ECLI:NL:RBGEL:2020:2692

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
C/05/369192 / KG RK 20-321
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak tijdens de coronacrisis

Op 20 mei 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verdachte in een strafzaak, die zich in voorlopige hechtenis bevond. De wraking was gericht tegen de rechters die hadden beslist op verzoeken van de verdediging, waaronder een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. De verzoeker stelde dat zijn fundamentele recht om gehoord te worden was geschonden, omdat hij niet fysiek of telefonisch was gehoord. De rechters waren afwezig bij de mondelinge behandeling, wat de verzoeker als een schending van zijn rechten beschouwde.

De wrakingskamer oordeelde dat de context van de coronamaatregelen van belang was. De rechtbank had besloten om in het belang van de volksgezondheid zo min mogelijk fysieke zittingen te houden. De rechters hadden de mogelijkheid geboden om schriftelijk te reageren op de standpunten van het Openbaar Ministerie, wat de verzoeker ook had gedaan. De wrakingskamer concludeerde dat de door de verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of een schijn daarvan. De beslissing van de rechters was niet onjuist of onbegrijpelijk en voldeed aan de eisen van een eerlijk proces.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de rechters handelden conform de richtlijnen die waren opgesteld in het kader van de coronamaatregelen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/369192 / KG RK 20-321
Beslissing van 20 mei 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
thans verblijvend in de [detentieadres]
advocaat mr. J.B. Boone
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. L.C.P. Goossens, mr. D.R. Sonneveldt en mr. J.M. Graat,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 10 april 2020;
- de schriftelijke aanvulling op het wrakingsverzoek van 17 april 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 23 april 2020 met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 mei 2020, waaraan gehecht de ter zitting overgelegde pleitnotitie van de advocaat van verzoeker.
1.2
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, verschenen.
De rechters zijn, met daartoe strekkend voorafgaand bericht, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak met nummer [nummer] tegen verzoeker als verdachte. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van de beslissing van de rechters van 8 april 2020 op een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis en op een aantal andere verzoeken voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van verzoeker. De behandeling van het verzoek tot schorsing en de andere verzoeken heeft, in verband met Corona, buiten aanwezigheid van verzoeker en zijn advocaat en de officieren van justitie plaatsgevonden.
Aan de behandeling en de beslissing zijn, voor zover hiervan van belang, de volgende e-mails van de raadsman en de rechtbank voorafgegaan:
Een e-mail van de advocaat van verzoeker aan de rechtbank van 2 april 2020 waarin, onder meer, het volgende staat:
(…)
Aangezien bespreking van deze stukken met cliënt niet mogelijk is, zal ik mij beperken tot een aantal opmerkingen en een daaraan gekoppeld verzoek tot het bepalen van een regiezitting, nadat contact met cliënt mogelijk is ter bespreking van het aanvullend dossier.
(…)
Bovenstaande leidt ertoe in het belang van de verdediging tot bepaling van een regiezitting te beslissen, op een zodanig tijdstip dat ik met cliënt heb kunnen overleggen.
Ik verzoek u voor nadere onderbouwing of repliek, mij te bellen op nummer: (…)
Een e-mail van 6 april 2020 van (een stafjurist van) de rechtbank, waarin staat:
Geachte raadslieden en officieren van justitie,
In het door de Verkeerstoren aan u verzonden bericht met betrekking tot de zitting van 7 april, staat vermeld dat de rechtbank die dag alleen een beslissing zal nemen op de voorlopige hechtenis, en zo mogelijk enkele regiebeslissingen.
Naast het kenbaar maken van de standpunten met betrekking tot de voorlopige hechtenis, zijn door een aantal van u ook verzoeken gedaan die niet op de voorlopige hechtenis zien. De rechtbank zal daarom op 7 april tevens op die verzoeken een beslissing nemen.
Dit geldt niet voor de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, aangezien de standpunten over de vraag of deze vordering onder de huidige omstandigheden nu wel of niet behandeld kan worden, te zeer uiteenlopen. Een beslissing op de vordering zal genomen worden op de eerstvolgende ‘fysieke zitting’.
De rechtbank neemt haar beslissingen op het einde van de dag. Eventueel nog te versturen reacties op het standpunt van de officier van justitie dienen uiterlijk op 7 april om 14.00 uur in het bezit van de rechtbank te zijn.
De rechtbank streeft ernaar om gelijktijdig met het kenbaar maken haar beslissingen meer duidelijkheid te geven over de voortgang van de zaak in de tijd, inclusief de planning van de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht en deels ingetrokken bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De beslissing op het verzoek tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis is genomen zonder hem op het verzoek te horen. Ook van de mogelijkheid van telefonisch horen van hem of van zijn advocaat is geen gebruik gemaakt. Daarmee is een fundamenteel recht van verzoeker om op zijn verzoek te worden gehoord geschonden. Het verzoek is vrijwel zonder motivering afgewezen. De rechters zijn in hun beslissing niet ingegaan op het door hem aangevoerde punt dat voortzetting van de voorlopige hechtenis voor hem nu extra belastend is in verband met het gevaar van Corona. Vrijwel alle andere verzoeken zijn afgewezen zonder motivering en op een aantal andere verzoeken is helemaal niet ingegaan. Van de door hem verzochte getuigen is slechts het horen van één getuige toegestaan, zijnde de enige getuige waarmee het Openbaar Ministerie heeft ingestemd. Daarnaast zijn de rechters in de beslissing niet ingegaan op zijn verzoek tot het horen van de rechter-commissaris naar de omstandigheden van het erg lang, en naar zijn idee onnodig, aan hem onthouden van het dossier. Verzoeker stelt dat zijn verzoek tot wraking in dit verband niet kan worden aangemerkt als een verkapt beroep tegen een hem onwelgevallige beslissing. De rechters hebben niet voldaan aan de minimale eisen van verzoekers rechten op een eerlijk proces. Met de (inhoud van de) beslissing hebben zij er blijk van gegeven aan de leiband van het Openbaar Ministerie te lopen. Daarmee is sprake van vooringenomenheid.
2.3
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verder als volgt op het wrakingsverzoek gereageerd. Verzoeker is één van de negen verdachte in een langlopend onderzoek naar internationale cocaïnetransporten. Op 7 april 2020 stond (wederom) een pro forma behandeling gepland. Het rechtbankbestuur had op dat moment in verband met de coronacrisis – in lijn met de door de Rechtspraak landelijk geformuleerde uitgangspunten en de maatregelen van het RIVM – besloten in het belang van procespartijen en medewerkers zo min mogelijk fysieke zittingen te laten plaatsvinden. Daarom heeft op 7 april 2020 in de zaak van verzoeker geen fysieke zitting plaatsgevonden. Overeenkomstig de algemene lijn binnen het cluster strafrecht van de rechtbank is aan de raadslieden van gedetineerde verdachten en aan de officier van justitie gevraagd naar schriftelijke standpunten met betrekking tot de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft vervolgens naar aanleiding van die schriftelijke standpunten over en weer beslissingen genomen, welke zijn neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen. Ten aanzien van de wrakingsgronden gericht tegen de schriftelijke behandeling van de zaak betwisten de rechters dat hierdoor sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. De rechters hebben gehandeld conform het rijksbeleid inzake de coronacrisis, waaraan uitwerking en invulling is gegeven door de Rechtspraak en de rechtbank Gelderland. Daarmee hebben de rechters zich gericht naar het algemene belang van de volksgezondheid. Naar de stand van dat moment hebben zij alles gedaan om de belangen van alle betrokkenen maximaal te waarborgen. De rechters hebben daarnaast aangevoerd dat de overige wrakingsgronden zijn gericht tegen inhoudelijke beslissingen waartegen alleen in het kader van een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kan worden opgekomen, en niet met een wrakingsprocedure.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De wrakingsgronden van verzoeker zien in de kern op 1) het afwijzen van de verzoeken van verzoeker dan wel het nalaten om op de verzoeken van verzoeker te beslissen én 2) het feit dat de rechters hebben beslist zonder verzoeker fysiek of telefonisch te horen.
3.3
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond geldt dat de juistheid van een rechterlijke beslissing alleen wordt beoordeeld in het kader van een daartegen ingesteld rechtsmiddel (zoals hoger beroep). De wrakingsprocedure is niet bedoeld om een rechtelijke beslissing waarmee een partij het niet eens is aan de orde te stellen. Wraking is een middel om de onpartijdigheid van de rechter aan de orde te stellen met het oog op diens verdere bemoeienis met de zaak. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. Uit de door verzoeker gestelde omstandigheid dat op een aantal verzoeken niet of onvoldoende gemotiveerd is beslist, en van de aangedragen getuigen alleen de getuige is toegewezen waarmee de officieren van justitie hebben ingestemd, volgt naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid of een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor.
3.4
Ook met betrekking tot de beslissing van de rechters om verzoeker of zijn advocaat niet op het verzoek tot schorsing te horen – de tweede wrakingsgrond – geldt dat de juistheid hiervan niet in de procedure voorligt. Het gaat hier om een door verzoeker gestelde schending van de in artikel 80, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde regel om op een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis te horen alvorens daarop te beslissen. Die regel strekt tot bescherming van het fundamenteel rechtsbeginsel van hoor en wederhoor. Schending van een regel die tot bescherming van een fundamenteel rechtsbeginsel strekt geeft, op zichzelf, nog geen grond voor wraking. Daarvoor is de context waarin de beslissing tot het niet volgen van die regel is genomen van belang. Die context is hier dat het door de in verband met Corona genomen maatregelen niet mogelijk was om verzoeker en/of zijn advocaat op een fysieke zitting te horen. Ook het telefonisch horen van verzoeker en/of zijn advocaat was, als algemeen bekend, in de eerste fase van de genomen maatregelen waarvan toen sprake was, niet eenvoudig te organiseren. Gegeven deze belemmeringen en moeilijkheden, hebben de rechters aan verzoeker de mogelijkheid gegeven om zijn verzoek schriftelijk toe te lichten en schriftelijk te reageren op de van de officieren van justitie ontvangen zienswijze. Verzoeker heeft ook van deze mogelijkheid gebruik van gemaakt. In een e-mail van 2 april 2020, een andere dan die waaruit hiervoor is geciteerd, heeft hij, althans zijn advocaat, gereageerd op de zienswijze van de officieren van justitie. In de hiervoor onder 2.1 vermelde e-mail van de rechtbank van 6 april 2020 is verzoeker andermaal gelegenheid gegeven om op het standpunt van de officieren van justitie te reageren, van welke gelegenheid hij en zijn advocaat geen gebruik meer hebben gemaakt, Verzoeker of zijn advocaat hebben voorgaand aan de beslissing tegen deze werkwijze geen bezwaren kenbaar gemaakt. Wat hier ook van zij, de rechters hebben met deze werkwijze in ieder geval het recht van verzoeker tot hoor en wederhoor onderkend. Tegen deze achtergrond volgt uit het enkele afzien van het horen van verzoeker of zijn advocaat geen (schijn van) vooringenomenheid. Daarbij is van belang dat de beschreven werkwijze niet tot een ongelijkwaardige behandeling van verzoeker heeft geleid. Integendeel, uit de hiervoor onder 2.1 vermelde e-mail van de rechters volgt dat verzoeker nog de gelegenheid kreeg om op het standpunt van de officieren van justitie te reageren en dat er geen mogelijkheid meer is gegeven aan het Openbaar Ministerie om op de door verzoeker te geven schriftelijke toelichting te reageren. Het laatste woord is dus geboden, zoals het hoort, aan verzoeker, althans zijn advocaat.
3.5
Naar het oordeel van de wrakingskamer leiden de door verzoeker gestelde wrakingsgronden dus niet tot (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Daarom wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mr. M.J.C. van Leeuwen en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. M.J.C. van Leeuwen in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Wolsink-van Veldhuizen en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2020.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.