ECLI:NL:RBGEL:2020:268

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
05/233314-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte voor brandstichtingen met gevaar voor goederen en personen

Op 21 januari 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere brandstichtingen in Zuilichem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan. De feiten vonden plaats tussen juli en september 2019, waarbij onder andere een conifeer, een overkapping en verschillende geparkeerde auto’s in brand zijn gestoken. De verdachte heeft tijdens de zitting op 7 januari 2020 een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder aangiften en forensisch onderzoek, geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast tot een jeugddetentie van 118 dagen, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht. De PIJ-maatregel is opgelegd vanwege de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en emotieregulatieproblemen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de PIJ-maatregel verbonden, waaronder intensieve begeleiding en behandeling, en een locatiegebod met elektronische controle. Tevens is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de brandstichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/233314-19
Datum uitspraak : 21 januari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres]
thans gedetineerd te Justitiële Jeugdinrichting (hierna: JJI) De Hunnerberg te Nijmegen.
raadsman: mr. Y. Taghi, advocaat te Waardenburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 7 januari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 21 september 2019,
in de gemeente Zaltbommel,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer coniferen in de (voor)tuin van een woning aan [adres 1] te Zuilichem, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die conifeer/coniferen geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen om en nabij) die conifeer/coniferen en/of de zich in de directe omgeving bevindende woning aan [adres 1] te Zuilichem,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor de in die woning aan [adres 1] te Zuilichem aanwezige personen (bewoners),
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aan [adres 1] te Zuilichem aanwezige personen,
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2
zij op of omstreeks 26 september 2019,
in de gemeente Zaltbommel,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een overkap(ping) in de tuin van een woning aan [adres 2] te Zuilichem, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die overkap(ping) en/of de zich onder die overkap(ping) bevindende goederen (stoelen en/of een tafeltje) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen onder en nabij) die overkap(ping) en/of de zich in de directe omgeving bevindende woning aan [adres 2] te Zuilichem,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor een of meer in die woning aan [adres 2] te Zuilichem aanwezig(e) perso(o)n(en),
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die woning aan [adres 2] te Zuilichem aanwezig(e) perso(o)n(en),
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te
duchten was;
3
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode
van 11 juli 2019 tot en met 02 september 2019,
in de gemeente Zaltbommel,
(telkens) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een geparkeerde auto, althans met een brandbare stof, en wel
*op of omstreeks 11 juli 2019 een op of aan de [straat 1] te Zuilichem geparkeerde auto (merk Volkswagen, kenteken [kenteken 1] ), en/of
*op of omstreeks 16 juli 2019 een op of aan de [straat 2] te Zuilichem geparkeerde auto (bedrijfsbus, merk Renault, kenteken [kenteken 2] ), en/of
*op of omstreeks 18 juli 2019 een op of aan de [straat 2] te Zuilichem geparkeerde auto (kenteken [kenteken 3] ), en/of
*op of omstreeks 02 september 2019 een op of aan de [straat 3] te Zuilichem geparkeerde auto (taxibus, merk Mercedes, kenteken [kenteken 4] ),
ten gevolge waarvan die auto (telkens) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan (telkens) gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die auto en/of de zich in de directe omgeving bevindende auto’s, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
4
zij op een of meer verschillende tijdstippen op of omstreeks 11 juli 2019, althans in de maand juli 2019,
te Zuilichem, in de gemeente Zaltbommel,
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een afvalcontainer, in elk geval enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de [naam] , toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feiten 1 tot en met 4, met uitzondering van het op 16 juli 2019 gepleegde feit (feit 3)
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Feit 1
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [persoon 1] , p. 60;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 januari 2020.
Feit 2
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] , p. 168;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Zuilichem), p. 185-188;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 januari 2020.
Feit 3
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] , p. 209-210;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 3] Zuilichem), p. 213-217;
- het proces-verbaal van aangifte van [persoon 2] , p. 249-250;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 4] Zuilichem), p. 251-252;
- het proces-verbaal van aangifte van [persoon 3] , p. 300-301;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 januari 2020.
Feit 4
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] , p. 209-210;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 3] Zuilichem), p. 213-217;
- het proces-verbaal van aangifte van [persoon 4] , p. 325-326;
- het proces-verbaal van aangifte van [persoon 5] , p. 329-330;
- het proces-verbaal van aangifte van [persoon 6] , p. 332-333;
- het proces-verbaal van aangifte van [persoon 7] , p. 335-336;
- het proces-verbaal van aangifte van [persoon 8] , p. 337-338;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 januari 2020.
Feit 3, het op 16 juli 2019 gepleegde feit
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit op grond van de aangifte, het forensisch onderzoek en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat voor het op 16 juli 2019 gepleegde feit vrijspraak moet volgen. Er is onvoldoende ondersteunend bewijs dat verdachte deze auto in brand heeft gestoken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte op 16 juli 2019 een op of aan de [straat 2] te Zuilichem geparkeerde auto (bedrijfsbus, merk Renault met kenteken [kenteken 2] ) in brand heeft gestoken.
Aangever [benadeelde partij 3] heeft namens de eigenaar van de auto ( [benadeelde partij 4] ) aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij de bedrijfsbus, een Renault met kenteken [kenteken 2] op 15 juli 2019 heeft geparkeerd aan de [straat 2] te Zuilichem ter hoogte van nummer 13. Rond 2.30 uur (op 16 juli 2019) werd hij opgeschrikt door twee harde knallen. Hij zag dat de voorkant van het voertuig in brand stond. [2]
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict aan de [straat 2] 13 te Zuilichem blijkt dat er sprake is van brandstichting, waarbij mogelijk een ontbrandbaar middel is gebruikt. [3]
Verdachte heeft – nadat door de politie een opsomming is gegeven van de branden die er in korte tijd in Zuilichem zijn geweest – verklaard dat zij het was bij alle branden. Ze stak eerst de witte Volkswagen in brand die toebehoorde aan de eigenaar van [adres 3] . De volgende auto die ze in brand stak, was een bus. Ze was laat thuis, verdachte denkt om half 1. Toen verdachte naar bed ging, was haar opa er weer. Die wilde dat zij een auto in brand stak. Het was op een maandag. Ze stak de bus in brand met een plastic zak en de brander. Ze hoorde een harde knal. Haar opa kwam altijd om half 3. Twee dagen later kwam haar opa weer en vroeg hij hetzelfde. Toen deed verdachte het weer met een Post NL bus die ook in de [straat 2] stond. [4]
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte op 16 juli 2019 een bedrijfsbus (Renault met kenteken [kenteken 2] ), die geparkeerd was aan de [straat 2] in brand heeft gestoken. Dit is de bedrijfsbus die toebehoort aan [benadeelde partij 4] . De brand is gesticht in de nacht van maandag op dinsdag. Verdachte gaf aan dat haar opa altijd om half 3 kwam en dat hij die maandagavond ook weer kwam. Nadat verdachte de bedrijfsbus in brand stak, hoorde ze een harde knal. Dat deze bedrijfsbus op de [straat 2] geparkeerd stond, blijkt uit de verklaring van verdachte over de Post NL bus. Ze verklaart immers dat die
ookop de [straat 2] stond. De verklaring van verdachte past op de aangifte van [benadeelde partij 3] . De aangever heeft verklaard dat hij rond 2.30 uur wakker werd van twee harde knallen, waarbij hij zag dat de bedrijfsbus in brand stond.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bedrijfsbus op 16 juli 2019 in brand heeft gestoken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
zij op
of omstreeks21 september 2019,
in de gemeente Zaltbommel,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een
of meerconifeer
enin de
(voor
)tuin van een woning aan [adres 1] te Zuilichem, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die conifeer
/coniferengeheel of gedeeltelijk is
/zijnverbrand,
in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen om en nabij) die conifeer
/coniferen en/of de zich in de directe omgeving bevindende woning aan [adres 1] te Zuilichem,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor de in die woning aan [adres 1] te Zuilichem aanwezige personen (bewoners),
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aan [adres 1] te Zuilichem aanwezige personen,
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
2
zij op
of omstreeks26 september 2019,
in de gemeente Zaltbommel,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een overkap(ping) in de tuin van een woning aan [adres 2] te Zuilichem, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die overkap(ping) en
/ofde zich onder die overkap(ping) bevindende goederen (stoelen en/of een tafeltje)
geheel ofgedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen onder en nabij) die overkap(ping) en
/ofde zich in de directe omgeving bevindende woning aan [adres 2] te Zuilichem,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen,en
/oflevensgevaar voor een
of meerin die woning aan [adres 2] te Zuilichem aanwezig
(e
)perso
(o
)n
(en),
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
of meerin die woning aan [adres 2] te Zuilichem aanwezig
(e
)perso
(o
)n
(en),
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente
duchten was;
3
zij op een of meer verschillende tijdstippen in
of omstreeksde periode
van 11 juli 2019 tot en met 02 september 2019,
in de gemeente Zaltbommel,
(telkens
)opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een geparkeerde auto, althans met een brandbare stof, en wel
*op
of omstreeks11 juli 2019 een op of aan de [straat 1] te Zuilichem geparkeerde auto (merk Volkswagen, kenteken [kenteken 1] ), en
/of*op
of omstreeks16 juli 2019 een op of aan de [straat 2] te Zuilichem geparkeerde auto (bedrijfsbus, merk Renault, kenteken [kenteken 2] ), en
/of*op
of omstreeks18 juli 2019 een op of aan de [straat 2] te Zuilichem geparkeerde auto (kenteken [kenteken 3] ), en
/of*op
of omstreeks02 september 2019 een op of aan de [straat 3] te Zuilichem geparkeerde auto (taxibus, merk Mercedes, kenteken [kenteken 4] ),
ten gevolge waarvan die auto
(telkens
)geheel of gedeeltelijk is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan
(telkens
)gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die auto en/of de zich in de directe omgeving bevindende auto’s,
in elk geval gemeen gevaar voor goederente duchten was;
4
zij op
een of meerverschillende tijdstippen op
of omstreeks11 juli 2019,
althans in de maand juli 2019,te Zuilichem, in de gemeente Zaltbommel,
(telkens
)opzettelijk en wederrechtelijk een afvalcontainer, in elk geval enig goed, dat
(telkens
)geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de [naam] , toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen of beschadigen of onbruikbaar maken.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die haar strafbaarheid geheel uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte in verband met het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 116 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de voorwaardelijke Maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) geëist met oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden (inclusief de elektronische controle) en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. De officier van justitie concludeert dat verdachte ten tijde van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging sluit zich ten aanzien van de strafoplegging aan bij de eis van de officier van justitie, maar dan een straf gelijk aan voorarrest tot aan de dag van de zitting, met opheffing (dan wel schorsing) van het bevel tot voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte, dan wel zo snel mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de feiten die bewezen zijn verklaard en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank heeft ook gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals uit de stukken en bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij is onder meer gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 2 december 2019;
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 23 december 2019;
- het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 30 december 2019;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 31 december 2019;
- het Deeladvies EC van Reclassering Nederland van 31 december 2019.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de periode van juli tot en met september 2019 schuldig gemaakt aan verschillende brandstichtingen in Zuilichem. ‘s Nachts heeft zij op verschillende momenten een conifeer, een overkapping, verschillende auto’s en meerdere containers in brand gestoken. Hierdoor is gevaar voor goederen en/of personen ontstaan. De brandstichtingen hebben bij de inwoners van Zuilichem tot grote onrust, angst en gevoelens van onveiligheid geleid. Dit zijn ernstige strafbare feiten die enorme gevolgen hadden kunnen hebben, indien een van de branden was overgeslagen naar woningen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 2 december 2019 volgt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De toerekeningsvatbaarheid van verdachte
In het psychologisch onderzoek Pro Justitia wordt geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis met bijkomende taalstoornis, een disharmonisch intelligentieprofiel en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline trekken. De psycholoog adviseert om de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen, omdat de problematiek van verdachte heeft doorgewerkt in de strafbare feiten.
In het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia wordt geconcludeerd dat verdachte op zwakbegaafd niveau functioneert, dat ze op een jonger sociaal-emotioneel niveau functioneert dan haar kalenderleeftijd en dat er in toenemende mate sprake is van forse emotieregulatie-problemen. Ook zijn er aanwijzingen voor een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling met borderline kenmerken en onderliggende ADHD en ouder-kind relatieproblemen. Daarnaast lijken er aanwijzingen te zijn voor pyromanie. De psychiater adviseert om de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen, omdat de problematiek van verdachte heeft doorgewerkt in de strafbare feiten.
Alhoewel de psychiater en de psycholoog qua diagnostiek niet exact tot een zelfde conclusie komen, komen zij beiden wel tot de conclusie dat er sprake is van een stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Tevens constateren beiden dat de problematiek van verdachte van invloed is geweest op de gepleegde delicten en komen zij beiden tot de conclusie dat verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar is voor de gepleegde feiten. Geconstateerd wordt dat verdachte moeite heeft met het reguleren van haar emoties. Dit zorgt voor onrust en innerlijke drukte die ze probeert kwijt te raken door ’s nachts naar buiten te gaan. Door haar gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderschat ze de gevaren van haar handelen voor anderen. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen dat de ten laste gelegde feiten verminderd kunnen worden toegerekend aan verdachte over.
Zowel de psychiater en de psycholoog als ook de deskundigen van de Raad en de jeugdreclassering schatten het risico op recidive in als hoog, als verdachte geen verdere begeleiding of behandeling krijgt. Intensieve individuele behandeling en systeembehandeling wordt van belang geacht om het recidiverisico te verkleinen en om de ontwikkeling van verdachte gunstig te beïnvloeden. Er moet gewerkt worden aan stabilisatie en het aanleren van sociale vaardigheden. Ook het verbeteren van emotieregulatie- en copingvaardigheden dienen centraal te staan, naast intensieve systeemtherapie om de communicatiepatronen in het gezin te verbeteren en de gezagspositie van de ouders te versterken. Naast begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt door de deskundigen geadviseerd dat er intensief en strikt toezicht wordt opgelegd door middel van het ITB Harde Kern traject. Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling en begeleiding op te leggen binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De reclassering heeft geadviseerd om een locatiegebod met elektronische controle op te leggen. Daarbij moet verdachte zich gedurende de periode van toezicht bevinden op [woonadres] , waarbij zij een aaneengesloten blok van 12 danwel 15 uur heeft ter invulling van haar activiteiten (sport, hobby’s, school, werk, behandeling), zoals met de Jeugdreclassering wordt afgesproken.
De rechtbank zal bovengenoemde rapportages, standpunten en adviezen in de beoordeling betrekken.
Strafoplegging
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder gelet op de problematiek van verdachte, de ernst van de strafbare feiten en het recidiverisico acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar passend. In verband met het recidiverisico is behandeling in het kader van een PIJ-maatregel noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat aan de vereisten voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is voldaan. Verdachte heeft misdrijven gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Ten tijde van het plegen van de strafbare feiten bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van haar geestsvermogens. Verder is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte en vereist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de PIJ-maatregel.
Gelet op de adviezen van de psycholoog, psychiater, de Raad en de jeugdreclassering zal de maatregel voorwaardelijk worden opgelegd. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden vindt de rechtbank het net als de deskundigen van belang dat verdachte intensieve behandeling en begeleiding krijgt. Omdat het gezinssysteem ook een rol heeft in het geheel, is een systeemgerichte behandeling eveneens van belang. Gelet op de onduidelijkheid over de diagnostiek van verdachte dient daar nader onderzoek voor te volgen. Tot slot vindt de rechtbank het ook van belang dat een locatiegebod met elektronische controle wordt opgelegd als bijzondere voorwaarde. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de adviezen van de Raad en Reclassering Nederland ten aanzien van de bijzondere voorwaarden.
Naast de PIJ-maatregel zal de rechtbank een jeugddetentie van 118 dagen opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het ter zitting gedane verzoek van de raadsman om de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang, dan wel zo snel mogelijk op te heffen, wordt gelet op het voorgaande niet gehonoreerd. Dit om te waarborgen dat het toezicht op verdachte op de juiste manier kan worden opgestart en er geen overhaaste stappen worden gezet.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat aanleiding bestaat het uit te oefenen toezicht en de bijzondere voorwaarden op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De deskundigen schatten het recidiverisico zonder behandeling en begeleiding hoog in. Uit de stukken komt naar voren dat verdachte weinig inzicht heeft in haar gedrag.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 232,88 aan proceskosten, bestaande uit compensatie verlofuren, reiskosten en parkeerkosten.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit. Zij vordert een bedrag van € 5.430,- vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit:
- immateriële schade € 5.000,-;
- proceskosten € 430,-, bestaande uit compensatie verlofuren en eigen risico.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Hij vordert een bedrag van € 1.127,11 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit:
- materiële schade € 627,11 (zaagbok, powerbank, Red Bull vest, zonnebril op sterkte, visstoel, EHBO tas, brillen, reiskosten, parkeerkosten, telefoonkosten);
- immateriële schade € 500,-.
Ter zitting heeft de benadeelde partij zijn vordering aangepast in die zin dat de reiskosten voor het gesprek met de officier van justitie (€ 38,94) in mindering worden gebracht op de vordering, omdat dit gesprek niet heeft plaatsgevonden.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit. De B.V. vordert een bedrag van € 13.081,99 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit:
- € 11.900,- voor de bedrijfsbus;
- € 390,- voor de belettering van de bedrijfsbus;
- € 96,- voor platen ter betimmering van de nieuwe bedrijfsbus;
- € 47,- werkshort;
- € 25,03 schrijfblok en bezoekrapport;
- € 84,75 werkschoenen;
- € 69,- slang stofzuiger;
- € 460,41 voor de gereedschappen;
- € 10,- telefoonkosten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] op het standpunt gesteld dat de proceskosten geheel kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade merkt de officier van justitie op dat een bedrag van € 500,- kan worden toegewezen, voor het overige moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van het toegewezen deel moet de vordering worden vermeerderd met de wettelijke rente en moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.088,17 met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de verdediging geen opmerkingen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] sluit de verdediging zich voor de proceskosten aan bij de eis van de officier van justitie. Ten aanzien van de immateriële schade verzet de verdediging zich niet tegen toewijzing van € 500,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat niet-ontvankelijkheid moet volgen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging geen opmerkingen over de verzochte schade.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat niet-ontvankelijkheid moet volgen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat zij uit de stukken van de verzekering niet kan opmaken dat de auto WA verzekerd was. Ook zit er geen afwijzing van de verzekering bij de stukken. Daarom moet de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde € 11.000 voor de auto niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van het gevorderde bedrag voor de verloren gegane gereedschappen merkt de verdediging op dat deze post onvoldoende is onderbouwd. Als het zo ingewikkeld is om te onderzoeken, dan is het passend dat hiervoor een civiele procedure wordt gestart. Ook voor dit deel van de vordering moet niet-ontvankelijkheid volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij alleen proceskosten heeft gevorderd. De materiële schade is reeds door de verzekering vergoed.
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partij het recht heeft om bij de behandeling van de strafzaak aanwezig te zijn. Dat de benadeelde partij bij deze strafzaak aanwezig was, is een keuze geweest. Omdat er geen vordering is ingediend, was de aanwezigheid ter zitting niet noodzakelijk. De mogelijkheid van vergoeding van de proceskosten is voor die gevallen bedoeld dat een benadeelde partij zijn vordering wenst toe te lichten. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering geheel afwijzen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Immateriële schade
De benadeelde heeft naar voren gebracht dat zij slecht sliep nadat haar auto op 11 juli 2019 in brand is gestoken. Ze voelde zich niet veilig meer, kreeg last van paniekaanvallen en door de spanningen kreeg zij ook last van haar rug. Hiervoor is zij in behandeling.
De rechtbank vindt voldoende onderbouwd dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden als gevolg van het handelen van verdachte. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en begroot deze schade op € 300,-. Voor het overige wordt het slachtoffer niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Proceskosten
De kosten voor het eigen risico hangen samen met de gevorderde immateriële schade. Gelet op het kleine bedrag dat is toegewezen ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de gevorderde kosten voor het eigen risico niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de proceskosten ten aanzien van de verlofuren toewijzen. Dat benadeelde de dag na het strafbare feit vrij moest nemen om een en ander te regelen, is begrijpelijk. Ook was haar aanwezigheid ter zitting nodig, zodat ze haar vordering kon toelichten. De vordering wordt voor een bedrag van € 290,- toegewezen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2019.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Materiële schade
Ten aanzien van de vordering voor de materiële schade is geen verweer gevoerd. Dat de benadeelde de gevorderde schade heeft geleden ten gevolge van het strafbare feit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze kosten dan ook geheel toewijzen tot een bedrag van € 588,17 met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019. De reiskosten voor het gesprek met de officier van justitie zijn hierop al in mindering gebracht.
Immateriële schade
De benadeelde heeft gesteld dat de impact van de branden op hem en zijn gezin groot is geweest. De container van de [naam] stond voor het huis van de benadeelde naast de auto en de caravan. De bedrijfsbus stond op een parkeerhaven geparkeerd. Als de brand was overgeslagen naar de woning, waren de gevolgen niet te overzien geweest. Ze hebben hun woning midden in de nacht moeten verlaten. De minderjarige dochter van benadeelde heeft hierdoor PTSS opgelopen, waarvoor ze wordt behandeld.
De rechtbank vindt voldoende onderbouwd dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden als gevolg van het handelen van verdachte. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en begroot deze schade op € 300,-. Voor het overige wordt het slachtoffer niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De rechtbank stelt voorop dat de door [benadeelde partij 4] geleden schade aanzienlijk is. Hij is niet alleen de bedrijfsbus kwijt, maar ook veel spullen die in de bedrijfsbus lagen zijn onherstelbaar beschadigd. Hierdoor is zijn bedrijf in financiële problemen gekomen.
De benadeelde partij heeft de vordering met betrekking tot de kosten voor de bedrijfsbus ter zitting nader toegelicht. Uit bijlage 2 blijkt dat de bedrijfsbus WA verzekerd was. Dat de afwijzing van de verzekering bij de stukken zit, is geen vereiste omdat het duidelijk is dat schade aan het eigen voertuig niet wordt vergoed indien een voertuig slechts WA is verzekerd. Uit bijlage 3 blijkt de aanschafwaarde van de bedrijfsbus. Uit bijlage 4 blijkt dat de bus op 23 oktober 2019 is aangeboden aan een autodemontagebedrijf. De benadeelde partij heeft onbetwist gesteld dat hij hiervoor een bedrag van € 100,- heeft ontvangen, die hij heeft afgetrokken van het te vorderen bedrag.
De rechtbank meent – anders dan de verdediging – dat deze post voldoende is onderbouwd. De bus was slechts vijf maanden voor de brand aangeschaft en de benadeelde heeft er slechts 12.000 kilometer mee gereden. Het gevorderde bedrag van € 11.900,- is dan ook redelijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank deze schadepost geheel toewijzen.
De benadeelde partij heeft de vordering met betrekking tot de gereedschappen ter zitting nader toegelicht. Uit de foto’s (bijlage 6) komt naar voren dat zowel de auto als de inhoud daarvan onherstelbaar is beschadigd. De benadeelde heeft niet de financiële middelen om nieuwe gereedschappen aan te schaffen of onderzoek te laten doen naar de schade. De verzekering vergoedt dit niet. De benadeelde had al zijn gereedschap in de bedrijfsbus liggen. Uit bijlage 9 blijkt dat de totale waarde van het gereedschap en de overige inhoud van de bedrijfsbus € 3.068,13 bedraagt. De benadeelde vordert hier 15% van conform de in het verzekeringsverkeer geldende richtlijnen, dit betreft € 460,21. De rechtbank meent – anders dan de verdediging – dat het feit dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden niet automatisch met zich mee brengt dat de schadepost daarom te ingewikkeld is voor het strafproces. De rechtbank oordeelt dat de benadeelde voldoende heeft onderbouwd dat een groot deel van zijn gereedschap onherstelbaar is beschadigd en daardoor onbruikbaar is geworden. Ook heeft hij door middel van bijlage 9 voldoende onderbouwd wat de aanschafwaarde van de gereedschappen was. De rechtbank vindt het gevorderde percentage van 15% van de aanschafwaarde redelijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank deze schadepost dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de overige gevorderde schadeposten is geen verweer gevoerd. De rechtbank vindt deze schadeposten voldoende onderbouwd door middel van bijlagen 5 en 7 en zal deze schadeposten dan ook toewijzen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van € 13.081,99 geheel toewijzen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019.
Ten aanzien van alle benadeelde partijen
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding tot het opleggen van gijzeling ter zake deze maatregel.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een jeugddetentie voor de duur van 118 (honderdachttien) dagen;
beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten
117 (honderdzeventien)dagen hechtenis;
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf;
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 3 (drie) jaar;
bepaaltdat deze maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
2. gedurende een periode van maximaal 1 (één) jaar intensieve begeleiding accepteert in het kader van het ITB Harde Kern Traject;
3. meewerkt aan passende hulpverlening en intensieve systeembehandeling (zoals MST/FAST) en aanvullend diagnostisch onderzoek, voor zover en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt, en zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een door de jeugdreclassering geschikt geachte instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
4. zich houdt aan een avondklok, voor zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
5. gedurende de proeftijd aanwezig zal zijn op de volgende locatie: [woonadres] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Daarbij heeft zij een aaneengesloten blok van 12 respectievelijk 15 uur ter invulling van haar activiteiten (sport, hobby’s, school, werk, behandeling), zoals met de jeugdreclassering wordt afgesproken;
6. waarbij veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de bijzondere voorwaarden onder 4 en 5;
waarbij aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt daarnaast als voorwaarden op dat veroordeelde:
7. ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
8. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot
en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde
instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, de
medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak
en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen;
beveeltdat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
wijst afde vordering van de benadeelde partij.
 De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
-
veroordeeltde verdachte tot betaling van de kosten van het geding en de immateriële
schade aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 590,-
(vijfhonderdnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2019 tot de dag der algehele vergoeding en met betaling van de kosten van het geding voor het overige en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
-
verklaartde benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk;
- legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , een bedrag te betalen van € 590,- (vijfhonderd negentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
-veroordeeltde verdachte tot betaling van de materiële en immateriële schade aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 888,17 (achthonderdachtentachtig euro en zeventien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag der algehele vergoeding en met betaling van de kosten van het geding voor het overige en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
-
verklaartde benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk;
- legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , een bedrag te betalen van € 888,17 (achthonderdachtentachtig euro en zeventien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
wijst de vordering van de benadeelde partij geheel toe.
-
veroordeeltde verdachte tot betaling van de materiële schade aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot een bedrag van € 13.081,99 (dertienduizendeenentachtig euro en negenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag der algehele vergoeding en met betaling van de kosten van het geding voor het overige en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] , een bedrag te betalen van € 13.081,99 (dertienduizendeenentachtig euro en negenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), tevens kinderrechter, mr. A.A.M. Bögemann en mr. J.M. Klep, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van de Vendel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2020.
mr. A.A.M. Bögemann is buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen
mr. J.M. Klep is buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant G.J. Beusink van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019257478, gesloten op 12 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 3] , p. 232.
3.het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat 2] 13 Zuilichem), p. 239-240.
4.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte, p. 142.