zodanig gebrekkig waren dat uithuisplaatsing noodzakelijk was. De moeder had een stabiele verblijfplaats en er waren mogelijkheden voor intensieve begeleiding en ondersteuning. De rechtbank wees het verzoek van de GI af, omdat de veiligheid van het kind niet ernstig in het geding was en er geen minder ingrijpende oplossingen waren onderzocht. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, waarbij de rechtbank het belang van hechting tussen moeder en kind vooropstelde.

De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 27 mei 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen
Zaakgegevens: C/05/370100 / ZJ RK 20-493
Datum uitspraak: 14 mei 2020

beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken

in de zaak van
[GI] ,de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI, gevestigd te Arnhem,
voor wie het
Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming(hierna te noemen LET-JB), gevestigd te Utrecht, als gevolmachtigde optreedt.
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
-
[moeder], hierna te noemen de moeder,
thans verblijvende te [plaats] ,
advocaat: mr. I Saey te Rotterdam.

Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de (tussen)beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van [geboortedag van de minderjarige] ;
  • de brief met bijlagen van mr. Saey van 11 mei 2020;
  • de brief van het LET-JB, ingekomen 13 mei 2020.
De rechtbank heeft de zaak meervoudig behandeld op een fysieke zitting op de rechtbank, ondanks de geldende maatregelen ter bestrijding van het coronavirus (COVID-19).
Op 14 mei 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Saey;
  • twee vertegenwoordigers van het LET-JB, die zijn gehoord door middel van een Skype-verbinding.
[minderjarige] is op 27 maart 2020 onder toezicht gesteld door kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant voor de duur van een jaar.
De GI heeft op 6 mei 2020 verzocht om de (spoed)uithuisplaatsing van de toen nog ongeboren [minderjarige] voor de duur van één jaar, in een voorziening voor pleegzorg (zo begrijpt de kinderrechter).
In voormelde (tussen)beschikking van [geboortedag van de minderjarige] heeft de kinderrechter de spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken en de beslissing op het overige aangehouden. De kinderrechter heeft voorts bepaald dat alle belanghebbenden zullen worden gehoord op onderhavige zitting. Hoewel in de beschikking is opgenomen dat de machtiging uithuisplaatsing is toegewezen van het ongeboren kind, is ter zitting duidelijk geworden dat de machtiging is uitgevoerd op het moment dat [minderjarige] al was geboren. Daarom zal de rechtbank de beschikking ook als zodanig opvatten.

De standpunten

Het LET-JB
Het LET-JB handhaaft ook ter zitting het verzoek zoals ingediend op 6 mei 2020 en stelt daartoe het volgende.
Het LET-JB sluit niet uit dat [minderjarige] op termijn naar de moeder terug kan. Er zal dan wel over een aantal zaken meer duidelijkheid moeten komen.
In de eerste plaats moet meer duidelijkheid komen over het gedachtengoed van de moeder, omdat hier nog veel vragen over bestaan. De moeder is in 2014 uitgereisd naar IS-gebied en zij wilde zich tezamen met haar zoontje aansluiten bij de IS. Toen het niet lukte haar zoontje mee te nemen, heeft zij hem achtergelaten in Nederland. Het huidige gedachtengoed en de geloofsovertuigingen van de moeder kunnen nog onvoldoende geduid worden en het LET-JB heeft onvoldoende zicht op de eventuele trauma’s die de moeder heeft opgelopen: zij heeft een roerige jeugd gekend, heeft haar zoontje achtergelaten, heeft lange tijd in oorlogsgebied verbleven en is gedetineerd geweest in [buitenland 1] . Ook heeft zij voor de geboorte van [minderjarige] een aantal miskramen/vroegtijdig overleden baby’s gehad. Het is lastig een beeld te krijgen van de impact van dit alles op de moeder. Zij is hier ook niet open in. Het LET-JB heeft van de ketenpartners vernomen dat de moeder onbetrouwbaar wordt geacht in haar gedrag en beïnvloedbaar is.
Door dit alles is het lastig te beoordelen of de opvoeding van [minderjarige] bij de moeder voldoende veilig is. Er bestaat te weinig inzicht in het risico op bestaande of nog toekomstige radicalisering en op het mogelijk uitreizen van de moeder, al dan niet met [minderjarige] . Onbekend is waartoe de moeder in staat is.
Het is noodzakelijk dat eerst het persoonlijkheidsonderzoek in de strafzaak wordt afgewacht alsmede de gesprekken van de moeder met een theologisch deskundige en met hulpverlening.
In de tweede plaats moet er een antwoord komen op de vraag in hoeverre de moeder pedagogisch voldoende in staat is om [minderjarige] op te voeden. Hierop is nog geen zicht terwijl gezien de voorgeschiedenis en de onbekendheid over de mentale toestand van de moeder duidelijke vraagtekens geplaatst kunnen worden bij die opvoedvaardigheden. Een veiligheidsplan moet onderdeel zijn van de eventuele terugkeer van [minderjarige] naar de moeder.
Het LET-JB licht voorts toe dat het pas 7 mei 2020 op de hoogte werd gesteld van betrokkenheid van het Landelijk Steunpunt Extremisme (hierna te noemen LSE) bij de oma moederzijde en diens partner. Zij krijgen begeleiding van het LSE en ook ten aanzien van de moeder zou sprake zijn van hulpinzet. Het LET-JB is van mening dat deze (belangrijke) informatie gemeld had moeten worden omdat het een ander licht op de zaak zou kunnen werpen. Door de ketenpartners werd namelijk in eerste instantie aangegeven dat het systeem niet zou meewerken, dan wel onbetrouwbaar zou zijn in de medewerking met de hulpverlening. De betrokkenheid van het LSE is bekend bij zowel de gemeente, [GI] als de reclassering, maar onduidelijk is waarom het LET-JB hiervan niet eerder op de hoogte is gesteld.
Het LET-JB heeft het LSE gevraagd hoe zij de thuissituatie van de moeder inschatten en zij hebben aangegeven daarin vertrouwen te hebben. Het LET-JB handhaaft niettemin het verzoek. De betrokkenheid van het LSE doet niets af aan de voornoemde zorgen over het gedachtengoed van de moeder en de vraag over haar opvoedvaardigheden. Zolang hierover niet meer duidelijkheid is, kan de veiligheid van [minderjarige] onvoldoende gewaarborgd worden.
Voordat een spoedverzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing is ingediend, is gekeken naar andere reële opties. Het bleek echter lastig een plek te vinden voor de moeder en [minderjarige] omdat instellingen zich terugtrokken op het moment dat zij hoorden van de gehele casus en de hectiek daar omheen. Er bestaat druk vanuit de media en een veiligheidsplan valt niet binnen een paar dagen op te stellen. Qua observatie en begeleiding zou [naam] het meest voor de hand liggend zijn, maar dit ligt politiek erg gevoelig en vooralsnog lijkt de gemeente niet te willen meewerken.
Het LET-JB erkent dat zij al voornemens was om bij de geboorte van [minderjarige] een verzoek tot spoeduithuisplaatsing in te dienen, omdat haar veiligheid niet gewaarborgd kon worden. Dit heeft het LET-JB niet met de moeder besproken omdat zij niet wist waartoe de moeder in staat zou zijn als zij zou weten dat zij de baby niet kon houden na de geboorte. Het LET-JB kon er echter niet vanuit gaan dat de spoedmachtiging verleend zou gaan worden zodat ook lijnen moesten worden uitgezet voor het geval [minderjarige] toch bij de moeder zou blijven. Met de moeder is daarom besproken wat de mogelijkheden waren direct na de geboorte, zoals een verblijf van een aantal dagen in het ziekenhuis ter observatie na de bevalling. Het LET-JB erkent dat deze insteek de vertrouwensband met de moeder ernstig onder druk zet.
De moeder
De moeder heeft ter zitting, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder is van mening dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet nodig is. De moeder heeft destijds bewust geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling en verleent hieraan haar medewerking. Zij erkent de zorgen maar de ondertoezichtstelling zelf is voldoende om de problematiek te onderzoeken en de risico’s afdoende te beperken. De moeder staat overal voor open en wil het voor [minderjarige] beter gaan doen dan zij in het verleden voor haar zoon heeft gedaan. Het is de moeder erg zwaar gevallen dat [minderjarige] onverwacht en snel na de bevalling van haar werd afgenomen terwijl zij alle medewerking had verleend aan het LET-JB. Zo was met het ziekenhuis geregeld dat moeder en kind nog twee dagen extra in het ziekenhuis zouden blijven.
De uithuisplaatsing van [minderjarige] doet voorbarig en gehaast aan. De moeder is van mening dat zij met het LET-JB voldoende tot afspraken kan komen om zo te kunnen bekijken wat er nodig is om de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen. Het is voor een zeer jonge baby het beste om bij de moeder te zijn. Dat blijkt uit een groot aantal onderzoeken ten aanzien van de hechting van jonge (pasgeboren) baby’s. Er is geen risico dat de moeder zou uitreizen. Het Kalifaat bestaat niet meer, de moeder draagt in verband met de schorsing van de voorlopige hechtenis een enkelband en heeft een locatie- en contactverbod opgelegd gekregen. Het is niet reëel dat de moeder zomaar zou vertrekken gelet op alle schorsingsvoorwaarden die de moeder zijn opgelegd, waarbij de moeder door middel van GPS heel secuur in de gaten wordt gehouden. Bij vertrek zou zij alles verliezen. De moeder ontkent niet dat zij in het verleden haar zoon heeft achtergelaten toen zij vertrok, zij geeft daar juist nu alle openheid over en heeft zelf aangegeven dat zij hierover in gesprek wil met een psycholoog. De moeder heeft een eigen visie op de ideologie, zo woont zij nu bij haar moeder, die getrouwd is met een vrouw. Iets wat in het Kalifaat ondenkbaar zou zijn.
Desgevraagd ziet de moeder geen rol meer voor de vader in het leven van [minderjarige] . De vader en de moeder hebben dit zo besproken toen zij in detentie in [buitenland 1] zaten en duidelijk werd dat de vader naar [buitenland 2] zou gaan en de moeder naar Nederland. Er zit geen toekomst in hun relatie. Ondanks dat de moeder de mening deelt dat er sprake is van gegronde zorgen, kan [minderjarige] met intensieve begeleiding terug naar de moeder, juist in deze cruciale en kwetsbare periode. De uithuisplaatsing is niet in het belang van [minderjarige] .

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265b, lid 1, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
De rechtbank is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat een uithuisplaatsing het uiterste middel is waartoe alleen kan worden overgegaan als de veiligheid van het kind ernstig in het geding is en deze niet op een andere, minder ingrijpende manier, gewaarborgd kan worden. Van de betrokken instanties mag een forse inspanningsverplichting worden verwacht om de inzet van dit middel te voorkomen.
De rechtbank begrijpt dat het verzoek van de GI is gebaseerd op twee pijlers. Dit is in de eerste plaats het gebrek aan duiding van het gedachtengoed van de moeder en daarmee samenhangend dat niet duidelijk is waartoe de moeder in staat is. In de tweede plaats is onvoldoende bekend over de opvoedvaardigheden van de moeder.
Gedachtengoed
De rechtbank onderschrijft het standpunt van het LET-JB dat over het - mogelijk radicale - gedachtengoed van de moeder weinig bekend is. De rechtbank is echter van oordeel dat radicale gedachten en geloofsovertuigingen op zichzelf geen bedreiging opleveren voor de ontwikkeling van een pasgeboren baby. Dit zou anders kunnen zijn als hiertoe concrete aanwijzingen bestaan. Het LET-JB heeft echter niet onderbouwd dat de basale fysieke en emotionele zorg van de pasgeboren baby onvoldoende zou zijn ten gevolge van het gedachtengoed van de moeder. Dat de moeder in staat zou zijn te vertrekken met of zonder de baby naar een onbekende bestemming is evenmin afdoende onderbouwd. De moeder is hiertoe wel eerder in staat gebleken nu zij in 2014 is vertrokken naar IS-gebied met achterlating van haar zoontje. Hoewel dat zeker zorgen baart en aandacht behoeft, is de toenmalige situatie niet één op één vergelijkbaar met nu. De moeder heeft ervaren wat de consequenties zijn geweest voor haarzelf en haar zoontje. Ook verblijft de moeder nu bij haar eigen moeder en is het LSE al enige tijd betrokken en heeft het LSE aangegeven vertrouwen te hebben in de thuissituatie.
Van groot belang is verder dat de moeder per 2 april 2020 in het kader van het strafproces is geschorst met strikte voorwaarden waaronder Elektronisch Toezicht en een locatiegebod alsmede het medewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en gesprekken met een theologisch deskundige. Daarnaast staat [minderjarige] onder toezicht.
Vooralsnog is gebleken dat de moeder zich aan de voorwaarden en de afspraken heeft gehouden zodat onduidelijk is waarop de stelling is gebaseerd dat de moeder dit niet doet of in de toekomst niet zou doen.
Opvoedvaardigheden moeder
Ten aanzien van de opvoedvaardigheden van de moeder overweegt de rechtbank als volgt. De voorgeschiedenis van de moeder rechtvaardigt een bepaalde mate van zorg over haar opvoedvaardigheden. Dat sprake is van dusdanige zwakke opvoedvaardigheden dat deze een uithuisplaatsing noodzakelijk maken en geen minder ingrijpende middelen beschikbaar waren, is echter niet gebleken. De moeder heeft een stabiele verblijfplaats bij haar eigen moeder en diens partner waarmee in zekere zin 24-uurs toezicht aanwezig is. Het LET-JB had kunnen onderzoeken of, na observatie in het ziekenhuis, de moeder thuis kon blijven met [minderjarige] met bijvoorbeeld intensieve kraamhulp en opvoedondersteuning, eventueel in afwachting van een plek in een moeder-kindhuis. Ondanks de lopende ondertoezichtstelling lijken hierin weinig stappen te zijn gezet en is de moeder niet op de hoogte gesteld van de eisen waaraan zij moest voldoen om uithuisplaatsing van [minderjarige] te voorkomen.
Ook is niet gestart met het maken van een veiligheidsplan. Het LET-JB heeft deze keuze toegelicht ter zitting en aangeven dat zij niet kon inschatten waartoe de moeder in staat zou zijn als zij op de hoogte was van een dreigende uithuisplaatsing. De rechtbank heeft in het bovenstaande al gemotiveerd dat, met de informatie waarover de rechtbank nu beschikt, het risico op vertrek van de moeder in de huidige situatie onvoldoende aannemelijk is geworden.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de GI afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. M.G.J. Post (voorzitter) en mr. S. Kuijpers, kinderrechters, en mr. E. van Dusschoten, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van S. Gerritsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.