ECLI:NL:RBGEL:2020:2541

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
C/05/365823
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

VvE Waalboulevard II tegen gedaagden over verbod op harde vloerbedekking in appartementsrecht

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaars (VvE) Waalboulevard II een rechtszaak aangespannen tegen gedaagden, die een PVC vloerbedekking in hun appartement hebben gelegd. De VvE vordert dat de rechtbank de gedaagden veroordeelt om deze vloerbedekking te verwijderen, omdat dit in strijd zou zijn met het huishoudelijk reglement (HHR) dat het leggen van harde vloerbedekking verbiedt. De rechtbank heeft op 15 april 2020 vonnis gewezen, waarin de procedure en de feiten van de zaak zijn uiteengezet. De VvE stelt dat de gedaagden op de hoogte waren van het verbod en dat het verbod op harde vloerbedekking een geldige regel van orde is. Gedaagden betwisten dit en stellen dat het verbod nietig is en dat hun PVC vloer niet onder het verbod valt. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelt dat het verbod op harde vloerbedekking geldig is en dat de gedaagden de vloerbedekking moeten verwijderen. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan het vonnis voldoen. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/365823 / HA ZA 20-102 1083 / 1496
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van
de vereniging van eigenaars
V.V.E. RESIDENTIE WAALBOULEVARD II,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
advocaat mr. S.J. van Susante te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2]
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M.J.R. Elbers te Arnhem.
Partijen zullen hierna VvE Waalboulevard II en [gedaagden] in mannelijk enkelvoud genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • he procesinleiding met bijlagen,
  • het verweerschrift met bijlagen,
  • productie 6, van de zijde van [gedaagden],
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 maart 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VvE Waalboulevard II is opgericht op 26 september 1988 bij aktes van hoofdsplitsing en ondersplitsing als Vereniging van Eigenaren van appartementsrechten als bedoeld in art. 5:124 BW van het gebouw “Waalboulevard II” gelegen te (6511 XP) Nijmegen aan de Waalkade/de Grotestraat.
2.2.
Artikel 16 leden 1 en 2 van (het reglement behorende tot) de akte van ondersplitsing luiden als volgt:
Artikel 16.
1. Iedere eigenaar en gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte, mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt.
2. Bij huishoudelijk reglement kan het gebruik van de privé gedeelten nader geregeld worden. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht bij het gebruik van het privé gedeelte het reglement en het huishoudelijk reglement in acht te nemen.
(…)
2.3.
Artikel 44 lid 1 en sub b van (het reglement behorende tot) de akte van ondersplitsing luidt als volgt:
Artikel 44.
1. De vergadering kan een huishoudelijk reglement vaststellen ter regeling van de volgende onderwerpen:
a. (…)
b. het gebruik van de privé gedeelten;
(…)
2.4.
In het Huishoudelijk Reglement versie 05-2016 versie III (hierna: HHR), staat onder andere:

6.Veiligheid, geluidsoverlast, huisdieren en leefmilieu

(…)
6.08
Het leggen van harde vloerbedekking (vilt, kurk, (kurk) parket, plavuizen of linoleum anders dan in de keuken, badkamer en toilet is, m.u.v. de eerste woonlaag, verboden.
(…)
2.5.
Op 28 januari 2019 is [gedaagden] eigenaar geworden van een appartementsrecht gelegen op de [x] verdieping van het gebouw Waalboulevard II met adres [adres] te [woonplaats]. [gedaagden] is als appartementseigenaar lid van VvE Waalboulevard II. In de notariële akte van levering staat dat [gedaagden] het HHR heeft ontvangen, met de inhoud daarvan bekend is en zich verplicht tot naleving van de bepalingen uit het HHR.
2.6.
[gedaagden] heeft een PVC vloerbedekking laten leggen in zijn appartement.
2.7.
Bij brief van 1 april 2019 heeft VvE Waalboulevard II [gedaagden] gesommeerd om de aanwezige PVC vloerbedekking te verwijderen en te vervangen door een zodanige
vloerbedekking dat daarmee wordt voldaan aan de voorschriften uit de akte van
ondersplitsing en het HHR.

3.Het geschil

3.1.
VvE Waalboulevard II vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagden] veroordeelt om:
I. de aanwezige harde PVC vloer in zijn appartement te verwijderen en verwijderd te houden conform de akte van ondersplitsing en het HHR, welke werkzaamheden moeten aanvangen binnen drie weken na betekening van dit vonnis en binnen een maand na aanvang afgerond moeten zijn, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag, of een gedeelte van een dag, met een maximum van € 20.000,00, dat [gedaagden] in gebreke blijven om aan dit vonnis te voldoen,
II. hoofdelijk te betalen de proces- en nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente over de proceskosten als [gedaagden] deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis heeft voldaan.
3.2.
VvE Waalboulevard II betoogt dat art. 6.08 HHR het leggen van een harde PVC vloerbedekking verbiedt. VvE Waalboulevard II vordert nakoming van deze bepaling (art. 3:296 BW). Deze bepaling is geldig, omdat art. 44 lid 2 sub b van de akte van ondersplitsing het mogelijk maakt om bij HHR nader te regelen hoe appartementseigenaren van privé gedeelten gebruik mogen maken. Uit art. 6.08 HHR blijkt welke vormen van vloerbedekking verboden zijn. Deze bepaling verbiedt harde vloerbedekkingen en geeft vervolgens een niet limitatieve opsomming van verboden vloerbedekkingen. Dit verbod is bepaald en absoluut voor de woonvertrekken en slaapkamers en geeft een regel van orde. [gedaagden] kende het verbod, nu hij in de akte van levering heeft verklaard het HHR te kennen en te zullen naleven, aldus VvE Waalboulevard II.
3.3.
[gedaagden] betoogt dat art. 6.08 HHR nietig is, omdat een algeheel verbod op harde vloerbedekking geen regel van orde is, maar een principiële beperking van de gebruiksmogelijkheid van het appartementsrecht. Een dergelijke beperking mag alleen in het splitsingsreglement worden opgenomen. [gedaagden] stelt vervolgens dat hij een flexibele PVC vloerbedekking heeft, waardoor art. 6.08 HHR deze vloer niet verbiedt. Dat heeft de notaris ook gezegd. Daarnaast is PVC niet opgenomen in de limitatieve opsomming van voorbeelden van verboden vloerbedekkingen die het artikel geeft. Als laatste stelt [gedaagden] dat de vordering om de vloer te verwijderen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat:
de PVC vloerbedekking een geluidsisolerende werking heeft, vergelijkbaar met, of zelfs beter dan, wel toegestane vloerbedekkingen zoals laagpolig tapijt. De PVC vloerbedekking voldoet daarmee aan daaraan te stellen objectieve geluidsnormen;
er geen klachten over geluidshinder zijn. Daarom is er geen onredelijke geluidshinder, zoals art. 16 lid 1 akte van ondersplitsing vereist;
VvE Waalboulevard II handelt in strijd met het verbod op willekeur. Daartoe heeft [gedaagden] aangevoerd dat er in een ander appartement, boven dat van mevrouw [naam], een harde vloerbedekking is aangebracht, dat er marmer in de hallen van een drietal appartementen ligt en dat er in zijn appartement een kurkvloer lag. Daartegen is nimmer opgetreden. Ook bevreemdt [gedaagden] de uitzondering voor harde vloerbedekking op de begane grond en heeft VvE Waalboulevard II toestemming gegeven voor het leggen van de PVC vloerbedekking zolang er geen klachten over geluidsoverlast zouden komen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal de door [gedaagden] gevoerde verweren afzonderlijk bespreken.
Artikel 6.08 HHR is nietig wegens strijd met de wet en het splitsingsreglement
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Uit arresten van de Hoge Raad van 10 maart 1995, NJ 1996/594 en NJ 1996/595 volgt dat, met het oog op de voor het rechtsverkeer met betrekking tot registergoederen vereiste publiciteit, een regeling omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gedeelten die bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, in beginsel uit de openbare registers kenbaar behoort te zijn en een zodanige regeling dus in het splitsingsreglement zelf moet worden opgenomen. Slechts met betrekking tot het gebruik, waaronder te verstaan de wijze van feitelijk gebruik door de appartementseigenaar of degene aan wie deze zijn privé-gedeelte in gebruik heeft gegeven, van de privé-gedeelten kunnen regels van orde ook in het huishoudelijk reglement worden gegeven, mits het splitsingsreglement daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid opent.
4.3.
Niet in geschil is dat art. 16 van het splitsingsreglement de mogelijkheid opent om regels te stellen over het gebruik van privé gedeelten. Vervolgens dient beoordeeld te worden of het verbod op harde vloerbedekking zoals opgenomen in art. 6.08 HHR een regel van orde ten aanzien van het feitelijk gebruik van privéruimte is.
4.4.
Dit is het geval. Een verbod op harde vloerbedekking doet niet af aan de mogelijkheid om het appartement te gebruiken. Er kan immers een zachte vloerbedekking worden gelegd. Ook heeft de regel betrekking op het beperken van geluidsoverlast voor de eigenaren van andere appartementen. Daarmee is sprake van een regel van orde met betrekking tot het gebruik.
4.5.
Een verbod op harde vloerbedekking is ook niet te vergelijken met de situaties waarop de genoemde arresten van de Hoge Raad van 10 maart 1995 betrekking hadden. Het betrof daar namelijk in het ene geval een regeling die inhield dat een huurovereenkomst met betrekking tot het privé-gedeelte niet door de appartementseigenaar zelf, maar slechts door een derde tot stand kon worden gebracht. In het andere geval betrof het het vereiste van toestemming van de administrateur van de Vereniging van Eigenaars om van een, zelfstandig appartementsrecht met betrekking tot een, berging gebruik te maken. Deze toestemming voor het gebruik van het appartementsrecht met betrekking tot een berging werd alleen verleend aan diegene die ook beschikte over een appartementsrecht met betrekking tot een etagewoning.
In deze beide gevallen is dus sprake van een regel die niet zozeer het gebruik van een privéruimte ordent, maar van een beperking van de mogelijkheid om over die ruimte te beschikken, of die te kunnen gebruiken. Daarvan is bij art. 6.08 HHR geen sprake.
4.6.
Nu art. 16 van het splitsingsreglement de mogelijkheid opent om regels te stellen over het gebruik van privé gedeelten en het verbod op harde vloerbedekking zoals opgenomen in art. 6.08 HHR een regel van orde ten aanzien van het feitelijk gebruik van privéruimte is, is geen sprake van strijd met de wet of het splitsingsreglement en dus is dit verbod geldig. Dit betekent dat dit eerste verweer van [gedaagden] faalt.
PVC valt niet onder het verbod van art. 6.08 HHR
4.7.
Partijen verschillen van mening over de strekking van art. 6.08 HHR. Volgens VvE Waalboulevard II betreft dit een verbod op harde vloerbedekking en is vervolgens een niet- limitatieve lijst van voorbeelden opgenomen. Volgens [gedaagden] is slechts sprake van een verbod op de in dat artikel limitatief opgesomde vormen van vloerbedekking, waartoe PVC niet behoort. Voor het beoordelen van deze stellingen dienen de splitsingstukken en het HHR te worden uitgelegd. Daarbij komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan, die naar objectieve maatstaven moet worden afgeleid uit de omschrijving in die akte.
4.8.
In art. 6.08 HHR is een verbod op harde vloerbedekking opgenomen. Daarbij zijn een aantal typen harde vloerbedekking genoemd. Weliswaar staat er niet dat dit slechts een niet-limitatieve opsomming is, maar er staat ook niet dat het verbod is beperkt tot de specifiek te noemen vormen van vaste vloerbedekking. Naar objectieve maatstaven moet worden geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de opsteller van de splitsingstukken beoogt heeft slechts de specifiek genoemde typen harde vloerbedekking te hebben verboden en andere typen wel te hebben toegestaan. Daarvoor is geen redelijk argument te vinden. Tekstueel is daartoe van belang dat art. 6.08 HHR bepaalt dat het leggen van harde vloerbedekking verboden is. De genoemde typen staan tussen haakjes, zodat zij moeten worden gelezen als slechts een toelichting bij het begrip ‘harde vloerbedekking’. Als daadwerkelijk bedoeld was niet alle vormen van harde vloerbedekking, maar slechts de specifiek genoemde typen te verbieden had een andere formulering meer voor de hand gelegen. Bijvoorbeeld:
“De volgende vloerbedekkingen zijn verboden: …”Daarbij is ook van belang dat algemeen bekend is dat voortdurend nieuwe soorten vloerbedekking worden ontwikkeld, zodat het niet in de rede ligt dat elke nieuw type zou zijn toegestaan, enkel en alleen omdat daarmee nog geen rekening is gehouden in het HHR. Onder deze omstandigheden duidt de tekst van art. 6.08 HHR erop dat is bedoeld om alle typen harde vloerbedekking te verbieden en dat daarbij slechts een aantal voorbeelden zijn genoemd ter verduidelijking. Daarom is niet relevant of PVC in de opsomming is genoemd, slechts of PVC als harde vloerbedekking moet worden aangemerkt. Dat de bij de aankoop van hun appartement betrokken notaris een andere lezing van deze bepaling zou hebben gehad, zoals [gedaagden] stelt, doet hier niet aan af.
PVC is geen harde vloerbedekking
4.9.
Niet in geschil is dat de PVC vloer bestaat uit losse gladde platen. Daarmee heeft het veel overeenkomsten met laminaat en parket en niet met tapijt. Naar normaal spraakgebruik moet de PVC vloer daarom worden aangemerkt als harde vloerbedekking.
De vorderingen zijn in strijd met de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8 BW
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de vloer onder het verbod van art. 6.08 HHR valt.
[gedaagden] stelt echter ook dat handhaving van dat verbod in dit geval in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Daartoe betoogt hij ten eerste dat de vloer een goede geluidsisolerende werking heeft en er geen geluidsoverlast wordt veroorzaakt.
4.11.
Er is door VvE Waalboulevard II voor gekozen om in het HHR een bepaling op te nemen die het leggen van harde vloerbedekking in de appartementen verbiedt. Zij heeft dus niet gekozen voor het opleggen van een bepaalde decibelnorm. Ter zitting heeft VvE Waalboulevard II toegelicht dat voor een absoluut verbod is gekozen, omdat het gebouw gehorig is en omdat zij discussies wil voorkomen over de vraag of een vloer wel of niet voldoende geluidsisolerend is. Dit is een valide reden om een dergelijk absoluut en ongenuanceerd verbod te prefereren boven een genuanceerde regeling met decibelnormen. Nu voor een dergelijk absoluut verbod op harde vloerbedekking is gekozen, is irrelevant of de geluidsisolerende werking van deze PVC vloerbedekking in vergelijking met zachte vloerbedekkingen gelijkwaardig of zelfs beter is en dat er door buren geen geluidsoverlast wordt ervaren. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat [gedaagden] art. 6.08 HHR, in haar huidige formulering, heeft aanvaard en zich ertoe heeft verplicht deze na te leven. Om deze redenen zijn de vorderingen niet op deze gronden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.12.
[gedaagden] stelt ten tweede dat VvE Waalboulevard II in strijd handelt met het verbod op willekeur. Nu hij zich hierop beroept is het aan hem om te stellen en onderbouwen dat VvE Waalboulevard II in andere, rechtens gelijke, gevallen niet tot handhaving is overgegaan.
4.13.
Met betrekking tot het appartement boven dat van mevrouw [naam] heeft VvE Waalboulevard II ter zitting uitgelegd dat dit appartement een grote keuken bevat die deels boven het woongedeelte van het appartement van mevrouw [naam] ligt. Deze keuken is zo groot, omdat dit appartement in het verleden met het daarnaast gelegen appartement is samengevoegd. In die keuken ligt een linoleum vloer. Omdat het hebben van een harde vloer in de keuken niet in strijd is met art. 6.08 HHR kan zij daartegen niet optreden, aldus VvE Waalboulevard II. Dit heeft [gedaagden] niet weersproken. Hij stelt alleen dat VvE Waalboulevard II aan de samenvoeging voorwaarden had moeten verbinden om geluidsoverlast te voorkomen. Hij onderbouwt echter niet op welke grond of gronden VvE Waalboulevard II dit had mogen doen, noch waarom dit nu relevant is voor de vraag of art. 6.08 HRR kan worden gehandhaafd.
4.14.
Met betrekking tot de marmeren vloeren in de hallen van drie appartementen, heeft VvE Waalboulevard II ter zitting verklaard dat deze er al vanaf de bouw liggen. Daar is destijds geen actie op ondernomen. Tegen nadien aangebrachte harde vloeren is door VvE Waalboulevard II wel opgetreden, maar VvE Waalboulevard II heeft geen aanleiding gezien alsnog ook op te treden tegen de eigenaren van de appartementen waar deze vloeren liggen. In aanmerking genomen dat deze situatie al sinds 1988 bestaat en dat het slechts de hal betreft, heeft [gedaagden] onvoldoende concreet gemaakt waarom het feit dat er niet in deze situaties is opgetreden, maakt dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om tegen hem op te treden. Hij heeft immers zeer recent zijn harde vloer gelegd. Daarom slaagt het beroep op de redelijkheid en billijkheid niet voor zover het is gebaseerd op deze grond.
4.15.
[gedaagden] wijst er verder op dat, toen hij het appartement kocht, daar een kurkvloer in lag. Volgens VvE Waalboulevard II heeft zij de vorige eigenaar van het appartement van [gedaagden] niet kunnen aanspreken op het hebben van een harde kurkvloer, omdat zij niet wist dat deze er lag. [gedaagden] heeft niet gesteld dat VvE Waalboulevard II dat wel wist en dat er toch niet is opgetreden. Daarom kan het beroep op redelijkheid en billijkheid ook niet slagen voor zover het is gebaseerd op deze grond.
4.16.
[gedaagden] stelt ook nog dat sprake is van willekeur, omdat de begane grond ten onrechte van het verbod is uitgezonderd. Hij betoogt dat contactgeluid van de begane grond via de constructie ook naar opzij en naar boven wordt weg geleid. Dit laat echter onverlet dat [gedaagden] onvoldoende heeft betwist dat geluidsoverlast van een vloer met name naar onderen toe wordt geleid. Ook heeft hij niet weersproken dat tussen de begane grond en de eerste verdieping een dikke isolatielaag aanwezig is en dat er op de begane grond horeca is gevestigd waardoor niet gevergd kan worden dat daar zachte vloerbedekking wordt gelegd. Daarom faalt het beroep op de redelijkheid en billijkheid ook voor zover het op deze grond is gebaseerd.
4.17.
Ten slotte de stelling van [gedaagden] dat hij toestemming van VvE Waalboulevard II heeft gehad om de vloer te leggen zolang er geen klachten over geluidsoverlast zouden komen. Dit wordt echter betwist door VvE Waalboulevard II en [gedaagden] heeft ook niet concreet gemaakt wanneer en op welke wijze hij deze toestemming heeft gekregen. Ter zitting heeft hij namelijk verklaard dat hij tegen VvE Waalboulevard II heeft gezegd dat hij de vloer zou verwijderen als er klachten over geluidshinder zouden komen. Hij heeft echter niet gesteld dat VvE Waalboulevard II hiermee ook daadwerkelijk akkoord is gegaan. Vervolgens heeft hij een brief van 1 april 2019 gehad van VvE Waalboulevard II waarin hij is gesommeerd om de vloer te verwijderen. Daaruit volgt dat [gedaagden] geen toestemming heeft gehad van VvE Waalboulevard II om de vloer te leggen.
4.18.
Nu alle stellingen van [gedaagden] besproken zijn, leidt dit tot de slotsom dat ook het derde verweer faalt. Nu alle verweren zijn behandeld en ongegrond verklaard, zal de vordering worden toegewezen.
4.19.
VvE Waalboulevard II vordert dat er aan de hoofdveroordeling een dwangsom wordt verbonden. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen en als volgt worden beperkt. [gedaagden] zal worden veroordeeld om € 200,00 per dag of gedeelte daarvan te betalen met een maximum van € 20.000,00.
4.20.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten. De proceskosten aan de zijde van VvE Waalboulevard II worden begroot op:
- procesinleiding € 101,06
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2,0 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 1.826,06.
4.21.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard als gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om de harde PVC vloerbedekking uit zijn appartement te verwijderen en verwijderd te houden, welke werkzaamheden moeten aanvangen binnen drie weken na betekening van dit vonnis en binnen een maand na aanvang afgerond moeten zijn,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan VvE Waalboulevard II een dwangsom te betalen van € 200,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in rechtsoverweging 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat als de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van VvE Waalboulevard II tot op heden begroot op € 1.826,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat als de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. van der Straaten en in het openbaar uitgesproken door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen, rolrechter, op 15 april 2020.