In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 20 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, [Naam A], h.o.d.n. [Bedrijf A], tegen de burgemeester van de gemeente Nijmegen. De burgemeester had op 17 december 2019 een last onder bestuursdwang opgelegd aan verzoeker wegens het uitoefenen van een horecabedrijf zonder de vereiste vergunning. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de last.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het besluit van de burgemeester tot het opleggen van de last onder bestuursdwang geschorst kan worden. De burgemeester stelde dat de vergunning van verzoeker, verleend op 12 augustus 1992, vervallen was door een wijziging van de rechtsvorm van de onderneming. Verzoeker betwistte dit en voerde aan dat de vergunning niet van rechtswege was vervallen en dat hij het restaurant onafgebroken had geëxploiteerd.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat verzoeker het restaurant niet meer exploiteerde en dat de vergunning was vervallen. De argumenten van de burgemeester waren onvoldoende onderbouwd en de voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. Daarom werd de last onder bestuursdwang geschorst tot zes weken na de beslissing op de bezwaren van verzoeker. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die in totaal € 1.050,- bedroegen, plus het griffierecht van € 174,-.