ECLI:NL:RBGEL:2020:2690

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
05/281540-19, 05/841140-17 (TUL) en 05/077232-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad in zorginstelling

Op 26 mei 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 november 2019 in Groesbeek, gemeente Berg en Dal, een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, heeft zijn begeleidster met een aardappelschilmes meerdere keren gestoken, wat resulteerde in een steekverwonding aan haar schouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, maar niet met voorbedachte raad, omdat hij in een hevige gemoedsbeweging handelde. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden en een TBS-maatregel met dwangverpleging, terwijl de verdediging pleitte voor een gedeeltelijk voorwaardelijke straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van voorbedachte raad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht maanden op, met de verplichting tot TBS met dwangverpleging, en kende de benadeelde partij een schadevergoeding van €970 toe, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/281540-19, 05/841140-17 (TUL) en 05/077232-16 (TUL)
Datum uitspraak: 26 mei 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan de [adres] , te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PPC Den Haag,
raadsman: mr. H. de Boer, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 maart 2020, 21 april 2020 en 12 mei 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Groesbeek, gemeente Berg en Dal
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen
voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes, althans enig
scherp voorwerp, in/op/tegen de schouder en/of de arm, althans
op/in/tegen het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Groesbeek, gemeente Berg en Dal
[slachtoffer] met voorbedachten rade heeft mishandeld door
voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes, althans enig
scherp voorwerp, in/op/tegen de schouder en/of de arm, althans
op/in/tegen het lichaam te steken en/of te snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, nu verdachte geen opzet (ook niet in voorwaardelijk vorm) had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast handelde verdachte in een hevige gemoedsbeweging en was er dus geen sprake van voorbedachte raad.
Beoordeling rechtbank
Vaststaat dat verdachte op 24 november 2019 in de instelling [naam 1] te Groesbeek, gemeente Berg en Dal, meerdere keren met een mes in (de richting van) zijn begeleidster [slachtoffer] , heeft gestoken. [slachtoffer] heeft hierbij een steekverwonding aan haar linker schouder opgelopen. [2]
De rechtbank moet beoordelen of verdachte zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad. Daartoe moet de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of verdachte het opzet had om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en vervolgens de vraag of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Voor de beantwoording van deze twee vragen is het volgende van belang.
Verdachte zelf heeft – samengevat weergegeven – onder meer het volgende verklaard. [getuige] kwam vijf minuten na [slachtoffer] ook op zijn kamer. Verdachte heeft aan [slachtoffer] meerdere keren gevraagd om weg te gaan. Dat deed ze niet. Verdachte werd daarop boos. Het was helemaal rood voor zijn ogen.
Hij pakte een aardappelschilmesje, dat voor hem op de salontafel lag, en heeft daarmee [slachtoffer] “opzettelijk een keer of drie” gestoken, snel achter elkaar en met de scherpe kant van het mes: één keer in haar schouder, daarna in haar borst en tot slot in haar buik. [3]
Het betreffende aardappelschilmes is door medewerkers van [naam 1] getoond aan de politie. Het mes is ongeveer vijftien centimeter lang. [4]
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij alleen naar de kamer van verdachte is gegaan. Voordat [getuige] de kamer binnenkwam, vroeg verdachte haar of zij moeite had met het aardappelschilmesje op tafel. Vervolgens is [getuige] binnengekomen. Tijdens het gesprek daarna raakte verdachte geïrriteerd. Verdachte zei dat zij zijn kamer uit moest. Zij ging niet weg. Vervolgens boog verdachte voorover en pakte het mes. [5]
Getuige [getuige] heeft bevestigd dat [slachtoffer] en verdachte al in gesprek waren toen hij binnen kwam. Het gesprek maakte op hem een normale indruk. Verdachte gaf even later aan dat [slachtoffer] moest “oprotten, wegwezen”. [slachtoffer] ging niet weg en de sfeer sloeg om. Opeens zag [getuige] dat verdachte op stond en het mes pakte, een been op het bed zette en met (meerdere) maaiende bewegingen richting [slachtoffer] begon te steken. [6]
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen vast dat verdachte met het aardappelschilmes met kracht meerdere keren in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestoken. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een aardappelschilmes zoals gebruikt door verdachte zonder meer geschikt is om aan een persoon zwaar lichamelijk letsel toe brengen indien daarmee met kracht wordt gestoken in het bovenlichaam. Het lemmet van zo’n mes is lang en scherp genoeg om aan het bovenlichaam ernstige letsels toe te brengen. In het bovenlichaam bevinden zich immers kwetsbare (en overigens vitale) lichaamsdelen en organen. Dit betekent dat verdachte met zijn opzettelijke steekbewegingen ook heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] met het aardappelschilmes opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat het letsel beperkt is gebleven tot alleen de verwonding aan de schouder doet aan het (vol) opzet – zoals uit het handelen af te leiden – op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niets af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De vraag is vervolgens of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voor het aannemen van voorbedachte raad is vereist dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Weliswaar zijn de omstandigheden dat verdachte om een aardappelschilmes had verzocht, dat hij daarna aan [slachtoffer] had gevraagd om naar zijn kamer te komen, dat het aardappelschilmes voor verdachte op de salontafel lag, en dat verdachte eerdere opmerkingen had gemaakt over steken, op zichzelf aanwijzingen voor een vooropgezet plan aan de kant van verdachte. Echter, de rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan contra-indicaties toch een zwaarder gewicht moet worden toegekend. In de minuten voordat de getuige [getuige] de kamer binnenkwam, was er niets gebeurd. [getuige] heeft ook verklaard over een “normaal” gesprek tussen [slachtoffer] en verdachte. Daarnaast heeft verdachte uitdrukkelijk en herhaaldelijk verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gevraagd om zijn kamer te verlaten. Toen zij dat niet deed, werd hij boos – het werd het “rood voor zijn ogen” – en pakte hij het mes. Ook [slachtoffer] en [getuige] hebben verklaard over irritatie en boosheid bij verdachte vanaf het moment dat [slachtoffer] te kennen gaf niet weg te gaan. De sfeer sloeg om, aldus [getuige] . Deze gang van zaken duidt er naar het oordeel van de rechtbank juist op dat verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsopwelling, meer specifiek in een vlaag van hevige drift en woede. Dit vormt een sterke contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. De rechtbank is daarom van oordeel dat voorbedachte raad niet kan worden aangenomen. Van dit specifieke onderdeel zal verdachte worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primair tenlastegelegdeheeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks24 november 2019 te Groesbeek, gemeente Berg en Dal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten radezwaar lichamelijk letsel toe te brengen door voornoemde [slachtoffer]
een ofmeerdere malen met een mes,
althans enig scherp voorwerp,in
/op/tegende schouder
en/of de arm,althans op/in/tegen het lichaam heeft gestoken
en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van primair:
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake het onder het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een niet-gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. Daartoe is - kort gezegd - aangevoerd dat het gaat om een ernstig, TBS-waardig feit tegen een hulpverlener gericht dan wel gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam. Verder is bij de strafeis rekening gehouden met de problematiek van verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden op te leggen. Hiertoe is verder opgemerkt dat de rechterlijke machtiging van verdachte in juni/juli 2020 wordt verlengd en hij in dat kader naar een kliniek met een hoog beveiligingsniveau gaat.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, d.d. 20 februari 2020;
- een multidisciplinair Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. [naam 2] (klinisch psycholoog), d.d. 14 april 2020 en [naam 3] (psychiater) in samenwerking met [naam 4] (psychiater), d.d. 16 april 2020; en
- voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, d.d. 25 november 2019 en 28 april 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door meerdere keren met een aardappelschilmes in te steken op het bovenlichaam van [slachtoffer] . Zij liep daarbij een steekverwonding aan haar schouder op. Deze gebeurtenis moet voor [slachtoffer] schokkend zijn geweest. Verdachte heeft door zo te handelen een grove inbreuk gemaakt op haar persoonlijke veiligheid en lichamelijke integriteit. Dat [slachtoffer] de begeleidster was van verdachte bij zorginstelling [naam 1] maakt het hele incident nog onverteerbaarder omdat zij zich juist inzette voor (het welzijn van) verdachte. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring valt op te maken dat het incident haar nog steeds belemmert in haar dagelijkse leven en in haar werk bij de zorginstelling. Dat verdachte nauwelijks spijt heeft betuigd zal de verwerking van het incident bij [slachtoffer] er niet eenvoudiger op maken. De rechtbank neemt verdachte dit ernstige incident in hoge mate kwalijk.
Verdachte is door gedragsdeskundigen van het NIFP onderzocht en zij hebben naar aanleiding daarvan rapportages opgesteld. De gedragsdeskundigen hebben vastgesteld dat verdachte lijdt aan schizofrenie, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale- en narcistische trekken en een stoornis in cannabisgebruik. Verder is bij verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking. Deze stoornissen waren ten tijde van het feit ook bij hem aanwezig. Verdachte is volgens de gedragsdeskundigen tot het delict gekomen door onder meer het ontbreken van adequaat functionerende remmende functies en het in sterke mate verminderd beschikken van mogelijkheden om sturing aan zijn eigen gedrag te geven. Zij adviseren de rechtbank dan ook om het feit in verminderde mate aan hem toe te rekenen. De rechtbank kan zich vinden in de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen en ziet hierin aanleiding om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Verder leidt de rechtbank uit de rapportages af dat de kans groot is dat verdachte, zonder langdurige adequate psychiatrische en/of psychologische behandeling voor de stoornissen, in de toekomst wederom op soortgelijke wijze een slachtoffer zal maken. Verdachte is in het verleden vaker veroordeeld voor geweldsmisdrijven, ook tot deels voorwaardelijke gevangenisstraffen met verplichte behandeling en reclasseringscontact. Verdachte verblijft inmiddels, ook in het kader van een rechterlijke machtiging, al vele jaren in klinieken. Het onderhavige feit is ook in één van deze klinieken gepleegd. Deze behandelingen hebben tot op heden onvoldoende effect
gehad. Nu de agressie van verdachte in ernst lijkt toe te nemen en het risico op nieuw gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat, is plaatsing binnen een hoog beveiligde kliniek aangewezen. Verdachte heeft, aldus de rapporteurs gezien zijn grilligheid, neiging tot grensoverschrijdingen en impulsieve gedrag ook maximale structuur en begrenzing nodig. Een langdurige behandeling is noodzakelijk. Dit alles maakt dat door de rapporteurs oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging als enige optie wordt gezien en ook wordt geadviseerd.
Aan de criteria voor het opleggen hiervan wordt ook voldaan. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Daarnaast is er sprake van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van dit delict. De rechtbank is van oordeel dat, mede gezien de ernst van de het feit, de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen voor geweldsfeiten (tegen hulpverleners) en de ontoereikendheid van eerdere behandelingen in minder dwingende en langdurige kaders, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Nu het gaat om een feit dat is gericht of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, is de duur van de maatregel niet gemaximeerd.
De vraag is dan wat daarnaast nog een passende straf is. Zoals hiervoor overwogen gaat het om een ernstig feit, gericht tegen een hulpverlener, op wie het veel impact heeft gehad. Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer acht de rechtbank ook uit het oogpunt van vergelding een gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend. Daarop zal de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering worden gebracht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Zij vordert de volgende bedragen aan materiële schade: € 20,00 (trui),
€ 4,50 (parkeerkosten) en € 51,46 (reiskosten) en een bedrag van € 950,00 aan immateriële schade. In totaal bedraagt de vordering € 1.025,96, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rechte en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft daarbij wel opgemerkt dat het niet naleven van de protocollen door het slachtoffer een reden zou kunnen zijn om het bedrag te matigen.
Verdachte is bereid, bij voorkeur in termijnen, de schadevergoeding te betalen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De materiële schade - waarbij de rechtbank de reis- en parkeerkosten zal aanmerken als proceskosten - is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Nu zij de rechtbank ook redelijk voorkomt, is de rechtbank van oordeel dat dit kan worden toegewezen.
Voor betreft het smartengeld overweegt de rechtbank dat er sprake is van een aantasting in de persoon. Er is sprake van lichamelijk letsel in de vorm van een steekwond. De benadeelde heeft de eerste zes weken veel last van haar arm gehad. Ze is hierdoor ook in haar handelen beperkt. De benadeelde heeft verder een litteken aan de wond overgehouden. Verder is ook sprake van een ernstige inbreuk op persoonlijke veiligheid en lichamelijke integriteit van de benadeelde, nu zij tijdens haar werk als begeleidster in een zorginstelling is aangevallen met een mes. Het heeft psychisch ook veel impact op haar gemaakt.
De rechtbank ziet in het door de raadsman aangevoerde geen aanleiding om enige mate van
eigen schuld aan te nemen. Dit alles maakt dat de rechtbank, naar maatstaven van billijkheid, het smartengeld ook – zoals gevorderd – op een bedrag van € 950,00 zal begroten.
Dit betekent dat aan [slachtoffer] een totaalbedrag van € 970,00 aan schade zal worden toegekend. In de financiële situatie van verdachte ziet de rechtbank onvoldoende reden om een termijnbepaling te gelasten.
De rechtbank ziet wel aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van dit bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Daarbij zal de rechtbank de gijzeling vaststellen op één dag in verband met de oplegging van de TBS-maatregel.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 24 november 2019.
Zoals overwogen merkt de rechtbank de reis- en parkeerkosten aan als proceskosten. De vordering hiertoe acht de rechtbank ook toewijsbaar.
7a. De beoordeling van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling van 20 februari 2020 van de officier van justitie. Deze strekt tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 05/841140-17, waarin verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 9 februari 2018 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
Daarnaast bevindt zich bij de stukken een tweede vordering na voorwaardelijke veroordeling eveneens van 20 februari 2020 van de officier van justitie. Deze strekt tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 05/077232-16, waarin verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 20 oktober 2017 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen moeten worden toegewezen, nu verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd binnen deze proeftijden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vorderingen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het voorgaande feit sterk samenhangt met en voortvloeit uit de psychische problematiek van verdachte. In dat kader zal de rechtbank verdachte ook een TBS-maatregel (met dwangverpleging) opleggen. Dit maakt ook dat zij het niet meer opportuun acht om daarnaast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen in de zaken met parketnummers 05/841140-17 en 05/077232-16 te gelasten. De rechtbank zal deze vorderingen daarom afwijzen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
En voorts:
 gelast daarnaast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte voor het onder primair bewezenverklaarde tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
  • wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 20 februari 2020, strekkende
    tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van rechtbank Gelderland van 9 februari 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden (
    pkt. nr. 05.841140.17).
  • wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 20 februari 2020, strekkende
    tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van rechtbank Gelderland van 20 oktober 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden (
    pkt. nr. 05.077232.16).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 mei 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019524738, gesloten op 25 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 5] namens [slachtoffer] (p. 3-4), het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (p. 7-8), een schriftelijk bescheid te weten een medisch uittreksel d.d. 24 november 2019 inclusief letselfoto’s (p. 10-11) en het proces-verbaal van verhoor verdachte (p. 49-50).
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 49.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 26.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , p. 7.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 18-19.