ECLI:NL:RBGEL:2020:2850

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/05/370025 / KG RK 20-366
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

Op 19 mei 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Paans-Lamsallak, tegen de rechter mr. E.L. de Jongh. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de verzoekster en haar advocaat tijdens een telefonische zitting in een andere zaak onevenredig weinig aan het woord waren gekomen en dat de rechter blijk had gegeven van vooringenomenheid. De procedure vond plaats in het kader van een verzoek tot voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekster en haar echtgenoot over het gebruik van de echtelijke woning.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde gronden, zoals het feit dat haar advocaat meermaals was onderbroken en dat verzoekster zelf niet aan het woord was gekomen, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De kamer benadrukte dat een telefonische zitting beperkingen met zich meebrengt en dat de regievoering door de rechter in dergelijke gevallen strikter moet zijn.

De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden die verzoekster aanvoerde niet leidden tot de conclusie dat de rechter vooringenomen was of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/370025 / KG RK 20-366
Beslissing van 19 mei 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. S. Paans-Lamsallak
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. E.L. de Jongh,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van wraking van 4 mei 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter met als bijlage het proces-verbaal van de telefonische zitting van 4 mei 2020;
- de e-mail van de advocaat van verzoekster van 11 mei 2020 met als bijlage de verklaring van de tolk;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 mei 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de advocaat van verzoekster;
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/05/369506 / FA RK 20-1230 tussen verzoekster en haar echtgenoot, inhoudende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor het uitsluitend gebruik van de (echtelijke) woning. De mondelinge behandeling van dit verzoek heeft, vanwege (de maatregelen rondom) de coronacrisis, telefonisch plaatsgevonden.
2.2
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge wrakingsverzoek alsmede de namens haar gegeven toelichting tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek – kort samengevat – het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
Verzoekster stelt dat haar advocaat, in verhouding tot de wederpartij, onevenredig weinig aan het woord is geweest en dat haar advocaat, in tegenstelling tot de advocaat van de wederpartij, meermaals is onderbroken door de rechter. In de tweede termijn liet de rechter haar advocaat zelfs geen volledige zinnen meer uitspreken, aldus verzoekster. Verzoekster stelt voorts dat zij zelf helemaal niet aan het woord is geweest en dat haar daarmee het weerwoord is ontnomen. Met de herhaalde opmerkingen dat de woning eigendom is van de man, hetgeen door de man daarvoor niet als verweer was genoemd, heeft de rechter blijk gegeven van vooringenomenheid, aldus verzoekster. Verzoekster stelt tot slot dat de rechter door haar suggestieve en sturende vragen bij verzoekster de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De wrakingskamer stelt voorop dat een telefonische zitting naar zijn aard beperkingen heeft. Door het ontbreken van non-verbale communicatie kunnen uitlatingen van betrokkenen scherper overkomen dan bedoeld. Daardoor kunnen, eerder dan bij een fysieke zitting, misverstanden ontstaan. Verder speelt een rol dat een telefonische zitting niet mag uitlopen omdat opvolgende zittingen stipt op tijd moeten beginnen. Anders dan bij een fysieke zitting, is er immers geen bode ‘aanwezig’ die partijen in een opvolgende zitting op een (mogelijke) uitloop kan wijzen. Een telefonische zitting vraagt daarom, meer dan een fysieke zitting, een strakke regievoering door de zittingsrechter. Er is geen ruimte voor langdurig pleiten door partijen. Meer dan bij een fysieke zitting is een telefonische zitting alleen bedoeld om ‘de puntjes op de i’ te zetten. Kennelijk had verzoekster over een telefonische zitting andere verwachtingen en mogelijk is de rechter daarover onvoldoende duidelijk geweest bij aanvang van de zitting. Tegen die achtergrond worden de door verzoekster aangevoerde gronden voor wraking thans als volgt beoordeeld.
3.3
De omstandigheid dat de ene partij tijdens een zitting meer spreektijd heeft gekregen dan de andere partij – al dan niet vanwege onderbrekingen door de rechter en/of vanwege het stellen van meer vragen aan de andere partij door de rechter – leidt op zichzelf niet tot vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De aard en inhoud van de zaak en de door partijen daarover ingenomen stellingen en de voorafgaand aan de zitting ingezonden stukken kunnen ertoe leiden dat de ene partij (aanzienlijk) meer spreektijd krijgt dan de andere en de ene partij met (aanzienlijk) meer vragen wordt onderbroken. Uit hetgeen van de zijde van verzoekster daarover naar voren is gebracht volgt niet dat de rechter vooringenomen is of daarvoor op objectieve gronden moet worden gevreesd.
3.4
De stelling van de advocaat van verzoekster dat zij haar verweer niet af heeft kunnen maken en dat verzoekster zelf niet aan het woord is geweest leidt evenmin tot de door haar gestelde (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Juist direct voorafgaand aan de wraking door verzoekster, had verzoekster, althans haar advocaat, gelegenheid gekregen voor een nadere uiteenzetting van haar stellingen. De zitting was nog niet afgelopen en verzoekster en haar advocaat hadden dus nog gelegenheid voor een verdere toelichting van haar stellingen.
3.5
Ook het stellen van meerdere, kennelijk op verzoekster als suggestief overgekomen, vragen aan verzoekster leidt op zichzelf niet tot de conclusie van vooringenomenheid van de rechter. In het kader van het onderzoek ter zitting is het aan de rechter om procespartijen te bevragen en, waar nodig, op bepaalde aspecten door te vragen. De vragen mogen prikkelen en de rechter mag daarmee een voorlopig oordeel laten blijken, al was het maar om partijen gelegenheid te geven daarop te reageren. Uit de van de zijde van verzoekster gegeven toelichting blijkt niet dat in dat licht sprake is van vooringenomenheid of van een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor.
3.6
Naar het oordeel van de wrakingskamer leiden de door verzoekster aangevoerde gronden dus niet tot (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Daarom wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. J.R. Veerman, voorzitter, mr. M.J.C. van Leeuwen en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Wolsink-van Veldhuizen en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.