ECLI:NL:RBGEL:2020:2749

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
05/881207-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op echtgenote met verwurging en toewijzing van shockschade aan benadeelde partijen

Op 28 mei 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de doodslag op zijn echtgenote. De zaak vond plaats in Zutphen en betreft een incident dat zich voordeed op 4 juli 2018 in Apeldoorn. De verdachte heeft zijn echtgenote gewurgd met een spanband, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-analyses, die de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer bevestigden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de verdediging, die een alternatieve theorie naar voren brachten over de dood van het slachtoffer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een motief had, gezien eerdere bedreigingen aan het adres van het slachtoffer en de context van hun relatie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, maar niet aan voorbedachte rade, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. Daarnaast zijn er civiele vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding hebben geëist voor de gevolgen van de dood van hun moeder. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toegewezen, inclusief schadevergoeding voor uitvaartkosten, reiskosten en shockschade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/881207-18
Datum uitspraak : 28 mei 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1960 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in P.I. Almelo,
raadsvrouw: mr. S.H.O. Schaapherder, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 december 2018, 7 maart 2019, 4 juni 2019, 11 juli 2019, 3 oktober 2019,
19 december 2019, 3 maart 2020 en 14 mei 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2018 te Apeldoorn opzettelijk
en met voorbedachten rade
[slachtoffer] (zijn, verdachtes, echtgenote) van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- de keel/hals van die [slachtoffer] dicht geknepen en/of dichtgedrukt en/of
- die [slachtoffer] gewurgd (met de hand en/of door middel van het aantrekken met
een (span)band en/of met een of meer andere voorwerpen)en/of
- die [slachtoffer] verhangen (met een (span)band en/of met een of meer andere
voorwerpen),
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 4 juli 2018 te Apeldoorn opzettelijk
[slachtoffer] (zijn, verdachtes, echtgenote) van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet
- de keel/hals van die [slachtoffer] dicht geknepen en/of dichtgedrukt en/of
- die [slachtoffer] gewurgd (met de hand en/of door middel van het aantrekken met
een (span)band en/of met een of meer andere voorwerpen) en/of
- die [slachtoffer] verhangen ( met een (span)band en/of met een of meer andere
voorwerpen),
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten: moord. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte geen motief had. Daarnaast is er een tijdspanne geweest dat verdachte niet in de woning is geweest, wat maakt dat een ander in de gelegenheid is geweest om het slachtoffer met de spanband om het leven te brengen, zoals bijvoorbeeld een medewerker van de Iraanse geheime dienst. De spanband lag immers in de woning. Volgens de verdediging maken de DNA-resultaten het voorgaande niet anders, nu verdachte in de woning leefde, de onderzochte voorwerpen in het dagelijks gebruik heeft aangeraakt en fysiek contact met het slachtoffer heeft gehad. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van voorbedachte rade.
De beoordeling door de rechtbank
Op 4 juli 2018 om 17.09 uur heeft verdachte het alarmnummer112 gebeld met de melding dat hij zijn echtgenote op de grond in de keuken van hun woning in Apeldoorn had aangetroffen. Volgens verdachte leek het erop dat zijn echtgenote niet meer leefde. [2] Kort daarna heeft de politie de echtgenote van verdachte, [slachtoffer] (verder: het slachtoffer), inderdaad levenloos in hun beider woning aangetroffen. [3]
Het slachtoffer lag op haar buik op de grond in de keuken. Het slachtoffer had een keukenschort om haar hals waarvan het merendeel zich aan de achterzijde bevond. Daarnaast had het slachtoffer een spanband strak om haar hals. Het keukenschort bevond zich deels onder de spanband. De spanband was aan de achterzijde van de hals door de sluiting gehaald. [4]
Er is onderzoek gedaan naar het mogelijke tijdstip van overlijden van het slachtoffer. Deskundige Daanen heeft daarbij twee modellen gebruikt, het model van Henssge als eerste schatter van het tijdstip. Vervolgens heeft de deskundige het model van Dr. Fiala toegepast. De deskundige komt op grond van de uitkomsten van het toegepaste model van Fiala tot de conclusie dat het tijdstip van overlijden van het slachtoffer moet worden geschat op 11.23 uur, met een betrouwbaarheidsinterval van 10.13 uur tot 12.10 uur. [5]
Ook naar de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer is door deskundigen onderzoek gedaan. Volgens de patholoog van het NFI kan het overlijden van het slachtoffer worden verklaard door effecten van ingewerkt uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals door ligatuurstrangulatie (verwurging), al dan niet in combinatie met manuele strangulatie en/of stomp botsend geweld. [6] De patholoog van het NFI is op grond van de aangetroffen sporen op het slachtoffer van oordeel dat het waarschijnlijker is dat het slachtoffer door verwurging om het leven is gekomen dan door verhanging. [7] Voorts overweegt daarnaast de patholoog Van de Goot: “Alle bevindingen bezien bestaat er geen redelijke twijfel meer dan dat omsnoerend geweld is toegebracht door iemand anders dan het slachtoffer. Zelf toebrengen is op grond van dit letselpatroon en de wijze van aantreffen geen redelijke overweging”. [8]
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en oordeelt op grond daarvan dat het slachtoffer op 4 juli 2018 tussen 10.13 uur en 12.10 uur door een ander door verwurging om het leven is gebracht.
De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld, is of verdachte degene is die het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Verdachte heeft ontkend iets met de dood van het slachtoffer te maken te hebben. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat sprake is van een alternatief scenario, namelijk dat een onbekende derde het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 4 juli 2018 van 10.15 uur tot 11.50 uur samen met het slachtoffer thuis is geweest en dat in die periode niemand anders in de woning is geweest. [9] Dit sluit aan bij beelden van een camera met zicht op de woning van verdachte en het slachtoffer waaruit blijkt dat verdachte zich om 11.50 uur voor diens woning en bij zijn auto bevindt. [10] Zoals hiervoor uiteen is gezet, is de dood van het slachtoffer ingetreden om 11.23 uur, met uiterste waarden tussen 10.13 uur en 12.10 uur. Verdachte is in dat tijdsbestek – op de laatste twintig minuten na – thuis geweest. Het alternatieve scenario van verdachte komt er aldus op neer dat het slachtoffer tussen 11.50 uur en 12.10 uur door een onbekend gebleven derde is gedood.
Van onder meer de kleding en de nagels van het slachtoffer en de spanband zijn monsters veiliggesteld. Deze monsters zijn door het NFI onderworpen aan een DNA-onderzoek. Het NFI heeft ten aanzien van de bemonsteringen waarbij een bewijswaarde is berekend, het volgende geconcludeerd.
 Uit het DNA in de veiliggestelde bemonstering van het achterpand van het shirt van het slachtoffer (ter hoogte van de nek en rug, kenmerk AAIP8543NL#01) is een DNA profiel verkregen. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel uit het referentiemonster van verdachte. Dit betekent dat het DNA-profiel uit de bemonstering afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [11]
 Uit het DNA in de veiliggestelde bemonstering van de onderzijde van de linker duim van het slachtoffer (AAIP8522NL#01) is een DNA-mengprofiel verkregen. Het DNA in dit mengprofiel kan afkomstig zijn van het slachtoffer en verdachte. Het verkregen DNA-mengprofiel is circa één miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en één willekeurig onbekende persoon. [12]
 Uit het DNA in de veiliggestelde bemonstering van het lange deel van de spanband (kenmerk AAIP8517NL#03) is een DNA-mengprofiel verkregen. Het DNA in dit mengprofiel kan afkomstig zijn van het slachtoffer en verdachte. Het verkregen DNA-mengprofiel is circa één miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en minimaal één willekeurig onbekend persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige personen. [13]
Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat het DNA dat op het achterpand van het shirt van het slachtoffer, onder de nagel van het slachtoffer en op de spanband is aangetroffen het DNA van verdachte is.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte in de woning leefde en de onderzochte voorwerpen in het dagelijks gebruik heeft aangeraakt en nog fysiek contact met het slachtoffer had. Die verklaring van verdachte verklaart diens DNA onder de duimnagel van het slachtoffer evenwel niet. Bovendien is vrijwel alleen DNA van verdachte en het slachtoffer aangetroffen. Het enige andere DNA-spoor dat werd aangetroffen betrof een dusdanig geringe hoeveelheid dat niet kon worden onderzocht van wie het is. Dat spoor vormt naar het oordeel van de rechtbank daarom geen onderbouwing van de stelling dat het slachtoffer door een onbekende derde is gewurgd.
Dat een ander op die dag tussen 11.50 uur en 12.10 uur in de woning is geweest en het slachtoffer om het leven heeft gebracht is ook overigens niet onderbouwd en ook niet anderszins aannemelijk geworden. Voor het de woning ingaan van een derde onbekende zijn geen aanwijzingen, in tegendeel. Uit beelden van de camera waarop de woning van verdachte te zien is zijn in de periode van 11.59 uur tot 15.08 uur op twintig verschillende momenten opnamen gemaakt. Op die opnamen zijn geen personen gezien die in of uit de woning van verdachte gingen. Noch zijn voertuigen gezien die niet op het woonerf, waarvan verdachtes woning deel uitmaakt, thuishoren. [14]
Voorts is uit het onderzoek van de politie gebleken dat verdachte een motief had.
Verdachte en het slachtoffer kregen sinds 2017 ondersteuning van de medewerkers van het Sociaal Wijkteam. Verdachte heeft op 12 juni 2018 tegen een medewerker gezegd dat hij en zijn echtgenote gaan scheiden. [15]
De halfzus van verdachte ( [getuige 1] ) heeft verklaard dat verdachte meerdere malen tegen haar heeft gezegd dat hij het slachtoffer zou doodsteken als ze van hem zou scheiden. [16] De zoon van verdachte en het slachtoffer ( [getuige 2] ) heeft verklaard dat zijn vader eerder heeft gedreigd om zijn moeder dood te maken. [17] En de dochter van verdachte en het slachtoffer ( [getuige 3] ) heeft verklaard dat haar vader heeft gezegd dat wanneer een vrouw haar man verlaat, ze een hoer is en het niet verdient om te leven. [18]
Ook is een e-mailbericht van verdachte aangetroffen van 15 november 2014 met een dergelijke strekking. Verdachte mailt hierin aan het slachtoffer: “Als je het scheiden doorzet dan ben ik aan de beurt om je maar een keer in plaats van twee keer onrecht doen. Als je de tweede onrechtsdoen van je doorzet dan heb je een spel tussen me en je aangebroken. Een spel dat eindigt met dood van een van ons. Zeker weten”. [19]
Op grond van de vorenstaande wettige bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht door haar met een spanband te wurgen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens ziet gesteld, is of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met een vooropgezet plan en komt tot vrijspraak van de voorbedachte rade. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden uitgesloten dat verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. Dat verdachte een atypisch wapen heeft gebruikt en meerdere handelingen heeft moeten uitvoeren om het wapen om haar hals te krijgen, is naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend voor de slotsom van voorbedachte rade. De rechtbank komt daarom tot vrijspraak van de voorbedachte rade.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks4 juli 2018 te Apeldoorn opzettelijk
[slachtoffer] (zijn, verdachtes, echtgenote) van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet
- de keel/hals van die [slachtoffer] dicht geknepen en/of dichtgedrukt en/of
- die [slachtoffer] gewurgd (met de hand en/of door middel van het aantrekken met
een (span)band en/of met een of meer andere voorwerpen)
en/of
- die [slachtoffer] verhangen ( met een (span)band en/of met een of meer andere
voorwerpen),
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘doodslag’.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank toe zou komen aan een bewezenverklaring, heeft de verdediging verzocht het feit niet aan verdachte toe te rekenen en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte het feit heeft gepleegd als gevolg van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van een psychotische vlaag/stoornis (waanstoornis) en een posttraumatische stressstoornis (PTSS) ten tijde van het plegen van het feit, zodat sprake is geweest van een direct causaal en lineair verband tussen de ziekelijke stoornis en het feit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Daartoe heeft de officier van justitie verwezen naar het rapport van het Pieter Baan Centrum.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van het NIFP (Pieter Baan Centrum) rapport van A.E. Grochowska, psychiater, en F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel, GZ-psycholoog, van 8 april 2020. Uit dit rapport blijkt het volgende.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum sprake was van een waanstoornis van het paranoïde type. Volgens de deskundigen is het mogelijk dat de psychotische klachten door (de verdenking van) het tenlastegelegde zijn aangewakkerd en pas in de periode daarna de huidige verschijningsvorm (uitgekristalliseerde paranoïde wanen) hebben gekregen.
Daarnaast is bij verdachte sprake van een complexe PTSS die waarschijnlijk vroeg in het leven van verdachte is ontstaan door ernstige ingrijpende ervaringen en die verergerd is door latere levensbedreigende oorlogservaringen. Ten tijde van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum werden echter geen acute symptomen van PTSS waargenomen. Deze symptomen komen ook niet zo duidelijk uit de levensgeschiedenis naar voren. De onderliggende complexe PTSS wordt pas (acuut) zichtbaar als het stressniveau hoog is. Zo worden herbelevingen en flashbacks uit de oorlogstijd (het zien van overleden vrienden), verhoogde waakzaamheid en motorische onrust in de dagen ná het tenlastegelegde gezien als een opleving van de PTSS. Hoewel sprake is van een complexe PTSS met een recidiverend beloop, zijn er volgens de deskundigen geen aanwijzingen voor een opleving of verergering van klachten en symptomen in de dagen voorafgaand en tijdens het tenlastegelegde. Hoewel de aanwezigheid van psychotische klachten en symptomen niet kan worden uitgesloten, is daar op basis van de beschikbare informatie onvoldoende zicht op verkregen om te kunnen spreken van een psychotisch toestandsbeeld, ofwel een waanstoornis in deze periode.
Ondanks dat op grond van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum een waanstoornis en een complexe PTSS is vastgesteld, zien de deskundigen te veel onduidelijkheden om een doorwerking van die pathologie in het tenlastegelegde te onderbouwen. Volgens de deskundigen wijst hetgeen dat op basis van het strafdossier bekend is over het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet op een ontregeling of een verstoorde waarneming. Van de waanstoornis is onduidelijk of, en zo ja, in welke mate deze aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde en ook een eventuele (mate van) doorwerking van de PTSS kan, op grond van de beschikbare informatie, onvoldoende worden onderbouwd. Mede hierdoor is door de deskundigen onvoldoende zicht gekregen op het delictscenario. Het is hen niet duidelijk geworden wat verdachtes drijfveren, gedachten, gevoelens waren voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde. Daarom concluderen zij dat niet kan worden bepaald of er sprake is van een doorwerking van de vastgestelde pathologie in het tenlastegelegde.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de deskundigen en maakt die tot de hare. Gelet op het vorengaande ziet de rechtbank geen reden om uit te gaan van volledige ontoerekeningsvatbaarheid of verminderde toerekeningsvatbaarheid. Nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, acht de rechtbank verdachte dan ook strafbaar.
7. Overwegingen ten aanzien van straf
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is op leeftijd en heeft een zwakke gezondheid. Daarnaast is hij een first offender en bereid zich aan diverse bijzondere voorwaarden te houden in het kader van een voorwaardelijke straf.
De beoordeling door de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Op 4 juli 2018 heeft verdachte zijn echtgenote, [slachtoffer] , in hun gezamenlijk woning door verwurging om het leven gebracht. Verdachte heeft hierdoor een einde gemaakt aan het leven van een vrouw die volop in het leven stond. Hij heeft haar het meest wezenlijke bezit, haar leven, ontnomen.
Verdachte heeft met zijn handelen zijn kinderen, [getuige 2] en [getuige 3] , verdere naaste familie, vrienden, collega’s en andere bekenden van het slachtoffer onnoemelijk veel en onherstelbaar leed toegebracht. Ter terechtzitting hebben de kinderen een slachtofferverklaring afgelegd. Zij hebben gesproken over de gevolgen die het gepleegde strafbare feit bij hen teweeg heeft gebracht, waaronder het immense leed dat hen is aangedaan en het gemis dat zij nog steeds ervaren. Zij zullen daarnaast moeten leren leven met vragen die onbeantwoord blijven, doordat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven. Een feit als dit schokt ook de samenleving als geheel.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 28 mei 2019. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Deze omstandigheid speelt echter gelet op de ernst van het feit waarvoor hij nu wordt veroordeeld, geen rol van betekenis. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de reclasseringsadviezen van 22 november 2018, 4 juli 2019 en 9 april 2020. Ook heeft de rechtbank gelet op de Pro Justitia rapportages (psychologisch en psychiatrisch onderzoek) van 12 juni 2019 en 13 juni 2019 en de eerder aangehaalde NIFP (Pieter Baan Centrum) rapportage van 8 april 2020.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voor afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een langdurige vrijheidsbenemende straf. Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de voorbedachte rade niet bewezen acht, zal zij afwijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend en geboden. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zal van deze duur worden afgetrokken.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [getuige 3] en [getuige 2] , bijgestaan door mr. R.E.H. de Jager, hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Door [getuige 3] wordt een bedrag van € 37.246,06 gevorderd voor reiskosten, uitvaartkosten en shockschade. Door [getuige 2] wordt een bedrag van € 30.113,36 gevorderd voor reiskosten en shockschade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet betwist.
Beoordeling door de rechtbank
Uitvaartkosten
Door de benadeelde partij [getuige 3] is een bedrag van € 5.230,46 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit kosten voor de uitvaart van haar overleden moeder. De benadeelde partij is een nabestaande van het slachtoffer en op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kan degene die de kosten voor de lijkbezorging heeft gedragen, deze kosten vorderen van de aansprakelijke persoon. De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de kosten voor de uitvaart is niet betwist en onderbouwd door middel van facturen. Het gevorderde bedrag van € 5.230,46 zal worden toegewezen.
Reiskosten
De door de benadeelde partijen [getuige 3] en [getuige 2] gevorderde reiskosten als gevolg van de juridische procedure van respectievelijk € 665,60 en € 113,36 zijn ook niet betwist, voldoende onderbouwd en de gevorderde bedragen komen de rechtbank niet onredelijk voor. De gevorderde bedragen zullen dan ook worden toegewezen.
Shockschade materieel
Door de benadeelde partij [getuige 3] is een bedrag van € 1.350,- gevorderd als vergoeding van de kosten van psychosociale hulpverlening. Uit de bijgevoegde stukken blijkt dat de benadeelde partij onder behandeling is van een psychosociaal therapeut voor psychische problemen die het gevolg zijn van de dood van haar moeder. Deze vordering is eveneens niet betwist, voldoende onderbouwd en het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. Het gevorderde bedrag van € 1.350,- zal worden toegewezen.
Shockschade immaterieel
Door de benadeelde partijen is elk € 30.000,- aan immateriële shockschade gevorderd. Gesteld en onderbouwd is dat zij door directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de dood van hun moeder psychische schade hebben opgelopen. De vorderingen zijn niet betwist en zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en niet onredelijk. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen van de benadeelde partijen volledig worden toegewezen. Namens de benadeelde partijen heeft mr. R.E.H. de Jager gesteld dat uitkeringen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan benadeelde partijen niet in mindering dienen te worden gebracht op de verzochte schadevergoeding. Tegen deze stelling is door de verdediging geen verweer gevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding noch rechtsgrond om de uitkeringen die door het Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn gedaan in mindering te brengen op de vorderingen
De rechtbank zal de toegewezen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van de materiële schade wordt de wettelijke rente toegewezen met ingang van 28 mei 2020, zijnde de datum van de uitspraak van het vonnis. Ten aanzien van de immateriële shockschade wordt de wettelijke rente toegewezen met ingang van 8 juli 2018, zijnde de dag van de confrontatie met het lichaam van het slachtoffer.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden op dit moment begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen telkens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. De rechtbank ziet aanleiding om aan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, telkens één dag gijzeling te verbinden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [getuige 3]
 veroordeelt veroordeelde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [getuige 3], van een bedrag van
€ 37.246,06 (zevenendertigduizend tweehonderdzesenveertig euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [getuige 3] , een bedrag
te betalen van € 37.246,06 (zevenendertigduizend tweehonderdzesenveertig euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 (één) dag gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (een bedrag van € 7.246,06) op 28 mei 2020;
 bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële shockschade (een bedrag van € 30.000,-) op 8 juli 2018.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [getuige 2]

 veroordeelt veroordeelde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [getuige 2], van een bedrag van
€ 30.113, 36 (dertigduizend honderddertien euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [getuige 3] , een bedrag
te betalen van € 30.113, 36 (dertigduizend honderddertien euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 (één) dag gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (een bedrag van € 113,36) op 28 mei 2020;
 bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de shockschade, materieel en immaterieel, (een bedrag van € 30.000,-) op 8 juli 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. J.M.J.M. Doon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost Nederland, Team Grootschalige Opsporing, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2018296491, gesloten op 21 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 177-178.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 346-348 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 179.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 346-348 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 179.
5.Het rapport van prof. Dr. Hein Daanen, p. 453.
6.Het NFI-rapport (pathologie onderzoek), p. 221.
7.Het NFI-rapport (pathologie onderzoek), p. 203-204.
8.Het rapport van dr. F.R.W. van de Goot, p. 440-442.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 mei 2020.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 478.
11.Het NFI-rapport, p. 1929 en het NFI-rapport, p. 1803.
12.Het NFI-rapport d.d. 5 april 2019.
13.Het NFI-rapport, p. 1929-1930.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 481- 482.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 789.
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 769.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 268.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 286.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 618.