ECLI:NL:RBGEL:2020:2523

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
8055912
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor fouten bij de aanleg van een fundering voor een kantoorgebouw en de vordering van gevolgschade

In deze zaak heeft eiser, een vervoersbedrijf, [gedaagde] opdracht gegeven voor de aanleg van een betonnen fundering voor een nieuw kantoorgebouw. Na de oplevering van de werkzaamheden constateert eiser dat de fundering niet conform de afspraken is uitgevoerd, wat leidt tot extra kosten voor aanpassingen aan de terreinverharding en de afwateringsgoot. Eiser vordert schadevergoeding van [gedaagde] voor de gevolgschade die is ontstaan door de foutieve aanleg van de fundering. De procedure omvat een tussenvonnis en een beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst en dat eiser recht heeft op vergoeding van de gevolgschade. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een nadere conclusie over de afzonderlijke schadeposten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8055912 \ CV EXPL 19-11512 \ 398
uitspraak van
Vonnis
in de zaak van
[naam]
h.o.d.n.
[bedrijfsnaam eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
gemachtigde: mr. J.C. Hennipman
tegen
[naam]
h.o.d.n.
[bedrijfsnaam gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
gemachtigde: mr. M.J.W. van Osch
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 oktober 2019;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering van eis met producties
- de op 4 maart 2020 gehouden comparitie van partijen;
- de akte ter zake vermeerdering van eis van [gedaagde] .
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] heeft een vervoersbedrijf te [plaats] . Ten behoeve van een nieuw kantoorgebouw met parkeerterrein voor vrachtauto’s op [adres] heeft [eiser] [gedaagde] opdracht gegeven tot het maken van een betonnen fundering voor het kantoorgebouw. Tevens zou [gedaagde] in verband daarmee enig grondwerk verrichten. Voor het maken van de fundering is een aanneemsom van € 14.000,- exclusief btw overeengekomen, waarvan de helft door [eiser] is voldaan.
2.2.1
De werkzaamheden zijn door [gedaagde] omstreeks eind september 2018 afgerond. Op 28 september 2018 heeft [gedaagde] aan [eiser] de factuur voor de tweede termijn gestuurd, ter hoogte van € 8.470,- inclusief btw. Op 9 oktober 2018 is een factuur gevolgd ter hoogte van € 2.067,16 inclusief btw voor grondwerk. Over deze laatste factuur heeft [eiser] op 14 oktober 2018 aan [gedaagde] het volgende geschreven:
Goedemorgen, nadat ik je factuur van het grondwerk heb bekeken heb ik toch enkele opmerkingen. Ten eerste ben ik van mening dat wij hadden afgesproken dat alleen het grondwerk, de inzet van een kraan, bij de afgesproken prijs erbij kwam. Nu staat er in de bijlage van [naam] ook de gehele hoeveelheid ophoogzand berekent, ik neem toch aan dat dit bij de fundering hoort? Daarnaast bereken je 8 arbeidsuren op je eigen factuur, waarvan is dat? Naar mijn mening hoef ik alleen de extra kosten van de kraan te betalen (..)
2.2.2
Daarop heeft [gedaagde] op 14 oktober 2018 geantwoord:
Misschien is het goed om even aan te geven wat afgesproken is.
Wij hebben € 14.000,-- excl. B.t.w. afgesproken voor het complete betonwerk.
Op dat moment zou [naam grondwerker] het grondwerk verzorgen.
Grondwerk houdt in: ontgraven, het aanvullen van de binnen kist onder de monolietvloer. Dit kan alleen met ophoogzand.
Omdat [naam grondwerker] de bouwput al te diep had uitgegraven +/- 30 cm is er extra veel ophoogzand ingegaan.
Het ophoogzand wat er nog lag om de fundering aan te vullen heeft [naam grondwerker] gebruikt om kabels en leidingen aan te vullen.
Ik ben +/- 16 uur bezig geweest met ontgraven, aantrillen, riolering leggen en het aanbrengen van de mantelpijpen t.b.v. de meterkast. Hiervoor heb ik 8 uur in rekening gebracht.
De riolering en mantelpijpen heb ik er zo bijgedaan. Deze zijn niet in rekening gebracht.
2.3.1
Op 21 oktober 2018 heeft [eiser] [gedaagde] het volgende bericht:
Helaas hebben wij vrijdag 19 Oktober 2018 moeten constateren dat de door u geplaatste onderbouw op [adres] niet conform onze afspraken en de door ons ter beschikking gestelde tekeningen is gebouwd.
Zoals u op de tekening kan zien moet het gebouw in 1 lijn met het hekwerk van [naam] staan zodat de betonplaten op het gebouw aan kunnen sluiten, wat nu niet meer mogelijk is. Omdat u zowel het uitgraven, uitzetten en realiseren van deze onderbouw heeft uitgevoerd stel ik u aansprakelijk voor deze fout.
Ik stel u dan ook aansprakelijk voor het volgende,
-De extra kosten voor het aanpassen van de terreinverharding en het aanpassen van de afwateringsgoot.
-Het mogelijke probleem dat in de toekomst kan ontstaan met de Gemeente [naam gemeente] , omdat er binnen de grens van 3 meter is gebouwd. Hierover ga ik nog informeren bij mijn architect.
Daarnaast is het aanzicht vanaf de voorzijde verstoord, ik wil u dan ook middels dit schrijven in de gelegenheid stellen om tot een gesprek te komen en zo tot een oplossing te komen. Tot die tijd zal de betaling van de laatste termijn aan u niet worden voldaan.
2.3.2
Daarop heeft [gedaagde] op 28 oktober 2018 geantwoord:
[gedaagde] aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor het naar uw mening verkeerd plaatsen van de onderbouw.
Omdat er geen duidelijke tekening was zijn wij tot twee keer toe op de bouwplaats geweest om de juiste plaats van het gebouwtje te bepalen.
Het uitgangspunt was de al gegraven put en het gegeven dat er zoveel mogelijk ruimte over moest blijven om met vrachtauto’s achterom te rijden.
De locatie is samen met u bepaald.
2.3.3
Diezelfde dag heeft [eiser] daarover het volgende aan [gedaagde] teruggeschreven, voor zoveel van belang:
Ik vindt t onbegrijpelijk dat u deze reactie geeft, wij zijn op de bouwplaats bij elkaar gekomen om de hoogte van het gebouw te bepalen welke dan ook klopt, maar niet om de plaats te bepalen want er was een duidelijke tekening aanwezig met de afmetingen van de fundering en de locatie, maar als dat naar uw idee niet zo was had u daar melding van moeten maken. U gaat ons toch niet proberen te vertellen dat u gaat bouwen als de exacte plaats u niet duidelijk is? De hoogte was het enige vraagteken, ivm de nog te bepalen hoogte van de weg en het terrein. De uitgegraven kavel was een indicatie van een gebouw wat wij later aangepast hebben, dat was ook de reden dat u de kavel opnieuw uit moest graven op de juiste manier. Dit heeft u gedaan zonder overleg met ons en naar ons idee volgens de tekening, daar mogen wij toch van uitgaan als u al 30 jaar funderingen bouwt? Daarnaast is er vanaf het eerste moment aangegeven dat de fundering de basis was voor het aanleggen van de betonplaten zodat het terrein optimaal benut kan worden. (..)
2.3.4
Bij brief van 18 december 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] daar nog aan toegevoegd, voor zoveel van belang:
Cliënt hoopt nog altijd dat de gemeente akkoord zal willen gaan met de gewijzigde situatie. Cliente zal aan de gemeente een verzoek doen om de gewijzigde situatie te accorderen. Als de gemeente alsnog haar akkoord geeft dan hoeft de fundering niet verwijderd te worden en vervolgens opnieuw te worden aangebracht. Dit zou onwenselijk zijn vanwege zowel het tijdsverlies als de hoge kosten die hiermee gepaard gaan.
Indien de gemeente akkoord gaat met de wijziging dan zullen alleen de kosten voor het aanpassen van de erfverharding (en het noodgedwongen verplaatsen van een reeds aangelegde afwateringsgoot) door u vergoed dienen te worden. Dit is dan immers de gevolgschade die cliënt heeft geleden als gevolg van de door u gemaakte fout. Verder dienen de kosten vergoed te worden die cliënte heeft gemaakt voor het opnieuw aanvragen van toestemming bij de gemeente.
Indien de gemeente niet akkoord gaat met de gewijzigde situatie dan zal cliënt u in de gelegenheid stellen om de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst te herstellen. Dit zal gebeuren in de vorm van een ingebrekestelling. Mocht u binnen de termijn die in de ingebrekestelling zal worden opgenomen niet tot herstel overgaan dan zal cliënt een derde partij inschakelen om tot een herstel over te gaan. De kosten van het herstel door de derde partij zullen dan op u verhaald worden. (..)
2.4
Op 8 april 2019 heeft de gemeente [naam gemeente] (waarin de gemeente [naam gemeente] is opgegaan) een nieuwe vergunning aan [eiser] verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo in verbinding met artikel 4 van bijlage II BOR (buitenplanse afwijking; kruimelbeleid), met als motivering dat:
a. Er ter plaatse in het werk de fundering verkeerd is gestort;
b. Het pand 50 cm is opgeschoven, waardoor de [binnenplans kleinst mogelijke,
kantonrechter] afstand tot de erfgrens minder is dan 3 meter;
c. Er geen sprake is van opzet;
d. Dit een nieuw bedrijventerrein is waarbij exacte verkaveling (zowel in aantal als in oppervlakte) nog lastig was vast te stellen en er voor de verdere invulling van het bedrijventerrein voldoende flexibiliteit aanwezig is om tot een goede invulling van dit bedrijventerrein te komen;
e. De brandweer akkoord is met deze afstand van 2,5 meter tot de erfgrens;
f. Het verplaatsen van het pand, vanwege de geringe overschrijding niet in verhouding staat;
g. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het bouwplan op 5 maart 2019 positief heeft beoordeeld
2.5
Bij brief van 19 juni 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] onder meer geschreven:
Inmiddels heeft de gemeente een besluit genomen. De gewijzigde situatie wordt alsnog geaccordeerd door de gemeente. Wel zijn er kosten verbonden geweest aan de wijziging van de bouwvergunning. Deze kosten bedragen € 697,-.
Zoals ik u al heb aangegeven zijn er daarnaast kosten gemaakt om de erfverharding rondom de fundering aan te passen. Zo moest de afwateringsgoot hersteld worden, moesten betonplaten worden aangepast en ingezaagd en heeft cliënt (voor het plaatsen en aanpassen van de betonplaten) kraanwerk moeten laten verrichten. In totaal hebben deze kosten nog eens € 8.600,10 aan kosten moeten maken (nog zonder de vergoedingskosten bij de gemeente). Een overzicht van de kosten voeg ik als bijlage toe.
Cliënt zou voor uw werkzaamheden nog een bedrag ter hoogte van € 7.000,- moeten voldoen. Als de schadebedragen op de aanneemsom in mindering worden gebracht dan is er een verschil ter hoogte van € 2.297,10 (= € 2.779,49 inclusief btw).
Middels deze brief wil cliënte u verzoeken om een bedrag ter hoogte van € 2.779,49 (inclusief btw) aan cliënte te voldoen.

3.Het geschil en de vorderingen, in conventie en in reconventie

3.1
Bij dagvaarding heeft [eiser] de veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling van € 2.779,49, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, op de gronden als onder 2.3.1, 2.3.4 en 2.5 weergegeven. Door de fundering niet evenwijdig te laten lopen met de zijkant van het perceel is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis tot realisatie van de fundering. [gedaagde] had moeten weten waar hij de fundering had moeten plaatsen, nu hem meerdere keren tekeningen zijn gestuurd waaruit dat blijkt. Van [eiser] kon niet worden gevergd dat hij [gedaagde] in de gelegenheid stelde de gebrekkige fundering te herstellen. Te meer nu de gemeente de gewijzigde ligging van het kantoorgebouw heeft vergund, heeft [eiser] volstaan met het vorderen van vergoeding van de gevolgschade, te weten de extra kosten die nodig waren om de fundering en het gebouw te laten aansluiten bij de geplande inrichting van de rest van het perceel. Bij akte vermeerdering van eis heeft [eiser] zijn vordering verhoogd naar € 6.255,69, hoofdzakelijk vanwege de aanleg van een grotere poort dan aanvankelijk voorzien.
3.2
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist toerekenbaar tekort te zijn geschoten. Hij beroept zich op een gezamenlijke bepaling van de locatie als onder 2.3.2 weergegeven. Verder stelt hij alleen een tekening te hebben ontvangen waaruit juist bleek dat de zijkant(en) van het gebouw iets schuin liepen. Die tekening heeft hij uitgevoerd. Daarnaast stelt hij niet in verzuim te zijn gekomen, nu hij nooit in gebreke is gesteld. Ten slotte betwist hij de door [eiser] gevorderde schadevergoeding per post. Een en ander kan er dus, aldus [gedaagde] , om verschillende redenen niet toe leiden dat [eiser] enig bedrag in verrekening kan brengen met de facturen van [gedaagde] . De kantonrechter gaat ervan uit dat, als [eiser] die bevoegdheid tot verrekening heeft, hij dat wil doen voor zover [gedaagde] iets van hem te vorderen zou hebben. Dat kan dus eventueel ook de factuur betreffende het grondwerk betreffen, ook al wordt deze factuur in de brief van 19 juni 2019 van de gemachtigde van [eiser] niet genoemd.
3.3
In reconventie vordert [gedaagde] de veroordeling van [eiser] tot betaling van de genoemde twee facturen – de kantonrechter neemt aan: indien en voor zover deze in conventie niet voor verrekening in aanmerking komen – te vermeerderen met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.4
[eiser] voert verweer, in essentie overeenkomend met hetgeen onder 2.2.1 is weergegeven.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
Voordat vast zal staan tot welk bedrag [eiser] bevoegd is zijn vordering met zijn schuld aan [gedaagde] in verrekening te brengen (waarbij de grootte van zowel die vordering als die schuld nog onzeker is totdat daarover zal zijn beslist) komt de kantonrechter aan een beoordeling van de reconventie niet toe. Om die reden worden de conventie en de reconventie, gelet ook op hetgeen hierna nog zal worden overwogen, onder dit nummer vooralsnog tezamen genomen.
4.2.1
Volgens [eiser] heeft hij op 4 april 2018 en op 4 juni 2018 onder meer een tekening met een plattegrond (1a), alsmede op 18 juli 2018 een latere versie (1b) daarvan naar [gedaagde] per e-mail doorgestuurd:
1a
1b
4.2.2
[gedaagde] betwist dat; hij zegt alleen de volgende tekening (2) te hebben gehad (deze bevond zich blijkens de door [eiser] overgelegde producties ook in de verschillende sets van tekeningen die volgens [eiser] aan [gedaagde] zijn doorgestuurd):
2
4.2.3
Volgens [gedaagde] is op tekening 2 te zien dat de fundering niet exact evenwijdig loopt met de zijkant van het perceel. De buitenste zwarte lijnen vormen echter niet de perceelsgrenzen. Die zijn overigens verder in dit geding niet aan de orde gesteld maar de kantonrechter gaat ervan uit dat de omvang van het bouwplan (zoals weergegeven op tekening 1a/b) éérder een indicatie vormt voor de perceelsgrenzen dan de buitenste zwarte lijnen op tekening 2. Deze zwarte lijnen lijken gezien het schetsmatige karakter van tekening 2 niet meer dan een tekenkader te vormen. Overigens heeft [gedaagde] wel overeenkomstig zijn stelling gehandeld. Dat blijkt uit de volgende door [eiser] overgelegde tekening (3), die een weergave vormt van hetgeen door [gedaagde] is uitgevoerd ( [gedaagde] heeft dat niet betwist). Aldus moet worden vastgesteld dat [gedaagde] een soort parallellogram heeft gerealiseerd:
3
Juist bij de rechterzijde van de fundering deden zich later ook de door [eiser] genoemde problemen met de aansluiting van het parkeerdek en de waterafvoer (de laatste mogelijk zoals te zien op tekening 1b) voor.
4.3.1
[gedaagde] heeft niet gezegd bij welke gelegenheid of e-mail hij tekening 2 heeft ontvangen. [eiser] heeft daarentegen met zijn producties 14 en 15 laten zien dat er per e-mail verschillende keren (sets van) tekeningen naar [gedaagde] zijn doorgestuurd. Beter gezegd: [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij deze e-mails en sets van tekeningen heeft ontvangen. Ter zitting kon de kantonrechter ondanks meerdere pogingen daartoe de stellingen van [gedaagde] op dit punt niet scherp krijgen.
4.3.2
[gedaagde] stelt dat de hem verstrekte tekening 2 onduidelijk was en dat tot twee keer toe op de bouwplaats is bepaald waar de fundering moest komen. [gedaagde] heeft echter niet gezegd hoe die bepaling heeft plaatsgevonden en waar volgens hem [eiser] wilde dat de hoeken van de fundering moesten komen. Het meest concreet in dit opzicht was [gedaagde] ter comparitie. Uit de aantekeningen van de griffier put de kantonrechter het volgende betreffende hetgeen hij toen daarover heeft gezegd:
(..) Tekening is op bouwplaats niet gebruikt. Eerste dag bij [eiser] thuis, gesteggel over juiste plaats gebouwtje, wilden het zoveel mogelijk naar buurman toe. Gesprekken met de gemeente, uiteindelijk tot deze oplossing gekomen, uitgezet op terrein aan de hand van aanwijzingen [eiser] . Buurman zit aan rechterkant. Was ook niet duidelijk, rand stak uit en er stond een hek, erfscheiding was niet geheel duidelijk.
Waarom de erfscheiding – die overigens volgens tekening 1a/b vanaf de openbare weg links van de fundering lijkt te liggen – niet geheel duidelijk was zegt [gedaagde] niet echt. Uit tekening 1a/b volgt dat sprake was van een “bestaand hekwerk gaas 2 m hoog”. Dit hekwerk is ook op de eerste foto van productie 2 bij dagvaarding te zien. De kantonrechter gaat ervan uit, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, dat in dit hekwerk geen knik zit en dat parallel daaraan de fundering moest worden gelegd, volgens tekening 1a/b op een afstand van 3 meter. De breedte van de fundering is 8,5 meter. Uit de tekeningen 1a/b en 3 volgt dat [gedaagde] over die 8,5 meter een evenwijdigheidsafwijking van 0,5 meter ten opzichte van het hekwerk heeft gerealiseerd. Die afwijking heeft zich kennelijk doorgezet naar de andere zijde, doordat de voor- en achterzijde – en dat moest ook – even lang zijn uitgevoerd.
4.4
De kantonrechter concludeert dat, gegeven
a. a) de twijfelachtige uitleg die door [gedaagde] wordt gegeven aan tekening 2,
b) de waarschijnlijkheid van het ontvangen hebben van de tekeningen 1a/b,
c) de niet uitgewerkte stellingen betreffende de nadere bepaling ter plaatse,
d) de sterke afwijking van de voorziene en volgens de vergunning vereiste evenwijdigheid met het hekwerk, en
e) het aldus ontstane parallellogram, dat sowieso niet aansluit op enige tekening,
het ervoor moet worden gehouden dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de uitvoering van het aangenomen funderingswerk. Hij heeft immers de zijkanten van de fundering niet uitgevoerd zoals de overeenkomst eiste. Waarom dit tekortschieten [gedaagde] niet toerekenbaar zou zijn is niet gebleken. Het in dit verband door [gedaagde] over artikel 7:751 BW betoogde is niet begrijpelijk, nog daargelaten dat nergens uit blijkt dat [eiser] hoofdaannemer zou zijn.
4.5.1
Op grond van de in de vorige overweging vastgestelde tekortkoming had [eiser] herstel van het niet goed uitgevoerde werk kunnen verlangen, maar hij heeft daarvan afgezien. Het gaat er hier niet om of het verlangen van herstel van hem kon worden gevergd, als de vraag wordt gesteld of een ingebrekestelling nodig was om [gedaagde] in verzuim te doen treden. [eiser] vordert immers niet de vergoeding van die herstelkosten. Indien artikel 7:759 BW daarnaast nog een zelfstandige verplichting op de opdrachtgever zou leggen, kan eveneens worden gezegd dat het in de gelegenheid stellen van [gedaagde] om de vorm van de fundering te herstellen niet van [eiser] kon worden gevergd. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dat met veel meer kosten (dan hetgeen thans gevorderd wordt) en een aanzienlijke vertraging van de exploitatie van zijn onderneming gepaard zou zijn gegaan. De tegenwerping van [gedaagde] dat herstel ook veel eenvoudiger dan door het afbreken en weer opnieuw op de juiste locatie opbouwen van de fundering had kunnen plaatsvinden heeft [gedaagde] niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
4.5.2
De kosten waarvan [eiser] in dit geding de vergoeding vordert betreffen schade die [eiser] als gevolg van de tekortkoming heeft geleden, los van de mogelijkheid om herstel van de fundering te verlangen. In die zin is er nog wel een relatie dat die kosten, om voor vergoeding in aanmerking te mogen komen, de herstelkosten c.a. niet mogen overschrijden. [eiser] heeft die herstelkosten gemotiveerd en onderbouwd begroot op € 28.665,12. Als gezegd heeft [gedaagde] dat onvoldoende weersproken.
Van een overschrijding van de herstelkosten is met de onderhavige schadevergoedingsvordering dus geen sprake. Om voor vergoeding van de gevorderde schade in aanmerking te komen is geen verzuim en dus geen ingebrekestelling vereist. De schade ís door de tekortkoming immers al geleden. Een ingebrekestelling zou daar niets aan hebben kunnen verhelpen.
4.6.1
De gevolgschade die [eiser] vergoed wenst te zien betreft de kosten, zo begrijpt de kantonrechter, die nodig waren om de fundering en het gebouw te laten aansluiten bij de geplande inrichting van de rest van het perceel. Het gaat om de kosten van het verleggen van de scheef aangelegde afwateringsgoot (€ 4.566,78 incl. btw), van de aanpassing van de betonplaten van het parkeerdek (€ 3.693,16 incl. btw), van ongeveer 10 m2 klinkers aan de (andere?) zijde van de fundering (€ 178,55 incl. btw), van de aanpassing van de toegangspoort (€ 3.170,20) en van 40 uur eigen arbeid (€ 2.420,- incl. btw) en legeskosten (€ 697,-).
4.6.2
[gedaagde] betwist alle gevorderde kostenposten gedetailleerd. Alvorens verder te beslissen dient [eiser] daarop bij nadere conclusie nog te kunnen reageren, waarna [gedaagde] nog een afsluitende antwoordconclusie mag nemen. [eiser] zal in zijn reactie bovendien over de volgende punten duidelijkheid moeten verschaffen.
4.6.3
[eiser] heeft de rechterzijkant van de fundering (zoals te zien op tekening 3) in stand gehouden. Op tekening 1b is te zien dat van daaruit een afwateringsgoot naar de achterzijde van het terrein loopt. De eerste foto van productie 19 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering van eis laat die goot in het veld zien (waarbij het diepste gedeelte daarvan kennelijk de aangepaste goot is). De afstand tot het gebouw is er echter veel groter dan op tekening 1b. Daar begint de goot op de hoek van het gebouw. Betreft dit dezelfde goot als op tekening 1b? Of is het gebouw op de foto niet het gebouw waar het in dit geding over gaat?
4.6.4
Ook wordt twijfel gezaaid door de foto die [gedaagde] op pagina 5 van zijn laatste akte toont. Klopt het dat de poort op die foto staat op de plaats waar volgens tekening 1b sprake is van een uitrit? Zo ja, dan is het voorste van de drie gebouwen op die foto kennelijk het gebouw waar het hier om gaat. Dan wordt dus gekeken op de korte rechterzijkant van dat gebouw. De vraag is echter of dit een juiste aanname is.
4.6.5
Wat is bedoeld met de zijkant van de fundering onder 37 van de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering van eis? Is dat, zoals de kantonrechter onder 4.6.1 al vroeg, de zijde aan de kant van het hekwerk dat de grens met het buurperceel vormt (zie onder 4.3)?
4.6.6
Het zou de beoordeling van de zaak ten goede komen als [eiser] zijn stellingen nader verduidelijkt met foto’s van de aangepaste goot, de gelegde op maat gezaagde betonplaten en de bovenbedoelde klinkers aan de zijkant. Tevens zou meer inzicht moeten worden verschaft in de verhouding tussen de situatie op tekening 1b en de thans bestaande situatie, bijvoorbeeld door middel van een tekening in meerdere kleuren.
4.7
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] van de aanneemsom betreffende het maken van de fundering nog € 8.470,- inclusief btw verschuldigd is aan [gedaagde] . Over de factuur inzake het grondwerk hebben zij echter een meningsverschil. Volgens [eiser] omvat het grondwerk volgens afspraak alleen het extra graafwerk dat [gedaagde] nog zou verrichten om de reeds bestaande afgraving geschikt te maken voor de onderhavige fundering. In de e-mail van 14 oktober 2018 gaat het volgens [eiser] alleen om “de inzet van een kraan”. De kantonrechter is van oordeel dat onder “inzet” naar algemeen spraakgebruik niet alleen de kosten van het ter beschikking stellen van de kraan (de in rekening gebrachte kraanhuur) kunnen worden gerekend, maar dat er ook een stuk arbeid in begrepen is. Volgens [gedaagde] , in zijn e-mail van 9 oktober 2018, hoorde bij dat graafwerk ook nog het aantrillen van de bodem en het toevoegen van opvulzand onder de betonfundering.
Zonder nadere toelichting, die in de conclusie van eis in reconventie ontbreekt, is dit laatste echter niet vanzelfsprekend. [gedaagde] stelt ook niet dat dit precies zo overeengekomen is. De kantonrechter zal daarom alleen de kosten van de kraanhuur en de gevorderde arbeidsuren, die daarmee volgens [gedaagde] minimaal waren gemoeid (hetgeen op zichzelf ook niet bestreden is), toewijzen. Van de ‘meerwerk-factuur’ is daarmee (€ 129,- + € 161,25 + € 384,- =) € 674,25 excl. btw (€ 815,84 incl. btw) toewijsbaar.
4.8
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor het nemen van een nadere conclusie door [eiser] over de afzonderlijke schadeposten, zulks met inachtneming van wat daarover onder 4.6 is overwogen, waarna [gedaagde] daarop bij antwoordconclusie kan reageren.
4.9
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie:
5.1
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 10 juni 2020 voor het nemen van een nadere conclusie door [eiser] over de afzonderlijke schadeposten, zulks met inachtneming van wat daarover onder 4.6 is overwogen, waarna [gedaagde] daarop bij antwoordconclusie kan reageren;
in conventie en in reconventie voorts:
5.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en uitgesproken in het openbaar op