ECLI:NL:RBGEL:2020:2810

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
05/840010-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging, veroordeling tot TBS met voorwaarden voor meerdere geweldsdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder bedreiging en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van één van de bedreigingen, maar achtte drie bedreigingen en twee mishandelingen bewezen. De feiten vonden plaats tussen januari 2019 en december 2019, waarbij de verdachte onder andere met een mes dreigde naar politieagenten en andere personen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar geestelijke gezondheidsproblemen, strafbaar was en legde een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte een bipolaire stoornis en andere psychische aandoeningen had, maar dat er ook een bewuste component in haar handelen zat. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waaronder politieagenten die zich bedreigd voelden. De TBS-maatregel werd als noodzakelijk geacht om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte de benodigde behandeling te bieden. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, een politieagent, voor de geleden schade als gevolg van de bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/840010-19, 05/840029-19 (ttz. gev.), 05/030416-19 (ttz. gev.),
05/840041-19 (ttz. gev.), 05/840083-19 (ttz. gev.)
en 05/840002-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak : 28 mei 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [adres] .
Raadsman: mr. J.P.J. Botterblom, advocaat te Nijkerk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 juni 2019, 12 september 2019 en 14 mei 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 05/840010-19
zij op of omstreeks 7 januari 2019 te Lunteren, gemeente Ede, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] (beiden hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in haar geheven (rechter-)hand met versnelde pas in de richting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te lopen;
ten aanzien van parketnummer 05/840029-19
zij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 26 januari 2019 te Harskamp, gemeente Ede,
[benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door ( telkens) dreigend een mes in de richting van die [benadeelde 3] te houden en/of te tonen en/of daarbij met dit mes meerdere malen stekende bewegingen in de richting van die [benadeelde 3] te maken;
ten aanzien van parketnummer 05/030416-19
zij op of omstreeks 05 februari 2019 te Ermelo [benadeelde 4] heeft mishandeld door een mes,
althans een voorwerp, te gooien/werpen in de richting van die [benadeelde 4] , waarbij
voornoemd mes/voorwerp via de tafel tegen/op/in het gezicht, althans het lichaam van die [benadeelde 4]
is gestuiterd/gekomen;
ten aanzien van parketnummer 05/840041-19
zij op of omstreeks 20 februari 2019 in de gemeente Ermelo, een ambtenaar, althans een persoon te weten [benadeelde 5] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door het gooien van een mok op/tegen de knie, althans het been van die [benadeelde 5] ;
ten aanzien van parketnummer 05/840083-19
zij op of omstreeks 17 juli 2019 te Eindhoven [benadeelde 6] en/of een of meerdere medewerkers van de GGZ instelling te Dr. Poletlaan 66 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 6] en/of een of meerdere medewerkers van voornoemde GGZ instelling dreigend de woorden toe te voegen "ik ga mensen neersteken" en/of de politie te bellen met de mededeling dat zij, verdachte, van plan was mensen neer te steken en/of dat er koppen zouden gaan rollen, waarbij dit voornoemde [benadeelde 6] en/of een of meerdere medewerkers ter ore is gekomen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
die [benadeelde 6] vast te pakken bij de keel/hals en/of daarbij te zeggen dat zij, verdachte, die [benadeelde 6] wil vermoorden;
ten aanzien van parketnummer 05/840002-20
zij op een of meer tijdstip(pen), op of omstreeks 15 december 2019 in de gemeente Eindhoven [benadeelde 7] (agoog) (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in de richting te lopen van die [benadeelde 7] en/of (daarbij) stekende bewegingen te maken naar, althans in de richting van die [benadeelde 7] en/of (daarbij) die [benadeelde 7] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je vermoorden", althans feitelijkheden en/of woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij het gebruik van de verklaringen van verdachte als bewijsmiddel, rekening te houden met de opmerking uit de deskundigenrapportages dat verdachte bekend is met confabuleren, ofwel het onbewust vertellen van onwaarheden om gaten in het eigen geheugen op te vullen.
De raadsman heeft ten aanzien van parketnummer 05/840010-19 vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde ten aanzien van aangever [benadeelde 2] , nu de verklaring van [benadeelde 2] geen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Verder heeft de raadsman gedeeltelijke, dan wel gehele vrijspraak bepleit voor feiten met betrekking tot de parketnummers 05/840029-19, 05/030416-19, 05/840041-19 en 05/840002-20.
Ten aanzien van parketnummer 05/840029-19 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van verdachte geen gave bekentenis inhoudt. Zij heeft weliswaar verklaard dat zij een mes heeft gepakt, maar zij weet niet wat zij daarmee heeft gedaan. Verder heeft getuige [getuige 1] , anders dan aangever, niet verklaard over het maken van steekbewegingen en het dreigend in de richting van aangever lopen door verdachte. De raadsman heeft gesteld dat het (herhaaldelijk) enkel vastpakken van messen door verdachte die aangever telkens moest afpakken onvoldoende is voor een bedreiging.
Ten aanzien van parketnummer 05/030416-19 heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de mishandeling. Uit haar verklaring kan worden opgemaakt dat zij een mes heeft gegooid, maar dat het niet haar bedoeling was iemand te raken.
Ten aanzien van parketnummer 05/840041-19 heeft de raadsman aangevoerd dat [benadeelde 5] niet in de rechtmatige uitoefening van haar bediening was, nu de situatie waarvoor de politie de instelling binnentrad, zonder machtiging, maar op grond van artikel 3 van de Politiewet, voorbij was op het moment dat verdachte het ten laste gelegde feit pleegde. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken voor zover ten laste is gelegd dat [benadeelde 5] in de rechtmatige uitoefening van haar bediening was.
Ten aanzien van parketnummer 05/840002-20 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van aangever geen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 05/840083-19 heeft de raadsman betoogd dat de tenlastelegging te algemeen van aard is, waar wordt gesproken over bedreiging van een of meerdere medewerkers van de GGZ instelling. Volgens de raadsman is hiermee geen sprake van bedreiging van een concreet persoon. Ten aanzien van het vastpakken bij de keel van aangever Van der Velden heeft de raadsman zich gerefereerd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 05/840010-19 [1]
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij op 7 januari 2019 van de meldkamer de opdracht kreeg om te gaan naar de Vijfsprongweg 120 te Lunteren, omdat de melder [verdachte] bedreigingen had geuit. Volgens de meldkamer ging het vermoedelijk om verdachte en zou zij een mes bij zich hebben. Zij zou geweld tegen de politie niet schuwen. Ter plaatse trof aangever verdachte en zag dat zij een mes in haar rechterhand had met het lemmet naar boven. Verdachte liep met haar armen wijd en in versnelde pas in de richting van aangever. Hij heeft luidkeels geroepen dat verdachte het mes moest laten vallen, waarop verdachte niet reageerde. Aangever zag dat de verdachte hem recht aankeek en zag het lemmet van het mes van glimmend roestvrij staal, ongeveer 20 centimeter, met een scherpe punt. Hij trok zijn dienstwapen en loste een waarschuwingsschot in de lucht. Op dat moment bevond verdachte zich op nog geen vijf meter afstand van hem. Direct hierop heeft hij verdachte nogmaals aangeroepen dat ze moest blijven staan en dat ze haar wapen moest laten vallen, waaraan verdachte voldeed. [2]
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij op 7 januari 2019 van de meldkamer het verzoek kreeg om te gaan naar de Vijfsprongweg 120 te Lunteren, alwaar verdachte haar zorgverlener zou gaan neersteken. Aanrijdend werd voor aangever duidelijk dat verdachte in het bezit was van een mes. Aangever stond bij de voordeur van de woning en zag dat verdachte met een versnelde pas in zijn richting kwam en dat zij in haar rechterhand een mes vasthield, formaat broodmes, met een donker handvat. Hij zag aan haar blik dat zij star keek. Toen hij verdachte opmerkte schatte hij de afstand tussen hen op 5 meter. Aangever draaide zich om en sprintte weg naar de auto van zijn collega [benadeelde 1] . Aangever zag dat [benadeelde 1] zijn wapen trok en een waarschuwingsschot loste. Voor aangever was duidelijk dat verdachte met het mes achter hem aan was gekomen nadat hij was weggesprint. [3]
[benadeelde 2] en [verbalisant] beschrijven dat zij zagen dat verdachte een mes met een zwart heft in haar handen hield. Zij bevonden zich op dat moment op circa vier meter afstand van verdachte. Hierop hebben [benadeelde 2] en [verbalisant] in versnelde pas afstand gecreëerd tussen hen en verdachte. Ze liepen in de richting van collega [benadeelde 1] . [4]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij op 7 januari 2019 op de politie is afgerend met een mes in haar hand. Zij wilde de politieagent aanvallen omdat ze boos was. [5]
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een mes in haar hand met versnelde pas op de verbalisanten is afgelopen. Voor de rechtbank staat vast dat verdachte het op de verbalisanten had gemunt en dat beide aangevers zich in deze situatie en onder deze omstandigheden bedreigd hebben gevoeld. Het verweer van de verdediging dat de verklaring van [benadeelde 2] geen steun vindt in andere bewijsmiddelen wordt door de rechtbank verworpen, nu de aangifte wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen dat tevens is opgemaakt door verbalisant [verbalisant] .
Ten aanzien van parketnummer 05/840029-19 [6]
Aangever [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij op 26 januari 2019 in zijn woning aan de Westerhuisweg 19 in Harskamp zag dat verdachte in de keuken een zilverkleurig broodmes pakte. Ze hield het mes in haar linkerhand vast, ging tegenover hem staan en bedreigde hem. Verdachte maakte een prikkende beweging naar zijn lichaam met de hand waarin zij het mes vasthield. Aangever en zijn vrouw pakten de verdachte vast. Op het moment dat zij verdachte loslieten pakte zij wederom een broodmes vanaf het keukenblok en kwam dreigend naar aangever toe. Verdachte maakte daarbij prikkende bewegingen naar zijn bovenlichaam. Wederom pakte aangever verdachte vast. Toen hij haar losliet liep ze weer naar de keuken, pakte een zilveren broodmes en liep dreigend met het broodmes naar hem toe. [7]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 26 januari 2019 zag dat verdachte naar de keuken liep en een mes pakte. Getuige reageerde hier met zijn vader (aangever [benadeelde 3] ) direct op en pakte verdachte bij haar arm vast. Toen verdachte iets rustiger was geworden lieten zij haar los. Vervolgens probeerde verdachte voor de tweede en later ook voor de derde keer een aantal messen uit de keukenlade te pakken. [8]
Verdachte heeft verklaard dat, toen zij thuis kwamen, zij gelijk een mes pakte. Ze wilde haar pleegvader neersteken met het mes. [9]
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangever [benadeelde 3] meerdere malen heeft bedreigd door telkens met een mes stekende bewegingen in zijn richting te maken.
Ten aanzien van parketnummer 05/030416-19 [10]
Aangever [benadeelde 4] heeft verklaard werkzaam te zijn als verpleegkundige bij de GGz Centraal te Ermelo. Op 5 februari 2019 was hij in de woonkamer van de afdeling en zag hij dat verdachte brood-/smeermessen in de richting van andere cliënten in de ruimte gooide. Aangever zag vervolgens dat een mes links van achteren langs hem heen gegooid werd op een afstand van ongeveer één meter. Het mes werd uit de richting van de keuken gegooid. Hij zat net aan de tafel en hoorde toen een klap op de tafel. Hij voelde dat hij door iets hards geraakt werd op zijn rechter kaak. Hij voelde dat er een bult op zijn kaak zat. Hij zag verdachte in of bij de keuken staan. Aangever voelde pijn op de plek waar hij was geraakt en voelde dat de pijn uitstraalde naar zijn slapen. [11]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte in de keuken een voor een smeer-/broodmessen uit de la pakte. Hij zag dat verdachte met de messen heen en weer zwaaide en vervolgens de messen van zich afgooide. Getuige heeft verdachte gelijk aangesproken op haar gedrag en verteld dat het gevaarlijk was wat zij deed. Collega [benadeelde 4] kwam binnen en ging aan tafel zitten. Verdachte gooide een mes op de tafel waaraan [benadeelde 4] zat. Dit mes kwam op tafel neer, stuiterde verder en kwam tegen de kaak van [benadeelde 4] aan. Verdachte gooide het mes met de nodige kracht van zich af in de richting van [benadeelde 4] . [12]
Verdachte heeft verklaard dat ze de messen uit de keukenla had gepakt. Ze heeft de messen bovenhands gegooid en gezien dat ze haar begeleider heeft geraakt onder de kin. [13]
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met messen heeft gegooid in een ruimte waar anderen, onder wie aangever, aanwezig waren. Aangever zat aan een tafel en is geraakt toen een mes op die tafel terecht kwam en vervolgens tegen zijn kaak stuiterde. Verdachte heeft door het gooien van een mes in de richting van de tafel waar aangever [benadeelde 4] op dat moment aan zat bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze werd geraakt, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de mishandeling.
Ten aanzien van parketnummer 05/840041-19 [14]
Aangever [benadeelde 5] heeft verklaard dat zij op woensdag 20 februari 2019 de opdracht kreeg om te gaan naar de instelling Veldwijk, locatie Johannesbos te Ermelo. Daar zou verdachte zich opgesloten hebben in haar kamer met een broodmes. Ter plaatse is aangever de kamer van verdachte binnengetreden op grond van artikel 3 van de Politiewet. Verdachte werd onder controle gebracht en het mes werd van haar afgenomen. Verdachte werd vervolgens weer onrustig en wilde de groep oprennen. Aangever heeft verdachte vastgepakt om haar op de kamer te houden. De begeleiding heeft de tussendeur afgesloten, zodat verdachte niet de groep op kon rennen waar de andere cliënten zich bevonden. Verdachte rende vervolgens haar kamer uit. Ze pakte een mok die op de tafel stond, keek aangever aan en gooide de mok gericht en met kracht, bovenhands, in de richting van aangever. De mok kwam op de linkerknie van aangever terecht. Aangever voelde direct pijn. [15]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte een mok van een tafel pakte. Verdachte draaide zich om en gooide deze mok bovenhands in de richting van de vrouwelijke politieagent. Getuige zag dat de mok het been van de agente raakte. [16]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij met kopjes begon te gooien omdat ze last had van stemmen die haar zeiden dat ze met kopjes moest gaan gooien. Zij heeft een politieagent geraakt met het kopje. [17]
De rechtbank oordeelt op grond van voormelde bewijsmiddelen dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat aangever niet in de rechtmatige uitoefening van haar bediening was. Uit het dossier komt naar voren dat verbalisanten zijn opgeroepen omdat verdachte zich met een broodmes had opgesloten. Verdachte was erg onrustig en wilde de groep oprennen. Dit is met behulp van de verbalisanten voorkomen. Niet is gebleken dat de politie daarbij haar bevoegdheden te buiten is gegaan.
Ten aanzien van parketnummer 05/840083-19 [18]
De rechtbank oordeelt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 6] , p.3-4;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p.12.
De rechtbank acht evenals de raadsman de bedreiging van een of meer medewerkers van de GGZ-instelling onvoldoende geconcretiseerd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 05/840002-20
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 7] heeft bedreigd. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken onvoldoende kan worden vastgesteld welk incident wanneer heeft plaatsgevonden. De verklaring van aangever, verdachte en van getuige [getuige 4] komen daarvoor onvoldoende met elkaar overeen. Nu de rechtbank niet kan vaststellen wat er precies is gebeurd, zal zij verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 05/840010-19, 05/840029-19, 05/030416-19, 05/840041-19 en 05/840083-19 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
ten aanzien van parketnummer 05/840010-19
zij op
of omstreeks7 januari 2019 te Lunteren, gemeente Ede, [benadeelde 1] en/
of[benadeelde 2] (beiden hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in haar geheven (rechter-)hand met versnelde pas in de richting van die [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] te lopen;
ten aanzien van parketnummer 05/840029-19
zij op
één of meerdere tijdstippenop
of omstreeks26 januari 2019 te Harskamp, gemeente Ede,
[benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door
(telkens
)dreigend een mes in de richting van die [benadeelde 3] te houden en/of te tonen en
/ofdaarbij met dit mes meerdere malen stekende bewegingen in de richting van die [benadeelde 3] te maken;
ten aanzien van parketnummer 05/030416-19
zij op
of omstreeks05 februari 2019 te Ermelo, [benadeelde 4] heeft mishandeld door een mes
,
althans een voorwerp,te gooien
/werpenin de richting van die [benadeelde 4] , waarbij
voornoemd mes
/voorwerpvia de tafel tegen/
op/inhet gezicht,
althans het lichaamvan die [benadeelde 4]
is
gestuiterd/gekomen;
ten aanzien van parketnummer 05/840041-19
zij op
of omstreeks20 februari 2019 in de gemeente Ermelo, een ambtenaar,
althans een persoonte weten [benadeelde 5] , gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door het gooien van een mok
op/tegen de knie,
althans het beenvan die [benadeelde 5] ;
ten aanzien van parketnummer 05/840083-19
zij op
of omstreeks17 juli 2019 te Eindhoven [benadeelde 6]
en/of een of meerdere medewerkers van de GGZ instelling te Dr. Poletlaan 66heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
die [benadeelde 6] en/of een of meerdere medewerkers van voornoemde GGZ instelling dreigend de woorden toe te voegen "ik ga mensen neersteken" en/of de politie te bellen met de mededeling dat zij, verdachte, van plan was mensen neer te steken en/of dat er koppen zouden gaan rollen, waarbij dit voornoemde [benadeelde 6] en/of een of meerdere medewerkers ter ore is gekomen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/ofdie [benadeelde 6] vast te pakken bij de keel/
halsen/
ofdaarbij te zeggen dat zij, verdachte, die [benadeelde 6] wil vermoorden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 05/840010-19
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
ten aanzien van parketnummer 05/840029-19
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
ten aanzien van parketnummer 05/030416-19
mishandeling
ten aanzien van parketnummer 05/840041-19
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
ten aanzien van parketnummer 05/840083-19
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van alle tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met de voorwaarden zoals de reclassering ze heeft geformuleerd in het rapport van 19 april 2020.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het opleggen van de TBS-maatregel met voorwaarden voor verdachte niet passend is. Hij heeft hiervoor aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft en verminderd toerekeningsvatbaar is. Gelet op de ernst van de feiten, waarbij slechts eenmaal fysiek contact is geweest, acht de raadsman het opleggen van een TBS-maatregel niet proportioneel. Verder stelt de raadsman dat verdachte tot november 2020 met een rechterlijke machtiging opgenomen is in de inrichting te Eindhoven. Voor de periode na deze machtiging biedt de Wet verplichte GGZ passende mogelijkheden.
Mocht de rechtbank besluiten de TBS-maatregel met voorwaarden wel op te leggen, heeft de raadsman subsidiair verzocht de voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit te nuanceren. Hij heeft hiervoor aangevoerd dat uit de rapportages volgt dat het risico dat verdachte gedurende de behandeling strafbare feiten blijft plegen, heel hoog is. Zij heeft een langdurige behandeling nodig om dit risico te verlagen. De kans dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt omgezet naar een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wegens overtreden van deze voorwaarde is daarom zeer hoog. Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de toevoeging aan de voorwaarde dat verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling, zolang als de reclassering dit nodig acht, te laten vervallen. Het is volgens de raadsman niet aan de reclassering om te bepalen hoe lang verdachte wordt opgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie van 4 mei 2020;
- voorlichtingsrapportage van de reclassering van 19 april 2020;
- een Pro Justitia-rapportage van psychiatrisch onderzoek van [naam 1] , psychiater, van 26 mei 2019;
  • een Pro Justitia-rapportage van psychiatrisch onderzoek van [naam 1] , psychiater, van 28 januari 2020 en
  • een Pro Justitia-rapportage van psychologisch onderzoek van [naam 2] , GGZ-psycholoog, gedateerd 16 december 2019.
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks agressieve geweldsdelicten gericht tegen beroepsbeoefenaars en haar pleegvader. Verdachte heeft deze feiten gepleegd ondanks dat zij verbleef in een (gesloten) inrichting. Door te handelen als bewezenverklaard, heeft verdachte bij de slachtoffers ingrijpende angstgevoelens veroorzaakt. Met name de bedreiging van de agenten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] is een zeer angstige situatie geweest die op hen veel indruk heeft gemaakt. Voor [benadeelde 1] is de situatie zo dreigend geweest, dat hij zich genoodzaakt heeft gevoeld een waarschuwingsschot te lossen. Uit de stukken die [benadeelde 2] heeft ingediend bij zijn vordering tot schadevergoeding is gebleken hoe groot de impact van het incident op hem en zijn omgeving is geweest.
In de voormelde psychiatrische rapportages van [naam 1] wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een bipolaire-I-stoornis, een autismespectrumstoornis (ASS), een aandachtsdeficientie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) en een licht verstandelijke beperking (LVB). Bij verdachte was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde onder parketnummers 05/840010-19, 05/840029-19, 05/030416-19, 05/840041-19 sprake van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Geadviseerd wordt om al deze feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen, De verwachting ten aanzien van het recidiverisico is hoog. Om recidivegevaar te beperken en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling te bevorderen wordt een plaatsing in een psychiatrische behandelsetting met expertise op het gebied van LVG, ASS en gevaarlijk gedrag, met een duidelijke structuur en daginvulling aanbevolen. Geadviseerd wordt om bovengenoemde behandeling te laten plaatsvinden in een voorwaardelijk TBS-kader. Een onvoorwaardelijke TBS-maatregel is overwogen, echter gezien de blijvende motivatie van verdachte om behandeld te worden, lijkt een voorwaardelijke maatregel proportioneler.
In de voormelde psychologische rapportage van [naam 2] wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een bipolaire stoornis, autismespectrumstoornis en het grotendeels functioneren op LVB-niveau. Hiervan was bij verdachte ook sprake ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en er lijkt sprake te zijn van een zeer sterke doorwerking van de psychiatrische problematiek op de gepleegde feiten. Geadviseerd wordt de feiten verdachte verminderd toe te rekenen. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Voor verdachte is een langdurige behandeling nodig in een forensische klinische setting voor de doelgroep sterk gedragsgestoorde personen met een licht verstandelijke beperking, met daarbij een middelhoog veiligheidsniveau. Aanbevolen wordt om verdachte een voorwaardelijke TBS-maatregel op te leggen. Hiermee kan de continuïteit van de behandeling over langere tijd worden gewaarborgd en kan het benodigde veiligheidsniveau worden geboden.
In de voormelde voorlichtingsrapportage van de reclassering wordt positief geadviseerd over de TBS-maatregel met voorwaarden. Verdachte is aangemeld bij FPA De Woenselse Poort, afdeling Long Care. Zij is op de wachtlijst geplaatst. De opnameduur op deze afdeling is maximaal vier jaren. Hierna zal een resocialisatietraject plaats moeten vinden. De reclassering formuleert een zestal voorwaarden.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande conclusies en adviezen en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert dat bij verdachte sprake was van een bewuste component in haar handelen, nu zij niet volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de tenlasteleggingen. De rechtbank stelt vast dat een deel van de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is voorts van oordeel dat, mede gezien de ernst van het begane feit, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het onder parketnummer 05/840010-19 bewezenverklaarde feit een misdrijf is dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank overweegt dat verdachte met een wapen, te weten een mes, is afgerend op de politieagenten en pas is gestopt nadat een van de agenten een waarschuwingsschot had gelost. Het schot was kennelijk noodzakelijk om de dreiging af te wenden. Deze feiten en omstandigheden maken dat gevaar is veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van de agenten. Dit is voor de rechtbank aanleiding om vast te stellen dat de duur van de terbeschikkingstelling ongemaximeerd zal zijn bij een eventuele omzetting naar een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank neemt de voorwaarden over zoals geformuleerd door de reclassering en ziet aanleiding om hierin een enkele aanpassing te maken. Ten aanzien van het verweer van de verdediging om de voorwaarde dat verdachte geen nieuwe strafbare feiten mag plegen weg te laten overweegt de rechtbank als volgt. Een omzettingsprocedure van een TBS-maatregel met voorwaarden naar een TBS-maatregel met dwangverpleging bij het overtreden van een voorwaarde, is geen automatisme. Aan een dergelijke procedure gaan afwegingen door verschillende instanties vooraf, voordat de rechtbank beslist over de omzetting. De rechtbank ziet hierin voldoende waarborgen om aan het bezwaar van de verdediging tegemoet te komen en ziet dan ook geen reden de algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig mag maken aan het plegen van strafbare feiten te nuanceren.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de TBS-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Het is van groot belang dat de noodzakelijke en passende behandeling in het kader van de maatregel zo snel mogelijk van start kan gaan.

8.Beslag

De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp ten aanzien van het feit onder parketnummer 05/840010-19, te weten een (brood)mes verbeurd kan worden verklaard.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt dat het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot welke het onder parketnummer 05/840010-19 bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank zal het (brood)mes dan ook verbeurd verklaren.
9. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van parketnummer 05/840010-19 ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 350,- vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering vermeerderd met de wettelijke rente toewijsbaar met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu de benadeelde partij een politieambtenaar is en het incident een klassiek voorbeeld is van een situatie waarin de politie terecht kan komen. Hierdoor is er geen ruimte voor een schadevergoeding. Tot slot is door de raadsman verzocht om bij de beoordeling van de vordering rekening te houden met de draagkracht van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 05/840010-19 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is, vermeerderd met de wettelijke rente, voor toewijzing vatbaar. De rechtbank overweegt dat sprake was van een heftige situatie. Het gedrag van verdachte was gericht op de politie. De collega van benadeelde heeft een waarschuwingsschot gelost om een einde te maken aan de dreigende situatie. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat aannemelijk is geworden dat [benadeelde 2] immateriële schade heeft opgelopen en dat de vordering toewijsbaar is.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding te bepalen dat verdachte kan worden gegijzeld indien zij haar betalingsverplichting niet nakomt.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 38e, 285, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 05/840002-20 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot de maatregel
terbeschikkingstellingen stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen dat veroordeelde:
- zich meldt op afspraken bij de reclassering, zo vaak als de reclassering dit nodig acht;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de reclassering zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht;
- de reclassering helpt aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
  • meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
  • niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen gaat, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
  • zich zal laten opnemen en verblijven in FPA De Woenselse Poort, afdeling Long Care, of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door haar behandelaren, teneinde zich klinisch te laten behandelen. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de zorginstelling zullen worden gegeven. Het innemen van door haar behandelend arts voorgeschreven medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • meewerkt aan de indicatiestelling en plaatsing indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt;
- geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, voor zover en zolang de reclassering dit nodig acht. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
 geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;

verklaart verbeurdhet in beslag genomen onder parketnummer 05/840010-19, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een (brood)mes;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 05/840010-19 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 2], van een bedrag van
€ 350(driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag
te betalen van € 350(driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. M.L. Plas en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff en mr. P. Veenker, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2020.
Mr. Plas en mr. Wasmann zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Griffier mr. Veenker is eveneens buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 3] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019012449, gesloten op 9 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , p. 19-20.
3.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , p. 23-25.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9-10.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 31-32.
6.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 4] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019039956, gesloten op 27 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
7.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] , p.16-17.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 20.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 27.
10.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 5] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019055052, gesloten op 6 februari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
11.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4] , p. 22-23.
12.Proces-verbaal van getuige E. [getuige 2] , p. 24-25.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 31-33.
14.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 6] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019078316, gesloten op 28 februari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
15.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 5] , p.14-15.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige W. [getuige 3] , p. 17.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 26.
18.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 7] van de politie Oost Brabant, district Eindhoven, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2100-2019163972, gesloten op 18 augustus 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.