ECLI:NL:RBGEL:2020:2626

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
05-018276-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wegens diefstal met geweld en wederspannigheid

Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en wederspannigheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren. De verdachte was eerder in aanraking gekomen met de wet en had een fors strafblad. De feiten die aan de veroordeling ten grondslag lagen, vonden plaats in januari 2020, waarbij de verdachte op 21 januari een winkeldiefstal pleegde bij de Albert Heijn in Arnhem, waarbij hij geweld gebruikte tegen winkelpersoneel. Daarnaast had hij op 14 januari 2020 zich verzet tegen zijn aanhouding door buitengewone opsporingsambtenaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte blijk gaf van een gebrek aan respect voor het eigendom van anderen en voor de veiligheid van de betrokken ambtenaren. De rechtbank weegt mee dat de verdachte een langdurige verslaving heeft en dat eerdere hulpverleningstrajecten niet tot gedragsverandering hebben geleid. De rechtbank achtte de ISD-maatregel noodzakelijk om de maatschappij te beschermen en de verdachte de kans te geven aan zijn problematiek te werken. Tevens werden vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding werd toegewezen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer s: 05-018276-20 + 05-013129-20 + 18-248185-19 (TUL) + 18-920031-19 (TUL) + 18-161953-18 (TUL)
Datum uitspraak : 20 mei 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te P.I. Almelo,
raadsman: mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 mei 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05-018276-20:
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2020 te Arnhem een verpakking koekjes en/of chocolade, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Albert Heijn (gevestigd op/aan de Vossenstraat 1), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een of meerdere malen om zich heen te slaan en/of te schoppen en/of te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val kwam;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2020 te Arnhem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,44 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 4,06 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van parketnummer 05-013129-20:
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Arnhem, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, waaronder [benadeelde partij 1]
(buitengewoon opsporingsambtenaar) en/of [benadeelde partij 2] (buitengewoon opsporingsambtenaar), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten verdachte ter aanhouding en overbrenging naar het politiebureau, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie bestond door te rukken en/of te trekken en/of te duwen in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05-018276-20 [1] :
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 21 januari 2020 heeft verdachte een pak koekjes en een zak [chocolademerk] gestolen bij de Albert Heijn aan de Vossenstraat 1 te Arnhem. [2] Nadat verdachte zonder te betalen de kassa passeerde, is hij staande gehouden door de medewerkers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte na de staandehouding in verband met de diefstal bij de Albert Heijn geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , om zodoende zijn vlucht mogelijk te maken.
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat na de staandehouding aan verdachte werd gevraagd om mee te lopen. Verdachte zou dit hebben geweigerd en een gevechtshouding hebben aangenomen. Hierna begon verdachte om zich heen te slaan en te duwen. Even later op het kantoor van de winkel begon verdachte om zich heen te slaan en te schoppen. Tijdens dit gevecht gleed aangever uit, waardoor hij op zijn linkerknie viel. Dit deed erg veel pijn. Ook heeft aangever verklaard dat hij tijdens de worsteling een wondje op zijn rechterwang heeft opgelopen. Aangever heeft een foto van dit letsel bij zijn aangifte gevoegd. [4]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte na zijn staandehouding niet mee wilde werken en dat deze met enige dwang naar het kantoor geduwd moest worden. Op het kantoor ontstond vervolgens direct chaos, waarbij verdachte om zich heen sloeg en trapte. Aangever heeft verklaard dat verdachte zo probeerde te ontsnappen. Aangever heeft niet gezien wie of wat er geraakt werd door het slaan en trappen. Aangever zag nog wel dat verdachte aan het slot van de deur probeerde te draaien en dat hij tegen de deur schopte. [5]
Verbalisant [naam 1] heeft op 21 januari 2020 de door de Albert Heijn beschikbaar gestelde camerabeelden bekeken. Hij verbaliseert onder meer het volgende: ‘
Hierna zag ik dat verdachte [verdachte] bleef staan en dat er een handgemeen ontstond. Ik zag dat verdachte [verdachte] een slaande beweging naar een (1) van de personeelsleden maakte, waarop er wat duw-en-trekwerk ontstond. (…) Ik zag dat deze personeelsruimte was afgesloten door middel van een deur waar een ruit in zat waardoor ik voor een deel kon zien wat er gebeurde. Ik zag dat verdachte [verdachte] in eerste instantie rustig was maar dat er op enig moment weer een handgemeen ontstond. Ik kon hierbij niet zien wie wat deed, maar ik zag, gezien de bewegingen van de lichamen, wel dat het er fors aan toe ging.’ [6]
Bij zijn politieverhoor heeft verdachte verklaard dat hij ze (de rechtbank begrijpt: de winkelmedewerkers) wel getrapt zal hebben. Ook heeft hij verklaard dat het zou kunnen dat hij een medewerker hard tegen het scheenbeen heeft geschopt. [7]
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen kan het tenlastegelegde feit als na te melden wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 1-2 van het aanvullend proces-verbaal,
  • het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 32-35,
  • de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2020.
Ten aanzien van parketnummer 05-018276-20 [8] :
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 14 januari 2020 werd verdachte op het NS-station in Arnhem aangesproken door de bijzondere opsporingsambtenaren [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] omdat hij door de toegangspoortjes wilde, maar niet beschikte over een geldig vervoersbewijs. [9] De bijzondere opsporingsambtenaren wilden een kaartje voor verdachte uitschrijven en vroegen hem om zijn identiteitsbewijs. [10] Verdachte wilde hier niet aan meewerken, omdat de conducteur van de trein hem gratis zou hebben laten meereizen. [11] Hierop hebben de bijzondere opsporingsambtenaren getracht de verdachte aan te houden. [12]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding door de bijzondere opsporingsambtenaren.
Aangever [benadeelde partij 1] heeft in zijn aangifte – mede namens [benadeelde partij 2] – onder meer het volgende verklaard: ‘
Toen de man wegliep pakte ik de man bij zijn schouder vast, om hem staande te houden. Ik voelde en zag dat de man zich met een slaande beweging lostrok uit mijn greep. De man liep door in de richting van perron 3/4. Halverwege de trap hield ik de man wederom staande.(…)
Ik vertelde hem duidelijk dat hij mee moest werken. De man was hier niet van gediend. Hij riep met luide stem dat wij weg moesten wezen en maakte hierbij wilde, slaande bewegingen met zijn armen. De man liep door in de richting van perron 3/4. Op het perron 3/4 zei ik tegen de man, op niet misverstane wijze, dat hij nu mee moest werken en dat hij anders aangehouden zou worden en dat wij daarbij geweld zouden gebruiken.(…)
De man maakte een slaande beweging in de richting van mijn hoofd. Ik moest een stap naar achter zetten om deze klap te ontwijken. Naar mijn idee deed de man dit nog een keer. Ik weet niet of de man hierbij wat riep. Inmiddels waren de collega's van Connexion gearriveerd en zij zagen dat de man mij tot twee maal toe probeerde te slaan.(…)
Met vijf man probeerden wij de man onder controle te brengen. Wij brachten de man met zijn vijven naar de grond toe, waarbij hij zich hevig verzette. Hiermee bedoel ik dat de man zich in een andere richting bewoog dan dat wij wilden. Het kostten ons, met vijf man, veel moeite om de man onder controle te krijgen en te houden.’
Aangever [benadeelde partij 1] heeft in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal hetzelfde relaas geverbaliseerd. [13] Mevrouw [benadeelde partij 2] heeft als getuige een verklaring afgelegd die overeenkomt met het relaas van aangever [benadeelde partij 1] . [14]
Verbalisant [naam 1] heeft op 15 januari 2020 de beelden van de bodycam van [benadeelde partij 2] bekeken en hierover het volgende geverbaliseerd:
'Ik zag op de beelden dat verdachte [verdachte] tegenover aangever [benadeelde partij 1] stond.(…)
Vervolgens zag ik dat [verdachte] met zijn rechterhand een vuist maakte en deed alsof hij zou gaan uithalen naar de aangever. Vervolgens hoorde ik dat de aangever zei "ophouden of wij gaan geweld gebruiken, ophouden nu." Vervolgens zag ik dat [verdachte] , die op mij erg agressief overkwam, achteruit stapte en met zijn mobiele telefoon iemand ging bellen. Vervolgens hoorde ik dat getuige [benadeelde partij 2] zei dat [verdachte] was aangehouden en zag ik dat meerdere geüniformeerde personen, waaronder aangever [benadeelde partij 1] en getuige [benadeelde partij 2] , verdachte [verdachte] vastpakte en tegen de grond probeerde te werken. Ik zag vervolgens dat aangever [benadeelde partij 1] de verdachte probeerde te boeien, waarop ik zag dat de verdachte zijn arm in trok en tegen zijn lichaam hield. Hierna zag ik dat het de BOA's was gelukt om de verdachte onder controle te krijgen en dat ze met een paar personen bovenop de verdachte bleven liggen.’ [15]
In het proces-verbaal van het verhoor van de verdachte bij de politie is onder meer het volgende opgenomen:
‘O: Op enig moment pakte een (1) van de BOA's u bij uw schouders vast waarop u zich met een slaande beweging losrukte.
V: Waarom deed u dat?
A: Omdat ik mij niet laat pakken. Ik laat ze niet zomaar aan mij zitten, wie is hij
om aan mij te komen dan.’ [16]
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05-018276-20:
1.
hij op
of omstreeks21 januari 2020 te Arnhem een verpakking koekjes en
/ofchocolade,
in elk geval enig goed,dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Albert Heijn (gevestigd
op/aan de Vossenstraat 1), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/ofgevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om,bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
een ofmeerdere malen om zich heen te slaan en
/ofte schoppen en
/ofte duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val kwam;
2
hij
op ofomstreeks 22 januari 2020 te Arnhem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,44 gram,
in elk geval een hoeveelheid vaneen materiaal bevattende MDMA en
/ofongeveer 4,06 gram,
in elk geval een hoeveelheid vaneen materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en
/ofamfetamine
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van parketnummer 05-013129-20:
hij op
of omstreeks14 januari 2020 te Arnhem, zich met geweld
en/of bedreiging met geweld,heeft verzet tegen
een of meerambtenaren, waaronder [benadeelde partij 1]
(buitengewoon opsporingsambtenaar) en
/of[benadeelde partij 2] (buitengewoon opsporingsambtenaar), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten verdachte ter aanhouding en overbrenging naar het politiebureau, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie bestond door te rukken en
/ofte trekken en
/ofte duwen in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05-018276-20:
Ten aanzien van feit 1
Diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van parketnummer 05-013129-20:
Wederspannigheid.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat er geen sprake kan zijn van de oplegging van de ISD-maatregel, omdat niet is voldaan aan de zachte criteria die hiervoor gelden. De verdediging stelt dat er nog andere minder ingrijpende mogelijkheden bestaan om het gedrag van verdachte te beïnvloeden, zoals een klinische opname. Nu er voor deze zitting geen reclasseringsrapport met daarin voorwaarden omtrent een klinische opname is opgesteld, verzoekt de verdediging om in geval van een strafoplegging te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf van minder dan vier maanden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 9 mei 2020;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 24 februari 2020;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 14 april 2020;
- een NIFP-trajectconsult, gedateerd 28 januari 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich verzet tegen een aanhouding door twee buitengewone opsporingsambtenaren op het station. Een week later heeft hij zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen het aanwezige winkelpersoneel. Tijdens zijn daaropvolgende verblijf in de politiecel is bij verdachte nog een hoeveelheid harddrugs, te weten: amfetamine en MDMA, aangetroffen. Verdachte heeft zich daarmee in het tijdsbestek van één week schuldig gemaakt aan drie misdrijven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee blijk heeft gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van anderen en voor het welzijn van deze mensen. In het bijzonder vindt de rechtbank het kwalijk dat verdachte zich zo heeft misdragen in de richting van twee bijzondere opsporingsambtenaren. Zij dienen hun werk ten dienste van de hele samenleving ongestoord te kunnen doen.
De door verdachte gepleegde feiten zijn, met uitzondering van de wederspannigheid, misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte heeft daarnaast een fors strafblad en is in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. De rechtbank stelt na het bestuderen van het strafblad van verdachte vast dat verdachte over een periode van vijf jaren (rekenend vanaf de datum van het laatst gepleegde misdrijffeit) processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijffeit in de laatste twaalf maanden.
Verdachte voldoet dan ook zowel aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel als aan de beleidslijnen die het Openbaar Ministerie hanteert voor het vorderen van de ISD-maatregel.
De verdediging heeft gesteld dat er geen sprake kan zijn van de oplegging van de ISD-maatregel, omdat niet zou zijn voldaan aan de zogenoemde ‘zachte criteria’. In het bijzonder zou niet voldaan zijn aan de eis dat de ISD-maatregel enkel als ultieme remedie mag worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit de wettelijke regeling noch uit de richtlijnen van het openbaar ministerie blijkt van een dergelijke voorwaarde. De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 14 april 2020 volgt dat verdachte kampt met een ingesleten crimineel leefpatroon, onderliggende problematiek en een vermijdende houding. Ook is er sprake van een langdurige verslaving aan amfetamine, XTC, GHB, cocaïne en cannabis. Deze verslaving staat volgens de reclassering in verband met het plegen van gewelds- en vermogensdelicten door verdachte. Uit de rapportage blijkt verder dat verdachte in het verleden meerdere hulpverleningstrajecten heeft doorlopen en dat hem vele kansen voor zorg en begeleiding zijn geboden. Verdachte is echter niet in staat gebleken om zich aan de daaraan verbonden voorwaarden te houden. De reclassering acht verdachte dan ook niet in staat om op eigen kracht zijn leefsituatie blijvend te veranderen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, evenals het risico op letselschade en onttrekking aan voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om verdachte in het kader van een toezicht en ambulante behandeling te begeleiden en zo te komen tot gedragsverandering. De ISD-maatregel heeft volgens de reclassering als voordeel dat er in de extramurale fase sprake is van lik-op-stuk-beleid (time-out plaatsing in de PI als er sprake is van een overtreding). De aanhoudende niet meewerkende houding van de heer [verdachte] maakt dat de reclassering geen mogelijkheden meer zien voor het opstellen van een plan van aanpak in het kader van een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke ISD-maatregel. De reclassering ziet alleen mogelijkheden voor gedragsverandering in het kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. De reclassering adviseert dan ook om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Uit het NIFP-trajectconsult is gebleken dat er bij verdachte geen contra-indicaties bestaan voor de oplegging van een ISD-maatregel.
Gelet op het bovenstaande, moet er zonder adequate behandeling en begeleiding ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De veiligheid van personen en goederen rechtvaardigt dan ook het opleggen van de ISD-maatregel. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren noodzakelijk en gewenst is. Door het gedwongen kader van de ISD-maatregel wordt de maatschappij beveiligd en krijgt verdachte een kans zich op verschillende gebieden te ontwikkelen en aan zijn problematiek te werken. De rechtbank is er gelet op het reclasseringsrapport niet van overtuigd dat een minder streng kader, bijvoorbeeld in de vorm van een strafdeel met bijzondere voorwaarden, dezelfde mogelijkheden voor bestendige verbetering zou bieden. De rechtbank merkt ten slotte nog op dat als verdachte binnen het kader van de ISD-maatregel erin slaagt om vooruitgang te boeken, deze maatregel voorziet in voldoende perspectief op het geleidelijk verkrijgen van meer vrijheden.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van parketnummer 05-013129-20:
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij heeft zij gesteld dat in het geval van toewijzing een bedrag van € 75,00 redelijk zou zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de aanwezigheid van het letsel door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden. De rechtbank overweegt hierbij dat de door de benadeelde partij gestelde aanwezigheid van letsel door verdachte niet is betwist. Dit maakt dat de rechtbank bij haar oordeel zal uitgaan van hetgeen daaromtrent door de benadeelde partij is gesteld.
De rechtbank begroot de geleden schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 100,00 en zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. Het meer gevorderde zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 14 januari 2020.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 100,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij heeft zij gesteld dat in het geval van toewijzing een bedrag van € 75,00 redelijk zou zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de aanwezigheid van het letsel door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. De rechtbank overweegt hierbij dat de door de benadeelde partij gestelde aanwezigheid van letsel door verdachte niet is betwist. Dit maakt dat de rechtbank bij haar oordeel zal uitgaan van hetgeen daaromtrent door de benadeelde partij is gesteld.
De rechtbank begroot de geleden schade naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 100,00 en zal de vordering dan ook integraal toewijzen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 14 januari 2020.
7b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevinden zich een drietal vorderingen na voorwaardelijke veroordeling, waarvan er twee zijn gedateerd op 25 februari 2020 en één op 7 april 2020. De vordering met parketnummer 18-248185-19 strekt tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van 2 (twee) maanden, opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Noord Nederland op 30 oktober 2019. De vordering met parketnummer 18-920031-19 strekt tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van 3 (drie) maanden, opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Noord Nederland op 25 juli 2019. De vordering met parketnummer 18-161953-18 strekt tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van 1 (één) week, opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Noord Nederland op 8 januari 2019.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van de oplegging van de ISD-maatregel de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen. Als de rechtbank niet tot oplegging van deze maatregel zou overgaan, dan stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de vorderingen dienen te worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zoals gevorderd bij parketnummer 18-248185-19 om te zetten in een taakstraf. Ten aanzien van de vordering met parketnummer 18-920031-19 heeft de verdediging verzocht om de proeftijd te verlengen en daarnaast de voorwaarde toe te voegen dat verdachte klinisch zal worden behandeld.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen naast de oplegging van een ISD-maatregel geen redelijk doel meer zou dienen. Nu de rechtbank overgaat tot de oplegging van de ISD-maatregel zal zij de vorderingen strekkende tot ten uitvoerlegging dan ook afwijzen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 180 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 05-013129-20 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde partij 2]van een bedrag van
€ 100,00 (honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , een bedrag
te betalen van € 100,00 (honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 2 (twee) dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 05-013129-20 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]van een bedrag van
€ 100,00 (honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , een bedrag
te betalen van € 100,00 (honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 2 (twee) dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling:

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 25 februari 2020 met parketnummer 18-248185-19, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Noord Nederland van 30 oktober 2019 voorwaardelijk opgelegde straf;

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 25 februari 2020 met parketnummer 18-920031-19, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Noord Nederland van 25 juli 2019 voorwaardelijk opgelegde straf;

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 7 april 2020 met parketnummer 18-161953-18, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Noord Nederland van 8 januari 2019 voorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. F.E. Venema en mr. G.L.C. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 mei 2020.
mr. G.L.C. van den Bosch en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 2] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020033162, gesloten op 22 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 12-15; Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2020.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 12-15; Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2020.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 12-15.
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 16-17.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 23.
8.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 1] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020022051, gesloten op 15 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20; Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2020.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20; Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2020.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20; Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2020.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20; Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2020.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] , p. 18-19.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 22.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 25.