ECLI:NL:RBGEL:2020:2489

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
8419215
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een relatiebeding na vaststellingsovereenkomst in kort geding met betrekking tot onvoorziene omstandigheden en artikel 7:653 lid 3 sub b BW

In deze zaak heeft [eiser], werkzaam bij DP&S, DP&S gedagvaard in kort geding om schorsing van een relatiebeding te verzoeken. De mondelinge behandeling vond plaats via beeldbellen op 22 april 2020, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De zaak draait om de vraag of het relatiebeding, dat [eiser] verbiedt om relaties van DP&S te benaderen, kan worden geschorst op basis van onvoorziene omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst, waarin het relatiebeding is opgenomen, niet onduidelijk of onwerkbaar is. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] zich bij het aangaan van de overeenkomst bewust was van de gevolgen en dat de omstandigheden die zich hebben voorgedaan, zoals de liquidatie van NDH Foods, niet onvoorzien waren. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen, evenals de vordering in reconventie van DP&S, die stelt dat [eiser] het relatiebeding heeft geschonden. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8419215 \ VV EXPL 20-36 \ 42693 \ 28195
uitspraak van 6 mei 2020
vonnis in kort geding
in de zaak van

1.[eiser]

wonende te [woonplaats eiser]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NDH Foods B.V.
gevestigd te Maastricht
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FI&S B.V.
gevestigd te Maastricht
eisende partijen in conventie
verwerende partijen in reconventie
gemachtigde mr. M.A.F. Overdijk
(partijen worden hierna ook gezamenlijk [eiser] (mannelijk enkelvoud) genoemd)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dutch Protein & Services B.V.
gevestigd te Tiel
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde mr. K.F. Leenhouts
(partij wordt hierna DP&S genoemd)

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft DP&S bij dagvaarding van 8 april 2020 (met producties 1 t/m 17) in kort geding gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft vanwege de Coronacrisis middels beeldbellen (Skype for Business) op 22 april 2020 plaatsgevonden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van DP&S bij e-mail van 16 april 2020 zijn pleitnota tevens houdende conclusie van eis in reconventie (met producties 1 t/m 24) ingediend. De gemachtigde van [eiser] heeft bij e-mail van 20 april 2020 de akte overlegging producties, tevens wijziging van eis (met producties 18 t/m 20) ingediend en bij e-mail van 22 april 2020 haar pleitnota. Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op 29 juni 1962, treedt op 1 mei 2007 als accountmanager in dienst bij DP&S. DP&S is gespecialiseerd in ‘Innovative food ingredients and ingredient processing’. Bij aanvang van het dienstverband is een concurrentie- en relatiebeding overeengekomen.
2.2.
De voormalig gemachtigde van [eiser] bericht DP&S bij brief van 19 januari 2018 dat [eiser] de arbeidsrelatie met de heer [directeur 1 DP&S] , één van de directeuren van DP&S, als onherstelbaar verstoord ervaart. [eiser] verzoekt DP&S daarom om hem schriftelijke toestemming te geven om in de functie van technical consultant bij NDH, een concurrent van DP&S, in dienst te treden en te bevestigen dat hij daarmee niet in strijd handelt met het concurrentiebeding opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst.
2.3.
Partijen sluiten in februari 2018 een vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover relevant voor de beoordeling, als volgt:
(…)

Tussen DP&S en [eiser] is in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding overeengekomen dat luidt als volgt:
“het is de werknemer, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever, verboden om zowel tijdens als binnen een jaar na de beëindiging van zijn dienstbetrekking in Nederland, België, Luxemburg danwel Duitsland in enigerlei vorm en zaak, gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, als ook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarbij of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben”.

Tussen DP&S en [eiser] is in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst ook een relatiebeding overeengekomen dat luidt als volgt:
“het is de werknemer, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever, verboden om zowel tijdens als binnen 36 maanden na beëindiging van zijn dienstverband op enigerlei wijze direct, of indirect, relaties (daaronder begrepen cliënten, leveranciers en afnemers) van de werkgever of van de aan de werkgever gelieerde ondernemingen te benaderen en/of werkzaamheden voor die relaties te verrichten, danwel leveringen aan die relaties te doen.”

[eiser] heeft aangegeven met ingang van 1 maart 2018 in dienst te willen treden bij NDH en hij heeft hiervoor schriftelijke toestemming gevraagd aan DP&S. DP&S is bereid om [eiser] schriftelijk toestemming te geven om bij NDH in dienst te treden onder voorwaarde dat alle partijen bij deze overeenkomst onderstaande afspraken nakomen.
Partijen verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
[eiser] treedt met schriftelijke toestemming van DP&S met ingang van 1 maart 2018 in dienst bij NDH. (…) Gedurende een periode van twee jaar na 1 maart 2018 zal [eiser] noch bij NDH, noch bij FI&S, noch bij aan beide vennootschappen op enigerlei wijze gelieerde rechtsperso(o)n(en) een andere dan de hiervoor genoemde functie bekleden.
Het is [eiser] gedurende twee jaar na 1 maart 2018, de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij DP&S eindigt, verboden om voor NDH, FI&S en/of met deze vennootschappen gelieerde ondernemingen, verkoopwerkzaamheden te verrichten in de Benelux en/of Duitsland, vergelijkbaar met die welke hij tot 1 maart 2018 voor DP&S heeft uitgevoerd en die vallen onder de werking van het in de considerans van deze overeenkomst vermelde concurrentiebeding.
Het tussen DP&S en [eiser] in de arbeidsovereenkomst overeengekomen geheimhoudings- en relatiebeding, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst in resp. artikel 9 en artikel 11 en het daarbij behorende boetebeding in artikel 14 blijft/blijven onverkort van kracht.
(…)
12. Het is NDH, FI&S, en alle met deze ondernemingen gelieerde ondernemingen, niet toegestaan om gedurende een periode van vijf jaar na 1 maart 2018 werknemers die thans in dienst zijn bij DP&S, of gedurende de afgelopen twee jaar bij deze vennootschap in dienst zijn geweest, in dienst te nemen, of om deze direct dan wel indirect te benaderen, teneinde hen te bewegen hun arbeidsovereenkomst met DP&S te beëindigen.
13. NDH en FI&S en alle met deze vennootschappen gelieerde ondernemingen alsmede [eiser] zijn, zonder dat enige in gebrekestelling is vereist, ten opzichte van DP&S hoofdelijk van rechtswege in gebreke, inzien zij handelen in strijd met de verplichtingen genoemd in deze overeenkomst en zij zullen bij iedere overtreding hoofdelijk, des dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, aan DP&S, voor iedere overtreding een niet voor matiging vatbare boete verschuldigd zijn van € 20.000 euro (zegge twintigduizend euro), te vermeerderen met € 1.000 euro voor iedere dag, een gedeelde van een dag te rekenen voor een gehele dag gedurende welke de overtreding voortduurt. Per overtreding wordt slechts éénmalig de eenmalige boete en éénmalig de boete per dag verbeurd. Er vindt geen cumulatie van boetes plaats per overtreding door verschillende betrokken partijen, al dan niet gezamenlijk gepleegd. DP&S heeft desgewenst het recht om, als de werkelijke schade hoger uit zou vallen dan het boetebedrag omvat, in plaats van deze boete de werkelijk geleden schade te vorderen.
14. De arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en DP&S zal met wederzijds goedvinden eindigen met ingang van 1 maart 2018.
(…)
18. Met uitzondering van de afspraken in deze overeenkomst verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting terzake vorderingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst van [eiser] en de beëindiging daarvan.
(…)
2.4.
Per 1 maart 2018 treedt [eiser] in dienst bij NDH Foods BV als Technical Sales Support Manager. Zijn “verantwoordelijkheidsdomein” is volgens de functiebeschrijving: Centraal en Oost Europa, UK, Midden Oosten, Zuid Europa, Amerika, Azië, Afrika, Australië. Tot het werkgebied behoort niet: de Benelux en Duitsland.
2.5.
NDH Foods BV is in het laatste kwartaal van 2019 overgenomen door Stern-Wywiol Gruppe.
2.6.
[werknemer DP&S] (accountmanager bij DP&S) stuurt [directeur 2 DP&S] (managing director van DP&S) op 15 januari 2020 een e-mail met de volgende inhoud.
[bedrijf betrokkene] heeft gister telefonisch contact opgenomen op onderstaand mobiele telefoonnummer (…), hij verontschuldigde zich en gaf aan op zoek te zijn naar [eiser] .
Het nummer wat belde was: [telefoonnummer betrokkene] .
[betrokkene] heeft eerder per whatsapp contact opgenomen. [betrokkene] is eigenaar van [bedrijf betrokkene] .
Hierbij vroeg hij waar hij natriumsulfiet kon kopen en gaf daarnaast aan: “heb je fles slr binnen”
Dit zijn zijn gegevens: [betrokkene] | [telefoonnummer betrokkene] |[e-mailadres betrokkene]
Omzet 2017: € 13.350
Omzet 2018: € 5.639
Omzet 2019: € 1.404
2.7.
De gemachtigde van DP&S bericht de gemachtigde van [eiser] bij brief van 16 januari 2020 het volgende.
Tussen partijen geldt de op respectievelijk 23 februari 2018 door u cliënt/cliënten [eiser] , NDH Foods B.V. en FI&S B.V. en op 27 februari 2018 door cliënt ondertekende vaststellingsovereenkomst. Krachtens deze VSO is het [eiser] verboden gedurende een termijn van 36 maanden na 1 maart 2018 op enigerlei wijze in contact te treden met relaties van mijn cliënte.
Cliënte heeft moeten bemerken dat op dinsdag 14 januari jl. de heer [betrokkene] van [bedrijf betrokkene] contact heeft opgenomen met telefoonnummer (…), het mobiele nummer van mevrouw [werknemer DP&S] , accountmanager bij cliënte. [betrokkene] meldde daarbij “op zoek te zijn naar de heer [eiser] ”. Al eerder had [betrokkene] via WhatsApp contact op dit mobiele nummer gezocht met [eiser] .
[betrokkene] verzocht “waar hij natriumsulfiet kon kopen” en gaf daarnaast aan: “heb je fles SLR binnen”. [bedrijf betrokkene] war zowel in 2017 en 2018 als ook in 2019 een vaste relatie van cliënte.
Uit voormelde gegevens leidt cliënte af dat in ieder geval [eiser] zich niet heeft gehouden aan het voor hem tot 1 maart 2020 geldende relatiebeding. Op grond van artikel 13 van de VSO is hij daardoor per direct een boete aan cliënte verschuldigd van € 20.000,= (…).
2.8.
[eiser] betwist bij e-mails d.d. 27 januari 2020 en 11 februari 2020 dat hij het relatiebeding zou hebben geschonden.
2.9.
De gemachtigde van [eiser] bericht de gemachtigde van DP&S bij brief van 17 februari 2020 het volgende.
(…)
Ik begrijp nu van cliënte dat NDH BV op korte termijn geliquideerd gaat worden. Daarmee komt ook op korte termijn de functie van [eiser] bij NDH Foods BV te vervallen. FI&S BV wil [eiser] een arbeidsovereenkomst aanbieden. Dit onder de voorwaarde dat hij niet langer is gebonden aan een relatiebeding met DP&S BV.
[eiser] is inmiddels twee jaar niet meer werkzaam voor relaties van DP&S BV. Daarom bij deze het verzoek [eiser] met ingang van 1 maart 2020 van zijn relatiebeding te ontheffen, danwel dit terug te brengen tot 24 maanden na het einde van zijn arbeidsovereenkomst bij DP&S. (…)
2.10.
FI&S BV is gelieerd aan NDH Foods BV en heeft [eiser] een arbeidsovereenkomst als Sales Manager aangeboden per 1 april 2020, met als werkgebied (tevens) Benelux en Duitsland.
2.11.
DP&S handhaaft het relatiebeding.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis – in conventie dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening bepaalt dat:
het tussen [eiser] en DP&S overeengekomen relatiebeding vanaf 1 maart 2020, dan wel vanaf de eerst mogelijke datum daarna, geheel wordt geschorst tot 1 maart 2021, dan wel totdat de rechter in een bodemgeschil over de gevraagde schorsing heeft beslist; dan wel
het tussen [eiser] en DP&S overeengekomen relatiebeding vanaf 1 maart 2020, dan wel vanaf de eerst mogelijke datum daarna, gedeeltelijk wordt geschorst door te bepalen dat DP&S binnen drie dagen na datum vonnis een schriftelijke opgave aan [eiser] doet van 12 klanten van DP&S, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen aantal klanten van DP&S, ten aanzien van wie het - voor het overige gedeeltelijk geschorste - relatiebeding voor [eiser] onverkort blijft gelden tot 1 maart 2021, dan wel totdat de rechter in een bodemgeschil over de gevraagde gedeeltelijke schorsing heeft beslist;
de in de arbeidsovereenkomst en vaststellingsovereenkomst opgenomen boetebedingen op overtreding van het relatiebeding worden geschorst;
voor zover het onder 1 en 2 gevorderde niet zal worden toegewezen, dat DP&S gehouden is op grond van artikel 7:653 lid 5 BW aan [eiser] voor de resterende duur van het relatiebeding een maandelijkse vergoeding te voldoen ter hoogte van het netto equivalent van € 4.500,00 bruto, althans enig ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan vergoeding, teneinde in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin te kunnen voorzien;
DP&S te veroordelen in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen - kort samengevat - ten grondslag dat hij bij instandhouding van het relatiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van DP&S. [eiser] is met onvoorziene omstandigheden geconfronteerd - met name de liquidatie van NDH foods BV -, die niet bekend waren ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en daarom dient een belangenafweging plaats te vinden, aldus [eiser] . [eiser] stelt voorts dat de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst innerlijk tegenstrijdig zijn en het relatiebeding onduidelijk en onwerkbaar is. Volgens [eiser] vallen de vorderingen uit het relatiebeding niet onder de finale kwijting, omdat partijen over de inhoud en strekking van dat relatiebeding niet hebben onderhandeld. [eiser] stelt tot slot dat hij het slachtoffer is van het conflict tussen zijn oude werkgever DP&S en nieuwe werkgever(s) NDH en FI&S.
3.3.
DP&S voert gemotiveerd verweer. DP&S voert aan dat zij in de door [eiser] gestelde omstandigheden geen aanleiding ziet om het, thans nog gedurende een krap jaar, geldende relatiebeding ongedaan te maken. Bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst heeft [eiser] zich juridisch laten bijstaan en heeft hij zich nadrukkelijk aan het relatiebeding zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst gebonden, aldus DP&S. DP&S voert aan dat de vaststellingsovereenkomst niet alleen is gesloten tussen DP&S en [eiser] , maar ook met NHD en FI&S, waardoor sprake is van nieuw gesloten overeenkomst die moet worden nagekomen. DP&S concludeert dan ook dat geen belangenafweging dient plaats te vinden.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
DP&S vordert in reconventie dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, voor zover wettelijk toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser] , NDH en FI&S hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan DP&S te voldoen de som van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2020, alles tot aan de dag der algehele voldoening; en
[eiser] , NDH en FI&S hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris van de gemachtigde van DP&S daaronder begrepen.
4.2.
DP&S baseert zich op de verklaring van [werknemer DP&S] . DP&S stelt dat het bericht van [betrokkene] ‘heb je fles slr binnen’ erop moet duiden dat [betrokkene] en [eiser] over een bestelling contact hebben gehad. [eiser] heeft daarmee het relatiebeding overtreden, ongeacht wie de initiatiefnemer is geweest, aldus DP&S.
4.3.
[eiser] betwist dat hij het relatiebeding heeft overtreden. [eiser] voert aan dat hij geen relaties van DP&S heeft benaderd.

5.De beoordeling van het geschil in conventie

5.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering in conventie.
5.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vorderingen in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
5.3.
De kantonrechter stelt verder het volgende voorop. In de vaststellingsovereenkomst is het concurrentiebeding aangepast en het relatiebeding gehandhaafd. Naast DP&S en [eiser] zijn ook NDH en FI&S betrokken bij de vaststellingsovereenkomst, hetgeen de uitkomst is van het tussen voornoemde vier partijen bereikte onderhandelingsresultaat. De onderhandelingen vonden plaats tussen onder meer met elkaar concurrerende bedrijven, waarbij de voorwaarden voor een overstap van [eiser] zijn geconcretiseerd. [eiser] is akkoord gegaan met een ‘package deal’, waaronder het relatiebeding. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft [eiser] , destijds reeds juridisch bijgestaan, de gevolgen van het relatiebeding na afweging van zijn eigen belangen aanvaard. Van onbillijke benadeling kan derhalve niet snel sprake zijn. Dit betekent dat slechts een eventuele onvoorziene wijziging in de belangen (omstandigheden), die na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst plaatsvindt, op grond van artikel 6:258 BW kan leiden tot een geslaagd beroep op artikel 7:653 lid 3 sub b BW. Een omstandigheid in het kader van artikel 6:258 lid 1 BW is onvoorzien, als zij niet in de (vaststellings)overeenkomst is verdisconteerd. De term verdisconteerd betekent niet dat het ijkpunt is of partijen expliciet dienaangaande een bepaling in hun vaststellingsovereenkomst hebben opgenomen.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat partijen in de punten 1 en 2 van de vaststellingsovereenkomst (rechtsoverweging 2.3.) expliciet zijn overeengekomen dat het [eiser] tot 1 maart 2020 is verboden om bij FI&S een bepaalde functie te bekleden of voor FI&S bepaalde verkoopwerkzaamheden te verrichten. Daarnaast is in punt 3 van de vaststellingsovereenkomst het relatiebeding van 36 maanden onverkort van kracht verklaard. Naar het oordeel van de kantonrechter is de combinatie van voornoemde afspraken, de duur van het concurrentiebeding is korter dan de duur van het relatiebeding, niet innerlijk tegenstrijdig. Het leidt ertoe dat [eiser] vanaf 1 maart 2020 in dienst kan treden bij een concurrent (bijvoorbeeld FI&S), maar dat hij tot 1 maart 2021 wel blijft gebonden aan zijn relatiebeding. Het feit dat NDH is overgenomen maakt niet dat [eiser] genoodzaakt is om bij FI&S in dienst te treden en werkzaam te zijn in de Benelux, omdat niet is komen vast te staan dat de overnemende partij de arbeidsovereenkomst met [eiser] voor het einde van zijn relatiebeding wenst te beëindigen. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij wil werken, maar liever niet meer in een buitenlandfunctie vanwege het vele reizen. [eiser] kan derhalve met ingang van 1 maart 2020 (na einde concurrentiebeding) in dienst treden bij de FI&S, maar niet in zijn gewenste binnenlandse verkoopfunctie (door het relatiebeding tot 1 maart 2021). Dat deze situatie zich voor zou kunnen doen was – gelet op de verschillende termijnen voor het concurrentie- respectievelijk relatiebeding – voorzien ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. Dat het tussen partijen overeengekomen relatiebeding onduidelijk en onwerkbaar zou zijn, zoals [eiser] stelt, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het wordt mogelijk pas onduidelijk als [eiser] tegen de afspraken in gaat werken binnen de Benelux. De kantonrechter is gelet op het voorgaande overwegingen van oordeel dat het bestaan van onvoorziene omstandigheden niet aannemelijk is en ziet daarom geen aanleiding het relatiebeding geheel of gedeeltelijk te schorsen, vooruitlopend op een mogelijke (gedeeltelijke) vernietiging als bedoeld in artikel 7:653 lid 3 sub b BW in een eventuele bodemprocedure. Ook voor het schorsen van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen/gehandhaafde boetebedingen op overtreding van het relatiebeding ziet de kantonrechter geen aanleiding.
5.5.
Aan zijn subsidiaire vordering (onder 4.) legt [eiser] ten grondslag dat hij door het relatiebeding in belangrijke mate wordt belemmerd om anders dan in dienst van NDH werkzaam te zijn en daarbij een vergelijkbaar salaris te verdienen als bij NDH. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het relatiebeding hem belemmert om bij de overnemende partij, FI&S of elders werkzaam te kunnen zijn onder dezelfde of soortgelijke salarisvoorwaarden.

6.De beoordeling van het geschil in reconventie

6.1.
Kern van het geschil in reconventie betreft de vraag of [eiser] het relatiebeding heeft overtreden. Het relatiebeding (rechtsoverweging 2.3., tweede bullet point) verbiedt [eiser] - kort samengevat - om op enigerlei wijze relaties (daaronder begrepen cliënten, leveranciers en afnemers) van DP&S te benaderen en/of werkzaamheden voor die relaties te verrichten, danwel leveringen aan die relaties te doen. Onbetwist staat vast dat [bedrijf betrokkene] behoort tot de relaties van DP&S. De kantonrechter is echter van oordeel dat DP&S met de verklaring van [werknemer DP&S] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser] [bedrijf betrokkene] heeft benaderd, werkzaamheden voor [bedrijf betrokkene] heeft verricht of leveringen aan [bedrijf betrokkene] heeft gedaan. Het feit dat [bedrijf betrokkene] contact met een werknemer van DP&S heeft gezocht en zou hebben verklaard op zoek te zijn naar [eiser] is tegenover de betwisting door [eiser] onvoldoende om in deze procedure aannemelijk te achten dat het relatiebeding is geschonden. Daarbij is overigens mede van belang dat het WhatsApp-bericht waarnaar wordt verwezen niet is overgelegd.

7.De proceskosten in conventie en in reconventie

7.1.
De kantonrechter ziet, nu beide partijen deels ( [eiser] in conventie en DP&S in reconventie) in het ongelijk worden gesteld, aanleiding om te proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen af;
8.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
8.3.
wijst de vordering af;
8.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.