ECLI:NL:RBGEL:2020:2478

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5543
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot toekenning van persoonsgebonden budget in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.W.P.M. van Orsouw, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding was toegekend voor een beperkte periode. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan op 18 december 2019, waarin werd vastgesteld dat er een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek was in het besluit op bezwaar van 6 september 2018. Verweerder had in het bestreden besluit II het eerdere besluit ingetrokken en het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan de eisen die in de tussenuitspraak waren gesteld.

De rechtbank concludeerde dat het nieuwe besluit niet tegemoetkwam aan de eerdere oordelen en dat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond was. De rechtbank heeft het bestreden besluit II vernietigd en zelf in de zaak voorzien door eiseres een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding toe te kennen voor 42,5 uur per week over de periode van 1 december 2016 tot en met 31 december 2020, tegen een tarief van € 20,- per uur. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht diende te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres werd veroordeeld.

De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en betreft de toekenning van een pgb, waarbij de rechtbank benadrukte dat de situatie van eiseres niet was gewijzigd en dat het bestreden besluit II niet voldeed aan de eerder geformuleerde eisen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/5543

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2020

in de zaak tussen

[Naam A] , te [A] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.W.P.M. van Orsouw),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwete Opheusden, verweerder.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan het moment van de tussenuitspraak van 18 december 2019 verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover is vermeld in die tussenuitspraak.
Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld het geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het besluit op bezwaar van 6 september 2018 (het bestreden besluit I) te herstellen.
Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening verleend voor individuele begeleiding voor 42,5 uur per week over de periode van 1 december 2016 tot en met 17 januari 2019 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) tegen een tarief van € 20,- per uur.
Eiseres heeft hier bij brief van 2 april 2020 op gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank op 17 april 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder in beroep het bestreden besluit I heeft ingetrokken. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit II niet tegemoet komt aan het beroep tegen het bestreden besluit I en dat het beroep daarom ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede is gericht tegen de nieuwe beslissing op bezwaar. Omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, moet het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 18 december 2019.
3. In haar reactie van 2 april 2020 heeft eiseres laten weten zich te kunnen vinden in de omvang van de bij het bestreden besluit II toegekende maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding. Enkel in geschil zijn de duur van de maatwerkvoorziening en het pgb die bij het bestreden besluit II zijn toegekend.
4.1.
Verweerder heeft de duur van het pgb beperkt tot en met 17 januari 2019, omdat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (gemeente Nijmegen) aan eiseres over de periode van 18 januari 2019 tot en met 17 januari 2021 een maatwerkvoorziening beschermd wonen in de vorm van een pgb is verleend. Er bestaan volgens verweerder bestuurlijke afspraken tussen het VNG en het Rijk dat voor beschermd wonen met centrumgemeenten wordt gewerkt, in dit geval centrumgemeente Nijmegen. Verweerder heeft de afhandeling van aanvragen voor beschermd wonen gemandateerd aan de gemeente Nijmegen. GGD Gelderland-Zuid, afdeling Toegang Beschermd Wonen, is (onder)gemandateerd tot het doen van een onderzoek na een melding van behoefte aan beschermd wonen en adviseert aan de gemeente Nijmegen of iemand in aanmerking komt voor beschermd wonen. Verweerder kan dus niet zelf de toegang tot beschermd wonen regelen en verstrekt niet zelf een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen. Verweerder heeft daar ook niet eigen financiële middelen voor. Gelet op artikel 1.2.1 van de Wmo 2015 en de gemaakte bestuurlijke afspraken is verweerder van mening dat hij een maatwerkvoorziening voor begeleiding individueel niet tegelijk met een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen kan verstrekken.
4.2.
Eiseres voert aan dat verweerder het pgb voor onbepaalde tijd had moeten toekennen, dan wel - zoals de rechtbank ook heeft bepaald in zijn tussenuitspraak - tot en met 31 december 2020. De situatie van eiseres is immers nog steeds niet gewijzigd en zal op korte termijn ook niet wijzigen, terwijl de geldigheid van het op grond van het bestreden besluit II toegekende budget al meer dan een jaar geleden is verstreken. Dat eiseres inmiddels van de gemeente Nijmegen een besluit heeft ontvangen waarbij vanaf 18 januari 2019 een maatwerkvoorziening beschermd wonen in de vorm van een pgb is toegekend, staat daar niet aan in de weg. Verweerder had, vóór het nemen van het bestreden besluit II, eerst in overleg met eiseres moeten gaan en met haar moeten bespreken waarom de besluitvorming van verweerder wellicht zou moeten worden beïnvloed door het verstrekte pgb via de gemeente Nijmegen. Bovendien ondervindt eiseres als gevolg van het niet verlengen van het budget vanaf 18 januari 2019 een enorme terugval in het pgb. Dat zal haar in de financiële problemen brengen en duidt op willekeur. Verweerder heeft ook niet gemotiveerd waarom eiseres vanaf 18 januari 2019 uit zou kunnen met een (aanzienlijk) lager pgb. Dat strookt ook niet met het consistente beleid dat van verweerder mag worden verwacht. Het bestreden besluit II is dan ook onzorgvuldig, willekeurig en niet goed gemotiveerd.
4.3.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder op goede gronden een pgb voor de duur van twee jaar heeft verleend, maar dat verweerder, omdat het bestreden besluit I dateert van 6 september 2018, de indicatie zou verstrijken op 1 januari 2019 en de situatie van eiseres in die korte periode niet zou wijzigen, het pgb had moeten verlengen tot en met 31 december 2020. Om het gebrek te herstellen heeft de rechtbank onder meer bepaald dat verweerder het pgb zal moeten toekennen tot en met 31 december 2020.
4.4.
De rechtbank kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen terugkomen van in de tussenuitspraak gegeven oordelen. De enkele - herhaalde - stelling van eiseres dat verweerder het pgb voor onbepaalde tijd had moeten toekennen, vormt niet een dergelijk zeer uitzonderlijk geval. Dat geldt ook voor hetgeen door verweerder naar voren is gebracht ter onderbouwing van het standpunt waarom het pgb is toegekend tot en met 17 januari 2019. Zoals verweerder ook in het bestreden besluit II heeft vermeld, gaat het hier niet om een aanvraag voor beschermd wonen, maar om een aanvraag voor individuele begeleiding. Die aanvraag is door verweerder in behandeling genomen en onderzocht en daarover heeft verweerder een besluit genomen dat in bezwaar is aangepast met bestreden besluit I. Over dat bestreden besluit I heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder het pgb had moeten verlenen tot en met 31 december 2020.
Gemeente Nijmegen heeft aan eiseres een maatwerkvoorziening beschermd wonen toegekend over de periode van 18 januari 2019 tot en met 17 januari 2021. Dit besluit is genomen krachtens mandaat verleend door verweerder en geldt op grond van artikel 10:2 van de Algemene wet bestuursrecht als besluit van verweerder. Door eiseres met het hiervoor genoemde besluit met ingang van 18 januari 2019 de maatwerkvoorziening beschermd wonen te verlenen heeft verweerder het gebrek in het bestreden besluit II niet hersteld. Immers, in de tussenuitspraak is bepaald dat eiseres in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening begeleiding individueel. De rechtbank komt dan ook niet terug van de in de tussenuitspraak gegeven oordelen.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit II het door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld.
6. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II, ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en bepaalt dat aan eiseres op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening wordt verleend voor individuele begeleiding voor 42,5 uur per week over de periode van 1 december 2016 tot en met 31 december 2020 in de vorm van een pgb, tegen een tarief van € 20,- per uur.
7. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen op de comparitie en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke reactie na de tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • bepaalt dat aan eiseres op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening wordt verleend voor individuele begeleiding voor 42,5 uur per week over de periode van 1 december 2016 tot en met 31 december 2020 in de vorm van een pgb, tegen een tarief van € 20,- per uur;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46,- aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. E.C.E. Marechal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op: 7 mei 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
voorzitter
De griffier en de voorzitter zijn in verband met de maatregelen rond het coronavirus verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.